Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Dronten - Hanzekwartier - De Noord 48 (20402)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0303.204002-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding en uitgangspunten
De initiatiefnemer is voornemens 78 woningen te realiseren op bedrijventerrein Hanzekwartier, specifiek op een locatie waar in de huidige situatie een woonwinkel met een losstaand magazijn gevestigd is. Bedrijventerrein Hanzekwartier is nu nog grotendeels bedrijventerrein, maar zal de komende jaren worden ontwikkeld tot een dynamisch gebied met verschillende functies. Voorliggend plan beoogt een plan te ontwikkelen dat in overeenstemming met de ambities voor dit gebied is.
 
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 16 rijwoningen, 2 maisonnettes en 60 appartementen. Hiervoor dienen de panden waarin de woonwinkel gevestigd is gesloopt te worden. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)' waarin de gronden de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' hebben. Voorts geldt ter plaatse de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1'. Een deel van het planvoornemen valt in de bestemming 'Gemengd - 4', waardoor realisatie van woningen hier reeds is toegestaan.
 
Binnen het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan een deel van de woningen te bouwen. De gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' maakt het mogelijk middels een wijzigingsplan de geldende bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Gemengd - 6'. Deze wijziging wordt echter alleen toegestaan wanneer voldaan wordt aan bij de bepaling horende voorwaarden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en maakt inzichtelijk waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt op het bedrijventerrein Hanzekwartier en beschikt over het adres De Noord 48. Het plangebied valt onder de kadastrale gemeente Dronten, sectie A en bestaat uit verschillende percelen. Het gaat om de percelen met perceelnummers 518 (1.554 m²), 4468 (2.925 m²), 7191 (990 m²) en deels 8963. Het plangebied beslaat een totale oppervlakte van ca. 6.250 m². Een groot deel van het omliggende gebied wordt herontwikkeld. De ontsluitingsweg De Noord, waar het plangebied aan gelegen is, is één van de belangrijkste toegangswegen van het gebied.
    
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.

Globale ligging plangebied (witte omcirkeling, bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)'. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dronten. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
    
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)' (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor de betreffende gronden gelden in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Voorts gelden de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'detailhandel perifeer', en de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Het is niet toegestaan binnen deze bestemmingen woningen te realiseren, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan vereist is.
 
Naast het bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)' geldt voor de planlocatie het bestemmingsplan 'Parapluplan bijzondere woonvormen gemeente Dronten'. Deze is door de raad vastgesteld op 16 februari 2017. De relevante bepalingen van dit bestemmingsplan worden in voorliggend plan overgenomen.
 
In het geldende bestemmingsplan is in artikel 28.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de op de gronden van het plangebied geldende bestemmingen naar de bestemming 'Gemengd - 6'. In toelichting paragraaf 3.4 wordt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid behandeld.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijke beleid beschreven, en wordt het wijzigingsplan tevens getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen aan bod in hoofdstuk 6, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Bestaande situatie
In de huidige situatie zijn in het plangebied twee bedrijfspanden van een woonwinkel gesitueerd. Het noordelijke bedrijfspand, dat in gebruik is als kantoorruimte en magazijn, beslaat ca. 850 m² bvo. In het zuidelijke bedrijfspand bevindt zich de showroom. De oppervlakte (bvo) van dit pand bedraagt ca. 15.000 m². De gronden tussen en rondom de panden zijn grotendeels verhard met klinkers en tegels ten behoeve van parkeervoorzieningen en trottoirs.
 
Impressie plangebied (gezien vanaf De Noord, bron: Google Streetview)
Impressie bedrijfspand (gezien van De Noord, bron: Google Streetview)
 
Hanzekwartier
Het plangebied maakt onderdeel uit van bedrijventerrein Hanzekwartier. Door de gunstige ligging tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Dronten (met het winkelcentrum Suydersee en theater De Meerpaal op een paar minuten loopafstand) is het Hanzekwartier een zeer aantrekkelijke locatie voor meerdere doelgroepen. Ten oosten van het plangebied is de woonwijk De Oeverlopenwijk gelegen.
2.2 Toekomstige situatie
Het planvoornemen bestaat uit de ontwikkeling van 78 woningen. Hiervoor dienen eerst de twee bedrijfspanden te worden gesloopt. Het beoogde programma bestaat uit verschillende woningtypen, namelijk 16 rijwoningen, 2 maisonnettes en 60 appartementen. De rijwoningen komen aan de oostkant van het plangebied te liggen en zijn georiënteerd op De Grutto. Aan de westkant bevinden zich twee appartementencomplexen, die ieder bestaan uit meerdere gebouwen. Het noordelijke complex bestaat uit 2 gebouwen (gebouw 1 en 2) en het zuidelijke complex uit 4 gebouwen (gebouw 3, 4, 5 en 6). Parkeren wordt opgelost op ruime binnenplaatsen, waar tevens ruimte is voor groenvoorzieningen.
 
Niet alle beoogde woningen zijn echter onderdeel van voorliggend plan. Een deel van de woningen valt immers binnen de bestemming 'Gemengd - 4', waarin realisatie van woningen reeds toegestaan is. Onderdeel van voorliggend plan zijn de delen van de ontwikkelingen die vallen binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit is hoofdzakelijk het zuidelijke gedeelte van het plangebied. Voor de volledigheid worden ook de woningen die buiten het wijzigingsgebied komen te liggen bij de toetsing aan het beleid en de milieuwetgeving betrokken.
 
De rijwoningen aan de oostkant van het plangebied vormen een passende overgang tussen de Oeverlopenwijk en de beoogde appartementencomplexen, omdat ze in vorm aansluiten op de Oeverlopenwijk en in stijl op de appartementencomplexen. Dit is goed te zien op navolgende impressies:
 
Vogelvlucht, gezien vanaf De Noord (bron: Kien ontwerp)
Aanzicht plan, gezien vanaf De Noord (bron: Kien ontwerp)
Aanzicht plan, gezien vanaf De Grutto (bron: Kien ontwerp)
 
De appartementengebouwen variëren in bouwlagen tussen drie en vier lagen om een speels karakter te bewerkstelligen. Dit komt ook terug in het wisselende kleurgebruik. Ook de drie blokken aan rijwoningen worden voorzien van een verschillende kleur. Deze krijgen wel een eenduidig aantal bouwlagen, namelijk drie bouwlagen. De maximum goot- en bouwhoogtes van de panden komen uit op het volgende:
  • Drielaagse appartementgebouwen: maximum bouwhoogte van 9,5 m.
  • Vierlaagse appartementgebouwen: maximum bouwhoogte van 12,5 m.
  • Rijwoningen: maximum goothoogte 6,5 m; maximum bouwhoogte 11 m.  
Hanzekwartier
Voorliggend plan is één van de plannen die de komende jaren in het Hanzekwartier wordt ontwikkeld. Er zullen de komende jaren meerdere functies worden gerealiseerd. Het gaat daarbij om kantoren en lichte bedrijvigheid van milieucategorie 1, zoals bijvoorbeeld een sportschool en een kinderdagverblijf, langs De Noord (de route naar het centrum) en om woningbouw, waar op meerdere locaties alle ruimte voor is. De onderwijsvoorzieningen direct bij het NS-station zijn inmiddels gedeeltelijk aangelegd.
 
Hoe het gebied er precies uit zal gaan zien, is nog niet definitief. Wel is voor het totale plangebied een Structuurvisie (toelichting paragraaf 3.3.2) opgesteld die een globaal beeld geeft, maar de exacte uitwerking van de verschillende deelgebieden gaat de komende jaren nog plaatsvinden.
In ieder geval zal er in het Hanzekwartier veel aandacht zijn voor groen en voor water. Dat laatste door de oude binnenhaven in het gebied te handhaven en zelfs nog verder het plangebied in te trekken. Dat maakt het straks mogelijk woningen te bouwen op locaties direct aan het water. Verschillende woningtypen en prijsklassen zullen hier een plek gaan krijgen. Verder zullen ook de bestaande groenstructuren zoveel mogelijk worden geïntegreerd in het plan en waar mogelijk zelfs versterkt.
Wonen in het Hanzekwartier wordt daarmee wonen in een hoogwaardig gebied op loopafstand van het NS-station en het centrum. Inmiddels zijn de eerste woningbouwprojecten in het Hanzekwartier bewoond.
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek 
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk in voldoende en duurzame woningen te voorzien. De urgentie voor woningbouw in Flevoland is mede versterkt door de onlangs aangenomen motie Koerhuis (kamerstuk 32 847, nr. 621), waarmee bepaald is dat er grootschalige woningbouw plaats dient te vinden in Flevoland. Voorliggend plan draagt bij aan deze ambitie.
 
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gezien het feit dat voorliggend plan 78 woningen bedraagt voorziet het plan in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro.
 
Behoefte
De behoefte naar woningen is niet op regionaal of provinciaal niveau vastgelegd. Gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling beperkt het ruimtelijke verzorgingsgebied zich tot de gemeente Dronten. Om die reden is het relevant de behoefte naar de betreffende stedelijke ontwikkeling op gemeentelijk niveau te bekijken. Uit toelichting paragraaf 3.3.3 blijkt dat er behoefte is naar 270-430 extra woningen tot 2025 en 340-600 extra woningen tot 2030. In kwantitatieve zin is er tot 2030 vraag naar woningen in alle segmenten.
 
Bestaand stedelijk gebied
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Gelet op deze definitie kan het plangebied en omgeving aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied.
 
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks
In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006 - 2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Met de vaststelling van de Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door de Provinciale Staten d.d. 8 november 2017) is deel I (het visiedeel) van het Omgevingsplan Flevoland 2006 ingetrokken. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening. Hierbij biedt de provincie waar mogelijk en wenselijk lokaal maatwerk. De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.
 
Uit de omgevingsvisie volgt dat ontwikkelingsgerichtheid onderdeel is van de identiteit van Flevoland. De provincie grijpt de kansen van nieuwe ontwikkelingen. Daaronder vallen opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid en herontwikkelingen. Van belang is dat de kenmerkende elementen van de polder bij deze opgaven wordt gekoesterd. Binnen deze kenmerken geeft de provincie ruimte aan ontwikkelingen.
   
In het Omgevingsplan streeft de provincie naar een voortgaande groei in Flevoland zodanig dat inwonertal, verbindingen, voorzieningenniveau, werkgelegenheid en inkomensvorming goed op elkaar zijn afgestemd. Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. Diverse voorzieningen in wijken zijn medebepalend voor de leefbaarheid in stadswijken en woonkernen. Hoe de verdeling van de woningen over de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant plaatsvindt, ziet de provincie als zaak van de gemeente.
 
Wonen
Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering is de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning zelf is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. De kwantitatieve eigen woningbehoefte vraagt om een jaarlijkse toevoeging van ruim 2000 woningen. Bij deze toevoeging moet rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt.
  1. huisvesting voor kleinere huishoudens;
  2. het voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur)woningen voor starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
  3. het inlopen van de tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid van verschillende voorzieningen gewenst;
  4. differentiatie van woonmilieus;
  5. het mengen van wonen, voorzieningen en werken. 
Planspecifiek
Stedelijk gebied
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied. Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. De ontwikkeling en identiteit van de steden en dorpen wordt in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuren. Stedelijke differentiatie in sociale, economische en ruimtelijke kenmerken is gewenst. Daardoor ontstaat meer ruimtelijke samenhang tussen steden en dorpen in Flevoland en omliggende regio's. Het doel is om op regionale schaal te voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Voorliggend plan beoogt een gevarieerd woningaanbod te realiseren, waardoor dit in lijn is met de ambitie van de provincie wat betreft woningbouw.
 
Woningen
Het initiatief om o.a. appartementen in de huursector te bouwen heeft betrekking op de punten 1 en 2. Relatief kleine, gelijkvloerse en betaalbare huurwoningen zijn in het noorden van Dronten redelijk schaars. Het toevoegen daarvan is een verrijking voor de lokale woningmarkt.
 
De verdeling van woningen binnen de gemeente Dronten over de kernen Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen beschouwt de provincie als een gemeentelijke aangelegenheid. In toelichting paragraaf 3.3.3 wordt toegelicht welke invulling de gemeente hieraan geeft.
 
3.2.2 Omgevingsprogramma Flevoland
Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties de provincie neemt om de provinciale doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de ‘fysieke leefomgeving’.
 
In het Omgevingsprogramma is onder andere aandacht voor het stedelijk gebied waar onderliggend plangebied onderdeel van uit maakt. Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.
 
Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering vormt de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. Naast de bouw van nieuwe woningen wordt kwaliteitsbehoud van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. De combinatie van uitbreidingsopgave en herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid om in te spelen op de veranderende, meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies. Kernpunten zijn: 
  • huisvesting voor kleinere huishoudens;
  • voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur-)woningen voor starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
  • terugdringing van tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid van verschillende voorzieningen gewenst;
  • differentiatie van woonmilieus;
  • menging van wonen, voorzieningen en werken. 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 78 woningen in bestaand stedelijk gebied. Het betreft een inbreidingslocatie op een locatie waar een woonwinkel met bijbehorend magazijn gevestigd is. Het ontwikkelen van deze locatie is in lijn met de provinciale doelstelling ten aanzien van efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Daarbij wordt aangesloten bij de bestaande groenstructuur en bestaande woonbebouwing in de omgeving. Hierdoor wordt de locatie op een passende wijze geïntegreerd in de omgeving. Bij de uitwerking van de plannen is rekening gehouden met het bedienen van diverse doelgroepen. Een differentiatie tussen appartementen en rijwoningen is daarvan het gevolg. Dit is in lijn met het provinciaal beleid.
 
3.2.3 Omgevingsverordening Flevoland
De provincie Flevoland heeft op 27 februari 2019 de Omgevingsverordening Flevoland vastgesteld, welke op 15 maart 2019 in werking is getreden. De omgevingsverordening is verschillende keren geactualiseerd en gewijzigd. De meest recente versie is op 1 augustus 2019 geconsolideerd en in werking getreden.
 
De omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit het Omgevingsprogramma naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.
 
In de omgevingsverordening zijn geen concrete regels opgenomen ten aanzien van de ontwikkeling van agrarische bedrijven. Wel heeft de provincie in de omgevingsverordening een lijst met provinciale belangen opgenomen, waarin eveneens belangen ten aanzien van de agrarische sector zijn opgenomen. Vanuit de provinciale belangen wordt ingestoken op ontwikkeling van agrarische bedrijven op bestaande percelen. Nieuwe bouwpercelen worden in beginsel niet mogelijk gemaakt.
 
Planspecifiek
Uit de bij de omgevingsverordening behorende kaart blijkt dat er geen specifieke thema's van toepassing zijn op het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat er uit de omgevingsverordening geen belemmeringen voor voorliggend plan voortkomen.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030
Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk en economisch perspectief tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van de gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van de kernen. De visie geeft op al die ruimtelijk economische thema’s een duidelijke richting en laat zien hoe de gemeente de kwaliteiten die zij heeft, toekomstbestendig maakt. Dit gebeurt onder meer door zorgvuldig en stapsgewijs te bouwen en de bestaande woonwijken te verbeteren. In de periode tot 2030 groeit Dronten door als stedelijke hoofdkern, met een regionale verzorgingsfunctie. Die centrumfunctie is mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid via de N307 en de Hanzelijn. In de dynamische uitvoeringsparagraaf is vastgelegd hoe de doelen verwezenlijkt kunnen worden en hoe invulling gegeven kan worden aan de mogelijkheden te verevenen.
 
Herstructurering Hanzekwartier
Dronten geeft in haar ruimtelijke visie ruimte aan dat in de periode tot 2030 de plaats Dronten doorgroeit als stedelijke hoofdkern met een regionale verzorgingsfunctie. De centrumfunctie wordt mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid. Transformatie van het Hanzekwartier in combinatie met de nieuwe stationsomgeving en het aantrekkelijker maken van het centrum draagt hier ook aan bij.
 
De transformatie van het Hanzekwartier tot woongebied, gemengd met andere functies, vormt een prachtige mogelijkheid om het centrumgebied van Dronten te verbinden met de omgeving van het nieuwe treinstation aan de Hanzelijn. Dit is van meerwaarde voor de hele gemeente. Woningbouw in het Hanzekwartier biedt bovendien kansen voor diverse doelgroepen en een gedifferentieerd programma (waaronder appartementen). In totaal kunnen hier 1.000 tot 1.300 woningen worden gerealiseerd. De ontwikkeling van het Hanzekwartier in Dronten heeft daarom prioriteit boven de ontwikkeling van de Flevomanege.
 
Planspecifiek
Uit de structuurvisie blijkt dat de herontwikkeling van het Hanzekwartier een ambitie is met een hoge prioriteit om aan de woningbehoefte te voldoen en het centrum te verbinden met het nieuwe treinstation. Omdat met voorliggend plan de ontwikkeling van aantrekkelijke woningen wordt beoogd is het in lijn met de ambities van de gemeente Dronten.
 
Verder blijkt uit de structuurvisie dat duurzaamheid in Dronten een grote rol speelt. De gemeente beoogt o.a. klimaatneutraal te worden door in te zetten op windenergie. Met voorliggend plan wordt beoogd moderne woningen te realiseren met een beperkte 'footprint'. Ze zullen conform het Bouwbesluit en BENG-eisen voorzien worden van hoogwaardige isolatie en worden tevens gasloos gebouwd.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de structuurvisie.
 
3.3.2 Structuurvisie Hanzekwartier Dronten
De Structuurvisie Hanzekwartier Dronten is vastgesteld op 26 april 2012. De structuurvisie Hanzekwartier is niet opgezet als een stedenbouwkundig eindbeeld en moet daarom niet gelezen worden als een afgerond plan. De tijdsspanne waarover de herontwikkeling plaatsvindt, maakt dat alleen al onmogelijk. Hoe het Hanzekwartier er uiteindelijk precies uit komt te zien hangt af van de invulling en uitwerking in de komende decennia. De structuurvisie Hanzekwartier kan wel gezien worden als een strategie voor het herontwikkelen van dit gebied. Een strategie die sturing en flexibiliteit combineert.
 
Met het formuleren van de ambities legt de gemeente als initiërende overheidspartij nu vast, welke kwaliteiten zij nastreeft. De structurering van het gebied vormt de onderlegger. Bij de herontwikkeling bouwt iedere fase hierop voort. De structuurvisie vormt als het ware de 'kapstok' waarop de herontwikkelingen worden opgehangen (zie paragraaf 2.1.). De kapstok zorgt dat het geheel niet onsamenhangend wordt en dat ruimtelijke deelontwikkelingen meer zijn dan de som der delen.
 
Sturing vindt verder plaats doordat de gemeente een aantal belangrijke onderdelen zelf ter hand neemt. Daarmee laat de gemeente zien dat zij de herontwikkeling op gang wil brengen. Ook laat de gemeente met deze “eigen” uitvoeringen de kwaliteitsambitie zien die zij nastreeft. Met deze stappen wil de gemeente de markt stimuleren mee te doen en herontwikkelingen te starten.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan is beoogd in lijn met de ambitie het Hanzekwartier te herontwikkelen tot aantrekkelijk woongebied. Tevens wordt in de structuurvisie aangegeven dat langs De Noord, waar de planlocatie zich bevindt, een woonfunctie toegevoegd moet worden.
 
Het plan is uitvoerbaar ingevolge de structuurvisie Hanzekwartier Dronten.
 
3.3.3 Woonvisie gemeente Dronten 2016-2021
Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dronten de Woonvisie 'Groeien met kwaliteit' vastgesteld. Het doel van de visie is ervoor te zorgen dat de gemeente Dronten een fijne woongemeente blijft voor haar huidige inwoners en voor toekomstige bewoners. Deze visie sluit aan bij de actuele woningmarkt en de daarmee samenhangende wet- en regelgeving. In de woonvisie is weergegeven hoe de gemeente aankijkt tegen de opgaven in het woonbeleid en de te bereiken kwantitatieve en kwalitatieve doelen voor de periode 2016-2021. Ten behoeve van de visie is tevens een woningmarktonderzoek uitgevoerd. De verdere uitwerking van de visie zal plaats vinden aan de hand van een op te stellen uitvoeringsprogramma.
 
In de woonvisie staan de volgende opgaven centraal.
  1. Een evenwichtige groei. De komende jaren spant de gemeente zich in om de ruimte die er is om te groeien, optimaal te benutten. De ambitie is gericht op een woningbouwproductie van 250 woningen per jaar. Groei is geen doel op zich, maar instroom van nieuwe inwoners draagt bij aan een vitale gemeenschap en versterkt het draagvlak voor de aanwezige voorzieningen. Dat geldt zowel voor de kern Dronten als voor Swifterbant en Biddinghuizen. 
  2. Inspelen op vergrijzing. Hoewel gezinnen nog steeds de grootste groep vormen, bestaat in 2030 naar verwachting ruim 40 % van de huishoudens in de gemeente uit een huishouden van 55 jaar en ouder. Dit vraagt een woningvoorraad die voldoende toegankelijk is. 
  3. Huisvesting van bijzondere (zorg)doelgroepen. Extra aandacht vraagt de huisvesting van bijzondere doelgroepen zoals: studenten, zorgdoelgroepen, spoedzoekers, tijdelijke arbeidsmigranten, vergunning/statushouders en woonwagenbewoners. De komende jaren nemen meerdere van deze doelgroepen in aantal toe. Voor hen moet voldoende en passende huisvesting beschikbaar zijn. OFW vervult daarin wat ons betreft een grote rol. 
  4. Leefbare kernen. Inwoners van Dronten blijken over het algemeen zeer tevreden over hun woonomgeving. Dat neemt niet weg dat er ook verbeterpunten zijn. In relatie tot het wonen wordt er nadere aandacht gevraagd voor de spreiding van bijzondere doelgroepen, buurtbemiddeling en het toepassen van het politiekeurmerk veilig wonen.
  5. Ruimte bieden voor particulier opdrachtgeverschap en collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). De gemeente wil de individuele woonconsument die voor zelfbouw kiest alle ruimte bieden. Tevens worden CPO-initiatieven gestimuleerd en gefaciliteerd.
Planspecifiek
In de periode 2015-2025 is er in de gemeente Dronten behoefte aan 1.640 extra woningen (2.500 extra woningen in een hoog scenario). Voor de periode 2015-2030 bedraagt dit aantal 2.070 extra woningen (3.440 extra woningen in een hoog scenario). Dit komt overeen met circa 165 extra woningen per jaar (250 woningen in een hoog scenario). Concrete woningbouwlocaties waren ten tijde van het opstellen van de woonvisie niet bekend. Nieuwbouwlocaties dienen in principe kleinschalig te zijn of in kleine delen te worden uitgevoerd. Voorliggend plan is hiermee in lijn, omdat het een klein onderdeel is van een grotere ontwikkeling.
 
In kwalitatieve zin is er tot 2030 vraag naar woningen in alle segmenten. De vraag naar appartementen, zowel huur als koop, neemt vooral als gevolg van de toenemende vergrijzing toe. Het beoogde woningbouwprogramma biedt door de realisatie van appartementen onder meer kansen voor senioren. Daarmee wordt doorstroming in de woningmarkt bevorderd.
 
3.4 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van artikel 28.2 van het geldende bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)'. Dit artikel luidt als volgt:
 
Artikel 28.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming 'Gemengd - 6' zoals bedoeld in Bijlage 5, waarbij tevens de bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden gelegd, mits: 
  1. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. het woongebied op een adequate wijze wordt ontsloten;
  4. de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
  5. er rekening wordt gehouden met de milieuzonering;
  6. voorafgaand aan de ontwikkeling wordt aangetoond dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, luchtkwaliteit en water acceptabel is;
  7. wordt voorzien in voldoende waterberging;
  8. een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten zoals opgenomen in de Structuurvisie Hanzekwartier Dronten en het bij dit bestemmingsplan behorende beeldkwaliteitsplan.
Planspecifiek
Het gaat bij onderhavige ontwikkeling om de realisatie van 78 woningen. Om te borgen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de in de aanhef van de wijzigingsbevoegdheid genoemde waarden, heeft er op diverse momenten afstemming plaatsgevonden met het kwaliteitsteam van het Hanzekwartier. Er is consensus bereikt over de uitwerking van het plan. Hieronder worden puntsgewijs aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid getoetst: 
  1. Uit toelichting paragraaf 4.4 blijkt dat er voldaan wordt aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  2. Uit toelichting paragraaf 4.10.2 blijkt dat er in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
  3. Het plangebied wordt op een adequate manier ontsloten, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 4.10.1.
  4. Uit toelichting paragraaf 4.10.1 blijkt dat de omliggende wegen over voldoende capaciteit beschikken om de toekomstige verkeerssituatie op te vangen.
  5. In toelichting paragraaf 4.6 is de milieuzonering getoetst. Hieruit blijken geen belemmeringen voort te komen.
  6. In diverse paragrafen van toelichting hoofdstuk 4 zijn de genoemde aspecten getoetst. De gevolgen voor deze aspecten blijken acceptabel te zijn.
  7. De waterberging verbetert ten opzichte van de huidige situatie, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 4.3
  8. Uit toelichting paragraaf 3.3.2 blijkt dat het plan in overeenstemming is met de kwaliteiten die opgenomen zijn in de Structuurvisie Hanzekwartier Dronten. Doordat er met het kwaliteitsteam van het Hanzekwartier, die de beeldkwaliteit van het Hanzekwartier bewaken, consensus is bereikt over de stedenbouwkundige inpassing is de beeldkwaliteit van voorliggend plan veiliggesteld.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen of 100 of meer hectare. De voorgenomen ontwikkeling omvat namelijk de realisatie van 78 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Tevens dient te worden bezien dat er wordt voldaan aan de beoordelingscriteria van bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten, zo vereist paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer. Een beschouwing van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect komen hierbij aan bod. Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat het gezien kan worden als onderdeel van het herontwikkelingsgebied Hanzekwartier. Ten noorden van het plangebied zijn al enkele ontwikkelingen gestart en zullen afgerond zijn wanneer voorliggend plan ten uitvoer wordt gebracht. Daarmee is geen sprake van cumulatie van effecten. Daarbij komt dat voorliggende planontwikkeling een ontwikkeling is van relatief onaanzienlijke schaal, waardoor productie van afvalstoffen, gebruik van hulpbronnen, kans op verontreiniging en risico's op ongevallen beperkt is. Doordat de ontwikkeling slechts woningen en bijbehorende voorzieningen mogelijk maakt zijn de aard en de complexiteit van het project klein. Daarmee zijn de effecten beperkt en komt de kwaliteit van de omgeving van het plangebied niet in het geding.
 
De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit wijzigingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp wijzigingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het wijzigingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het voorliggende hoofdstuk 4 voorziet hierin.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de omzetting van een bedrijfsperceel naar een gemengde bestemming waarin ook wonen mogelijk is wordt een strenger bodemgebruik mogelijk gemaakt. Hiermee dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (WMR, 201434, d.d. 13 juli 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
Op basis van de aangetoonde verhoogde concentraties in het grondwater dient de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien verworpen te worden. De licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel kunnen echter beschouwd worden als van nature verhoogde achtergrondwaarden. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
 
Wel dient bij afvoer van grond vanaf het perceel rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit.
4.3 Waterhuishouding
 
4.3.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'. Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Zuiderzeeland.
 
4.3.2 Waterbeleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
   
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
  
De watertoets vormt een onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw, een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan moet bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met de belangen van het water. Er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. Daarnaast zijn de kwaliteitsaspecten van belang.
 
De Wet op de waterhuishouding geeft aan dat de provincie een waterhuishoudingsplan vast moet stellen waarin de hoofdlijnen van het waterhuishoudkundig beleid zijn opgenomen. Waterschappen hebben op grond van de Wet op de waterhuishouding een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. De Wet op de Waterhuishouding is met ingang van 22 december 2009 door de Waterwet vervangen.
 
Omgevingsplan Flevoland 
Wat betreft het beleidskader bevat het Omgevingsplan Flevoland (2006) het provinciale beleidskader met een functietoekenning aan het grond- en oppervlaktewater. Het proces van de watertoets vindt plaats in overleg met het waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap hanteert zogenaamde ‘streefbeelden’ rond drie waterthema’s: 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'.
 
Waterschap Zuiderzeeland
 
Waterbeheerplan 2016-2021
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is vastgesteld op 27 oktober 2015 en is de opvolger van het Waterbeheerplan 2010-2015 WPB2+. Het Waterbeheerplan bevat lange termijn doelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'.
 
Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.
 
Waterkeringen
Het 'Beleid bouwen nabij primaire waterkeringen' en 'Beleid primaire waterkeringen voor windmolens, kabels en leidingen en beplantingen' van Waterschap Zuiderzeeland maakt duidelijk wat wel en niet is toegestaan ten aanzien van bouw- en andere activiteiten op en nabij waterkeringen. Hiermee kan de veiligheid (inclusief de mogelijkheid tot doelmatig beheer) op of rond de keringen worden gegarandeerd. Daarnaast biedt het bij nieuwe ruimtelijke plannen een hulpmiddel voor initiatiefnemers.
 
Met de 'Visie medegebruik primaire keringen' (2001) en de 'Hoofdlijn randvoorwaarden multifunctionele kering' (2010) geeft het waterschap aan mee te willen denken over activiteiten op en om keringen, zolang een veilige, robuuste en duurzame waterkering, welke tevens goed toegankelijk is ten behoeve van doelmatig en efficiënt dijkbeheer, niet in het geding komt.
 
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft voor robuust en efficiënt waterkwantiteitsbeheer voor nu en in de toekomst beleid ontwikkeld. Dit is vast gelegd in de beleidsregels 'Wateraanvoer', 'Compensatie toename verharding' en 'Dynamisch peilbeheer'.
 
Waterkwaliteit
Waterschap Zuiderzeeland doet veel om de waterkwaliteit binnen zijn beheersgebied goed te houden. Uit afvalwater dat via de gemeentelijke riolering bij één van de vijf afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) van Waterschap Zuiderzeeland komt, worden zoveel mogelijk vervuilende stoffen gehaald. Het gezuiverde water wordt vervolgens weer teruggepompt op het oppervlaktewater.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
 
De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.
 
De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water.
  
Planspecifiek
De digitale watertoets is uitgevoerd (De Digitale Watertoets, d.d. 30 november 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Op basis van de ingevoerde gegevens geeft Waterschap Zuiderzeeland een positief wateradvies.
 
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
 
Thema Veiligheid 
Het plan ligt niet buitendijks of in de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
 
Thema Voldoende water
Wateroverlast
Streefbeeld 
Het watersysteem is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. 
 
Uitgangspunt wateroverlast 
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. 
 
Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld 
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties. 
 
Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem 
Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. 
 
De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen heeft voor het streefpeil van het oppervlakte water in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren. Er zullen ook geen duurzame maatregelen getroffen worden, zoals bodemenergie, die van invloed kunnen zijn op het grondwater.
 
In het huidige planologische regime is het plangebied volledig verhard, waardoor de toename van het verhard oppervlak niet meer dan 750 m² bedraagt, wat in stedelijk gebied als ondergrens geldt voor de compensatieplicht. Daarbij wordt ca. 4.700 m² bvo aan bebouwing gesloopt en komt daarvoor ca. 2.000 m² bvo aan bebouwing terug. Omdat er sprake is van een verbetering van de verhardingsbalans is compensatie niet aan de orde.
 
Anticiperen op watertekort 
Streefbeeld 
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.
 
Thema Schoon Water
 
Goede structuurdiversiteit
Streefbeeld
Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
 
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
 
Uitgangspunten
In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.
 
Randvoorwaarde(n)
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
 
Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
 
Uitgangspunt(en)
Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Dit geldt ook voor de 121 parkeervakken die gerealiseerd worden. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.
  
Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen. Naar verwachting wordt de riolering van het gebouw aangesloten op het gemeentelijk riool. Hemelwater zal zoveel mogelijk afgekoppeld worden om bodemverdroging tegen te gaan. Verder wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. 
 
Randvoorwaarde(n)
Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een "zuiverend" gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel.
 
Onder schoon hemelwater wordt verstaan:
  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein;
  • Hemelwater van centrumgebieden (met uitzondering van marktterreinen).
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Doordat er met voorliggend plan de realisatie van woningen wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormen voor de planontwikkeling.
 
(Spoor)wegverkeer
Enkele wegen in de directe omgeving van het plangebied, bestaande uit De Noord, De Oeverloper en de Handelsweg-Zuid, zijn met een snelheidsregime van 50 km/u onderzoeksplichtig. Vanwege de afstand tot deze wegen (minder dan 200 m) is een akoestisch onderzoek wegverkeer vereist. Tevens ligt de planlocatie binnen de onderzoekszone van de op ca. 320 m ten noorden gelegen spoorweg, waardoor ook een onderzoek naar spoorweglawaai vereist is. Hiertoe is een akoestisch onderzoek naar weg- en spoorwegverkeer uitgevoerd (moBius consult, 6634.02.rsn, d.d. 4 september 2020, bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt het volgende:
  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Noord is op de gevels van de appartementengebouwen hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Er is geen sprake van overschrijding van de maximale grenswaarde.
  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Noord is op de gevels van de rijwoningen lager dan de voorkeursgrenswaarde.
  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de andere gezoneerde wegen is in alle gevallen lager dan de voorkeursgrenswaarde.
  • De geluidsbelasting ten gevolge van spoorwegverkeer is in alle gevallen lager dan de voorkeursgrenswaarde.
  • De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de 30 km/u wegen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens berekend en beoordeeld. De geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km/u wegen is over het algemeen en in relatie tot de normen uit de Wgh voor gezoneerde wegen laag.
Om de realisatie van de nieuwbouw mogelijk te maken moeten er hogere grenswaarden worden verleend. In dit kader is onderzocht of de geluidsbelasting verlaagd kan worden met bron- en overdrachtsmaatregelen en is onderzocht of voldaan wordt aan de eisen die aan het verlenen van hogere grenswaarden worden gesteld. De relatief hoge kosten voor bron- en overdrachtsmaatregelen aan en rond de Noord worden als ondoelmatig beoordeeld. De Noord is immers in 2017 volledig heringericht, waarbij ook het wegdek is vervangen. Het opnieuw vervangen van het wegdek is daardoor geen optie. Daarnaast komt de parallelweg van de Noord, bestaande uit klinkerverharding, te vervallen en wordt overeenkomstig de eisen van het beeldkwaliteitsplan vervangen door een groenstrook. Doordat de woonwinkel verdwijnt en de nieuw te bouwen woningen via de Grutto worden ontsloten zullen de verkeersbewegingen aan de zijde van de Noord afnemen. Ook geluidschermen zijn niet passend, aangezien deze ongewenste en niet in te passen stedenbouwkundige barrières vormen.
 
Aansluitend is ten behoeve van de aanvraag hogere grenswaarden het akoestisch woon- en leefklimaat beoordeeld. Het akoestisch woon- en leefklimaat wordt bij alle woningen uit het project als voldoende tot goed beoordeeld. Overeenkomstig bijlage 5 van het onderzoeksrapport wordt de gemeente Dronten daarom verzocht de benodigde grenswaarden vast te stellen om de realisatie van de woningen mogelijk te maken. Hierbij wordt ook benoemd dat met de stedenbouwkundige invulling van het plan wordt voorzien in een goede akoestische situatie voor de woningen in het project en de woningen in de omgeving. Het project vormt een akoestische barrière voor de geluidsluwe binnengevels van de appartementen, voor de achterliggende rijwoningen en voor de achterliggende bestaande woningen.
    
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in toelichting paragraaf 4.6.
 
Conclusie
Voor een groot deel van de woningen dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld voor wegverkeerslawaai. De overige geluidsbronnen vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaalaantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De bestemmingswijziging van een bedrijventerrein bestemming met de maximale milieucategorie 3.1  naar een gemengde bestemming die gepaard gaat met de realisatie van woningen kan gezien worden als een wijziging die naar aard en omvang beperkt is. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van het RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de Atlas blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarden van 25 μg/m³ voor PM2,5 en 40 μg/m³ voor zowel fijnstof PM10 als stikstofdioxide NO2. De specifieke waarden zijn 8,9 μg/m³ PM2,5, 15,4 μg/m³ PM10 en 14,1 μg/m³ NO2.
 
De luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling realiseerbaar is op de locatie en dat dit geen belemmering oplevert voor de omliggende bedrijven en instellingen. Hierbij worden de richtafstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ gebruikt. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' aanwezig. Direct ten zuiden van het plangebied bevinden zich de dichtstbijzijnde bedrijven. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan. In gemengd gebied, waarvan ter plaatse sprake is vanwege de gemengde bestemmingen, geldt voor deze milieucategorie een richtafstand van 30 m. Tussen de woningen en het bedrijfsgebouw wordt een afstand van ca. 15 m beoogd. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand.
 
Er kan afgeweken van de richtafstand mits inzichtelijk kan worden gemaakt dat de er in de feitelijke situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het bedrijf dat aan de zuidkant van het plangebied grenst betreft een verzekeringsmakelaar. Een dusdanig bedrijf heeft milieucategorie 1, waarbij een richtafstand van 10 m hoort. Aan deze afstand wordt voldaan. Daarmee wordt het bedrijf niet gehinderd in zijn bedrijfsvoering en is er voor de bewoners van de beoogde woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.
 
BOL | van Staveren
Ten westen van het plangebied, op minimaal 60 m, bevinden zich de percelen waarop het bedrijf BOL | van Staveren gevestigd is. Op een deel van de gronden van het bedrijf geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in brandstoffen'. Een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen met een opslagcapaciteit van < 100.000 m³ (SBI-code 46712) heeft ingevolge de VNG-richtafstandenlijst milieucategorie 4.1, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 100 m geldt. Omdat de woningen op 60 m van de bestemmingsgrens van het bedrijf komen te liggen wordt er niet voldaan aan de richtafstand. Echter staat in de kolom milieucategorie van een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen met een opslagcapaciteit van < 100.000 m³ een D van 'divers' aangegeven. Bij activiteiten die met 'divers' zijn aangemerkt bestaat een grote variatie in productieprocessen en milieubelasting. Dit dient per geval nader te worden bezien. In het geval van BOL | van Staveren kunnen de feitelijke bedrijfsactiviteiten op basis van de vergunde situatie als volgt worden getypeerd: 
  • er is geen sprake van een inrichting ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de totale opslag behelst 13 m³ propaangas (tankopslag), 120 m³ olie (multiboxen) en 1,2 m³ gasolie (tankopslag). Verder is er op het terrein nog de mogelijkheid voor opslag van gasflessen;
  • de vaste opslag en het laden/lossen vindt overwegend plaats op het achterterrein van de inrichting, waardoor de feitelijke afstand van de brandstoffen tot de woningen ca. 80 m bedraagt. 
Uit het vorenstaande kan worden geconstateerd dat er wat betreft de opslag van vloeibare en brandbare stoffen geen sprake is van een gemiddeld bedrijf. Er wordt ter plaatse maximaal 150 m³ aan dergelijke stoffen opgeslagen, opslag van gasflessen meegerekend. Dit is slechts 1,5% van de opslag van 100.000 m³ die in de bedrijvenlijst van de VNG wordt gehanteerd bij een gemiddeld bedrijf. Op basis daarvan kan worden geredeneerd dat er sprake is van een bedrijf dat vergelijkbaar is met een bedrijf uit minimaal één milieucategorie lager dan 4.1, zijnde milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt, uitgaande van het feit dat er sprake is van een gemengd gebied een richtafstand van 50 meter. De milieucontour van 50 m valt daarmee niet over het plangebied van De Noord 48, waardoor de woningbouw niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van het bedrijf.
 
Verder liggen de woningen niet binnen de milieuzonering van bedrijven en is het plan uitvoerbaar wat betreft milieuzonering.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Vanuit ecologie zijn soortenbescherming en gebiedsbescherming van belang. Omdat er in de huidige situatie bebouwing in het plangebied aanwezig is die mogelijk geschikt is als habitat voor beschermde flora en fauna is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Otte Groenadvies, 20.063, d.d. 27 mei 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Soortenbescherming 
Effecten op beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt zijn uitgesloten, omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen het plangebied en de invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen. Wel zijn tijdens het broedseizoen broedgevallen van algemene broedvogels in de omgeving van het plangebied te verwachten. Bezette nesten mogen nooit vernield worden. Verstoring is alleen toegestaan wanneer deze geen invloed heeft op de overleving van ouders en jongen. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Wetland, Nationaal Park, Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden (ca. 6 km) kan externe werking op deze gebieden niet worden uitgesloten. Om dit inzichtelijk te maken is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 21 juli 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Uit de berekeningen blijkt dat het project geen resultaat hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied veroorzaakt. Het plan is daarmee uitvoerbaar wat betreft stikstofdepositie.
  
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de stikstofdepositie, Algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
4.8 Cultureel erfgoed
 
4.8.1 Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
 
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grondaanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
 
Planspecifiek
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Flevoland, in en rondom het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Wel is De Noord aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende structuur, omdat het onderdeel uitmaakt van de eerste aanelg van Dronten. Voorliggend plan doet geen afbreuk aan deze waarde. Verder ligt ten noorden van Dronten cultuurhistorisch kenmerkend 'open polderlandschap'. De ontwikkeling is hier echter niet van invloed op. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het project uitvoerbaar is wat betreft het aspect cultuurhistorie.
 
4.8.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
De gemeente Dronten beschikt over een archeologische beleidskaart. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven:
 
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied zwart omkaderd)
 
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied valt in een gebied dat wordt aangemerkt als archeologievrij gebied. In gebieden die als zodanig zijn aangemerkt is archeologisch onderzoek niet aan de orde. Conform het bepaalde in artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet moeten toevalsvondsten onverwijld worden gemeld.
 
Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s: 
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Bij het groepsrisico (GR) is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev). In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijk besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de voorheen geldende 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
  
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (zwarte omcirkeling)
 
In de omgeving bevinden zich enkele risicovolle inrichtingen. Deze worden navolgend behandeld.
 
LPG-tankstation
Ca. 100 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich een voormalig LPG-tankstation. In oktober 2019 is een wijzigingsplan voor het terrein van het tankstation vastgesteld, waarin een verkooppunt voor LPG niet meer toegestaan is. Ook in de feitelijke situatie wordt er geen LPG meer opgeslagen en verkocht. Hierdoor is het tankstation geen BEVI-inrichting meer en vormt het geen belemmeringen voor voorliggend plan.
 
Propaantanks
Ten westen van het plangebied bevinden zich twee propaantanks: één op ca. 110 m en de ander op  ca 315 m. Omdat het gaat om propaantanks tot en met inhoud van 13 m³ geldt er geen veiligheidsafstand conform de REVI en vallen ze dus onder het activiteitenbesluit. Gezien de feitelijke afstand van ca. 110 m respectievelijk 300 m van de tanks tot aan het plangebied wordt er voldaan aan de richtafstand.
 
Spoorweg
Ca. 300 m ten noorden van het plangebied bevindt zich de Hanzelijn, een spoorweg die onderdeel uitmaakt van het Basisnet. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot dan toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Als een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hiervan is bij voorliggend plan geen sprake. Wel is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk op deze afstand.
 
Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende (zelfredzaamheid).
 
Buisleiding
Ten slotte bevindt zich op ca. 360 m van het plangebied een buisleiding van Gasunie. Daarmee ligt het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontour en de 1% letaliteitsgrens.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen voortkomen uit de ligging ten opzichte van risicovolle inrichtingen.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op het parkeren en de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
In de nota Parkeernormen Dronten 2016 wordt aangegeven dat het Hanzekwartier aangemerkt dient te worden als 'matig stedelijk' gebied in 'schil centrum'. In deze nota worden geen cijfers voor verkeersbewegingen gegeven, waarom dan ook aansluiting wordt gezocht bij de kencijfers van CROW publicatie 381. Omdat de verkeersafwikkeling van de huidige woonwinkel wordt afgewikkeld via een parallelweg op de Noord en de verkeersafwikkeling van de beoogde woningen via de Grutto, kan de toekomstige verkeersgeneratie niet verrekend worden met de huidige verkeersgeneratie met betrekking tot de capaciteit van de Grutto. Er dient daarom in beeld gebracht te worden wat de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie is.
 
In de toekomstige situatie maakt de woonwinkel plaats voor 78 woningen. Het beoogde programma bestaat uit verschillende woningtypen, namelijk 16 rijwoningen, 2 maisonnettes en 60 appartementen. Omdat nog niet bekend is welk deel huur en welk deel koop wordt, wordt als uitgangspunt genomen dat alles koop wordt. In navolgende tabel wordt de verkeersgeneratie van de woningen berekend.
 
functieCROW aansluitingaantalnorm (per woning)Totaal
rijwoningkoop, huis, tussen/hoek166,9110,4
appartementkoop, appartement, midden625,4334,8
Totaal   445,2
 
De totale verkeersgeneratie van de toekomstige situatie bedraagt dus 445,2. Uit een verkeerstelling op de Grutto in 2017 bleek dat de intensiteit 460 motorvoertuigbewegingen per etmaal betrof. Met toename ten gevolge van voorliggend plan komt de totale intensiteit uit op ca. 1000 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
 
De Grutto beschikt over voldoende capaciteit om 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal op te vangen. Voor de huidige bewoners aan de Grutto zal er wel een merkbaar verschil waarneembaar zijn, want er is na realisatie van het plan sprake van een verdubbeling van de hoeveelheid verkeer. Deze neemt mogelijk nog wat af ten gevolge van de herontwikkeling van de locatie De Noord 30-34 en 38. Hier maakt immers een autodealer, waarvan een hoge verkeersgeneratie uitgaat, plaats voor woningen. Daarnaast zal het grootste deel van de motorvoertuigen van de ontwikkeling De Noord 30 tot en met 38 zich zuidelijk bewegen richting de Oeverloper.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Nota Parkeernormen Dronten 2016
De gemeente Dronten heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de Nota Parkeernormen Dronten 2016. De parkeernormen in de nota zijn gebaseerd op de kengetallen van CROW publicatie 317. De CROW publicatie geeft kengetallen weer voor heel Nederland.
 
Planspecifiek
In de nota Parkeernormen Dronten 2016 wordt aangegeven dat het Hanzekwartier aangemerkt dient te worden als 'matig stedelijk' gebied in 'schil centrum'. De parkeernorm wordt daarnaast berekend aan de hand van de woningaantallen: 16 rijwoningen, 60 appartementen, 2 maisonnettes. Al deze woningen worden aangeboden als koopwoningen. Met de gemeente Dronten is overeengekomen dat voor de appartementen de parkeernorm tussen goedkoop en middelduur gehanteerd mag worden. Navolgende tabel geeft een overzicht van de parkeernormen volgens de gegevens van de 'Nota Parkeernormen Dronten 2016'.
 
 Parkeernormering per woningAantal woningenTotaal
koop, tussen/hoek1,71627,2
koop, appartement, tussen goedkoop en midden1,56293
Totaal  121
 
Initiatiefnemer beoogt conform de parkeereis in totaal 121 parkeerplaatsen te realiseren. Deze worden gesitueerd te midden van de appartementen en langs de zijstraten die tussen de bebouwingensembles worden gerealiseerd. Er wordt daarmee voldaan aan de parkeerbehoefte, waardoor het plan uitvoerbaar is.
 
5 Juridische planopzet
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)'. Hierbij zijn ook de regels van het 'Paraplubestemmingsplan bijzondere woonvormen gemeente Dronten' van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de bestemmingsbepalingen en de aanduidingsregels, ook voor het voorliggende wijzigingsplan gelden. Voor de uitleg van deze planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)'.
 
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Gemengd - 6'. De inhoud van deze bestemming is weergegeven in Bijlage 5 van de bijlagen bij de regels van bestemmingsplan 'Hanzekwartier (2040)'. Tevens zijn de regels van artikel 3 'Wonen' van het 'Paraplubestemmingsplan bijzondere woonvormen gemeente Dronten' op voorliggend plan van toepassing.
 
6 Uitvoerbaarheid
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Voor voorliggend plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten. De gemeente verkoopt gronden aan de ontwikkelaar, waarmee de kosten anderszins verzekerd zijn. Mogelijk wordt er ook nog een aparte grondexploitatie voor de ontwikkeling opgesteld met een positief eindresultaat.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Om de buurt op de hoogte te stellen van de planontwikkeling worden twee informatieavonden georganiseerd: één voor de belendende bewoners van De Grutto en één voor de bewoners en bedrijven van de aanliggende percelen. Hierbij wordt de deelnemers de mogelijkheid geboden vragen te stellen en hun mening schriftelijk achter te laten.
 
6.2.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de relevante overlegpartners. De provincie Flevoland en het waterschap Zuiderleeland hebben inhoudelijk op het plan gereageerd. Deze reacties worden navolgend beschouwd.
 
Provincie Flevoland
De provincie geeft aan dat niet de meest actuele versie van de AERIUS Calculator is gebruikt voor het maken van de AERIUS-berekening.
  • Reactie: om aan dit advies tegemoet te komen is de AERIUS-berekening uitgevoerd met de meest recente versie van de Calculator en is deze bij het bestemmingsplan gevoegd. 
Waterschap Zuiderzeeland
Het waterschap geeft aan dat de waterparagraaf onvolledig is en aangevuld dient te worden met de wateraspecten, streefbeelden en uitgangspunten van de beleidsthema's Veiligheid, Schoon water en Voldoende water zoals opgenomen in de standaard waterparagraaf die u heeft ontvangen in de uitgangspuntennotitie van de digitale watertoets. Verder heeft het waterschap de volgende opmerkingen: 
  1. standaard waterparagraaf uit de digitale watertoets opnemen in het wijzigingsplan;
  2. vermelden hoeveel m² er aan bestaande bebouwing wordt gesloopt;
  3. vermelden hoeveel m² er aan nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd;
  4. het waterschap vraagt in overweging te nemen voor deze ontwikkeling te beoordelen of er gebruik gemaakt kan worden van de provinciale subsidie regeling 'groene daken en gevels 2021';
  5. vermelden of er in het plan gebruik wordt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte- en/of koude opslag;
  6. vermelden hoeveel parkeervakken er met de parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
  • Reactie: in toelichting paragraaf 4.3.3 is de standaard waterparagraaf van de watertoets opgenomen en worden de wateraspecten, streefbeelden en uitgangspunten van de beleidsthema's behandeld. De aanvullende opmerkingen zijn op de volgende wijze verwerkt:
    1. standaard waterparagraaf is opgenomen in toelichting paragraaf 4.3.3;
    2. in dezelfde paragraaf wordt aangegeven hoeveel m² aan bebouwing wordt gesloopt;
    3. hetzelfde geldt voor de hoeveelheid nieuwe bebouwing;
    4. de provinciale subsidieregeling 'groene daken en gevels' is voor dit project overwegen. Ondanks subsidie blijft het realiseren van groene daken kostbaar. Aangezien in het goedkope en middensegement wordt gebouwd is er geen budget meer beschikbaar voor groene daken;
    5. in het thema Voldoende water is aangegeven dat er geen gebruik wordt gemaakt van bodemenergie;
    6. conform wat aangegeven is in toelichting paragraaf 4.10.2 is het aantal parkeervakken opgenomen in het thema Schoon water.
6.2.3 Zienswijzen
Vanaf 20 mei 2021 tot en met 21 juli 2021 heeft het ontwerpwijzigingsplan voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode is een zienswijze ingediend. Deze is in de Nota van beantwoording (zie bijlagen bij toelichting bijlage 6) behandeld. Er zijn verder geen wijzigingen aan het wijzigingsplan uit naar voren gekomen.