Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: 2e Uitwerkingsplan De Graafschap (4042)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0303.4042-0ONH

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Biddinghuizen is een kern aan de zuidzijde van de gemeentegrenzen van de gemeente Dronten. Aan de zuidzijde van de kern Biddinghuizen wordt het woongebied De Graafschap gefaseerd gerealiseerd. De Graafschap behelst in zijn totaliteit ongeveer 700 nieuwe woningen. Onderhavig 2e uitwerkingsplan heeft betrekking op het noordoostelijk deel van het totale woongebied De Graafschap.
  
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied voor onderhavig 2e uitwerkingsplan voor het woongebied De Graafschap ligt aan de zuidoostzijde van de kern Biddinghuizen.
 
Globale ligging plangebied
 
Het plangebied ligt aan zuidkant van en direct grenzend aan de Oldebroekerweg en direct ten westen van de Graafschapslaan. In de volgende afbeelding is de globale contour van het plangebied weergegeven.
 
Globale planbegrenzing (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'De Graafschap' van kracht. Dit plan is op 29 oktober 2009 vastgesteld en op 14 januari 2010 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied – Uit te werken'. Met een functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - boerderijkavel' zijn de in het noorden van het plangebied gelegen kavels aangeduid.
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan De Graafschap (rode omkadering = plangebied)
     
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante beleidskader en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 3 worden de ruimtelijke en functionele aspecten beschreven.  In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de toekomstige situatie en de planuitgangspunten. De juridische planbeschrijving wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat over de uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Beleidskader
2.1 Nationaal beleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
De ontwikkeling van De Graafschap heeft geen betrekking op een van de nationale belangen.
 
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavig uitwerkingsplan, waar circa 50 grondgebonden woningen mogelijk worden gemaakt, is dan ook aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte
De behoefte naar woningen en voorzieningen is in de provincie Flevoland niet op regionaal of provinciaal niveau vastgelegd. Gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling beperkt het ruimtelijke verzorgingsgebied zich tot de gemeente Dronten. Om die reden is het relevant de behoefte naar de betreffende stedelijke ontwikkeling op gemeentelijk niveau te bekijken. Uit toelichting paragraaf 2.3.4 blijkt dat er behoefte is naar circa 250 extra woningen per jaar tot 2030. In kwalitatieve zin is er tot 2030 vraag naar woningen in alle segmenten.
Bovendien is de ontwikkeling van de beoogde woningen in De Graafschap verantwoord in het moederplan Bestemmingsplan De Graafschap. Hieraan lag een gemeentelijk woningbouwprogramma aan ten grondslag. De uitgangspunten ten opzichte van het moederplan zijn niet gewijzigd.
 
Bestaand stedelijk gebied
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie is het plangebied niet aan te merken als stedelijk gebied. Binnen de kern Biddinghuizen is echter geen ruimte aanwezig om de 50 nieuwe grondgebonden woningen mogelijk te maken. Om in de behoefte aan woningen te kunnen voorzien is 'De Graafschap' aangewezen als uitbreidingslocatie voor Biddinghuizen. Daartoe is op 29 oktober 2009 reeds het bestemmingsplan De Graafschap vastgesteld. Onderhavige ontwikkeling betreft een uitwerking van een deel van dit gebied.
 
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks
In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006 - 2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030.
Met de vaststelling van de Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door de Provinciale Staten d.d. 8 november 2017) is deel I (het visiedeel) van het Omgevingsplan Flevoland 2006 ingetrokken. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening. Hierbij biedt de provincie waar mogelijk en wenselijk lokaal maatwerk. De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.
 
Uit de omgevingsvisie volgt dat ontwikkelingsgerichtheid onderdeel is van de identiteit van Flevoland. De provincie grijpt de kansen van nieuwe ontwikkelingen. Daaronder vallen opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid en herontwikkelingen. Van belang is dat de kenmerkende elementen van de polder bij deze opgaven wordt gekoesterd. Binnen deze kenmerken geeft de provincie ruimte aan ontwikkelingen.
   
In het Omgevingsplan streeft de provincie naar een voortgaande groei in Flevoland zodanig dat inwonertal, verbindingen, voorzieningenniveau, werkgelegenheid en inkomensvorming goed op elkaar zijn afgestemd. Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. Diverse voorzieningen in wijken zijn medebepalend voor de leefbaarheid in stadswijken en woonkernen. Hoe de verdeling van de woningen over de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant plaatsvindt, ziet de provincie als zaak van de gemeente.
 
Het gebied ten zuidoosten van Biddinghuizen is op de visiekaart 2030 aangewezen als recreatief uitloopgebied. Dat zijn gebieden rond stedelijke gebieden waar een dagrecreatieve functie wordt voorzien voor de bewoners. Tevens is Biddinghuizen met het aangrenzende buitengebied ten zuiden als gebied aangemerkt, waar de waterkwaliteit kan worden verbeterd. De provincie ziet mogelijkheden om natuurontwikkeling te koppelen aan het verbeteren van de waterkwaliteit. In het plangebied is geen sprake van nieuwe natuurontwikkeling.
  
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie Dronten 2030
Op 28 januari 2013 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk en economisch perspectief tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van onze gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van onze kernen. De visie geeft op al die ruimtelijk economische thema’s een duidelijke richting en laat zien hoe de gemeente de kwaliteiten die zij heeft, toekomstbestendig maakt. Dit gebeurt onder meer door zorgvuldig en stapsgewijs te bouwen en de bestaande woonwijken te verbeteren. In de periode tot 2030 groeit Dronten door als stedelijke hoofdkern, met een regionale verzorgingsfunctie. Die centrumfunctie wordt mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid via de N307 en de Hanzelijn. In de dynamische uitvoeringsparagraaf is vastgelegd hoe de doelen verwezenlijkt kunnen worden en hoe invulling gegeven kan worden aan de mogelijkheden te verevenen.
 
Het plangebied is aangeduid als 'gebied Woningbouw stap 1: vastgelegde locatie'. In Biddinghuizen krijgt de realisatie van De Graafschap prioriteit. Bij de uitbreiding van De Graafschap moet worden ingespeeld op de relatie met het omliggende landschap en de overgang naar het buitengebied door het opnemen van bestaande en het aanleggen van nieuwe landschappelijke structureren die doorlopen in het buitengebied.
 
2.3.2 Welstandsnota 2013
De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013 (geactualiseerd vastgesteld 27 juni 2013). Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in criteria ‘op maat’ en sneltoetscriteria. In de vernieuwde welstandsnota zijn er geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied.
 
Er is daarbij gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt vervolgens een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast is er een aantal gebieden welstandsvrij verklaard, zoals de Golfresidentie aan de zuidzijde van Dronten en Ketelhaven.
De welstandsnota is uitsluitend opgesteld voor de gerealiseerde delen van het stedelijke gebied en voor de bebouwing in het buitengebied. Voor nieuw te ontwikkelen gebieden en bedrijventerreinen zijn of worden beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Voor De Graafschap is op 28 mei 2009 een beeldkwaliteitsplan vastgesteld.
 
2.3.3 Beeldkwaliteitsplan De Graafschap
Het beeldkwaliteitsplan voor De Graafschap is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2009. Hierin zijn de stedenbouwkundige kwaliteitseisen en de eisen ten aanzien van de te realiseren beeldkwaliteit opgenomen.
Op basis van deze kaders is het globale bestemmingsplan ‘De Graafschap’ vastgesteld en is dit uitwerkingsplan opgesteld. De inhoud van het beeldkwaliteitsplan wordt, voor zover deze van toepassing is op deze fase, weergegeven in hoofdstuk 3.
 
2.3.4 Woonvisie 2016-2021
Binnen het provinciale kader voert de gemeente Dronten haar woonbeleid. Het uitgangspunt van het gemeentelijke woonbeleid is verwoord in de Woonvisie. Sinds de actualisatie (in 2013) van de eerdere Woonvisie Ruimte voor Wonen, is er het nodige veranderd in relatie tot de woningmarkt en in de daarmee samenhangende wet- en regelgeving. In haar meest recente Woonvisie (vastgesteld 30 juni 2016) legt de gemeente Dronten haar prioriteiten vast voor de periode 2016-2021.
 
Kwantitatieve nieuwbouwproductie
De gemeente Dronten zet in op een evenwichtige groei. Dat betekent dat de gemeente voor de komende jaren streeft naar een groei op basis van het trendscenario-plus. Voor de periode 2015-2030 betekent dat sprake is van een woningbehoefte van 3.440 woningen. Dit komt overeen met een gemiddelde woningbouwproductie van 250 woningen per jaar binnen de gemeentegrenzen. De nieuwbouwproductie in de periode 2007-2015 bedroeg gemiddeld 220 woningen per jaar.
Binnen de gemeente wordt uitgegaan van het gegeven dat primair wordt gebouwd op locaties die al in ontwikkeling danwel in voorbereiding zijn. Voor de komende circa tien jaar is de beschikbare plancapaciteit toereikend voor de aangegeven productie. Voor Biddinghuizen gaat het hier om de Graafschap.
     
Kwalitatieve vertaling nieuwbouwprogramma
Op basis van de in de visie beschreven beleidsuitgangspunten en de berekende kwalitatieve vraag is een indicatie gegeven van het gewenst aandeel huur en koop en welke woningtypen daarbij horen. Dit is gedaan voor de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant.
De nieuwbouw zal in de basis levensloopgeschikt zijn. In Dronten ligt het accent in realisatie van koopappartementen hoger dan in de kernen Swifterbant en Biddinghuizen. In Swifterbant en Biddinghuizen ligt het aandeel vrije ruimte hoger om meer maatwerk te kunnen bieden in relatie tot de vraag. Het aandeel huur- en seniorenhuurappartementen is voor Biddinghuizen laag omdat er de afgelopen jaren al diverse toevoegingen in dit segment zijn gerealiseerd.
      
3 Planbeschrijving
3.1 Biddinghuizen
Biddinghuizen ligt aan de Hoge Vaart waar de Swifterweg en de Biddingringweg samenkomen. Beïnvloed door het Nieuwe Bouwen kreeg de kern een opzet met een min of meer rechthoekig patroon, waarin de straten loodrecht op elkaar staan (orthogonaal grid). De kern ligt ingesloten door de Biddingringweg en de Oldebroekerweg. 
 
Twee hoofdwegen vormen de toegang tot het dorp. De Baan is via de Swifterweg de toegang vanaf de Biddingringweg. De Dreef geeft vanaf de zuidelijk gelegen Oldenbroekerweg toegang tot het dorp. Beide hoofdwegen komen uit op de centrale ruimte in het dorp, het Plein.
 
Biddinghuizen was aanvankelijk bedoeld als agrarisch dorp met de daarbij behorende voorzieningen. In 1963 werd een bijstelling van de plannen gemaakt en werd het aantal woningen verdubbeld tot 700. De uitbreiding vond plaats naar het zuiden. De manier van de bestaande aaneenschakeling van ruimten werd doorgezet. Na de instelling van de gemeente Dronten in 1972 werd ingezet op 7.000 inwoners in het jaar 2000. Vervolgens vond de groei plaats naar het oosten, werd de doorgaande weg verlegd en het industrieterrein op een andere manier ontsloten.
 
Uitbreidingswijk De Graafschap bevindt zich aan de zuidzijde van de kern Biddinghuizen, ten zuiden van de Oldebroekerweg.
3.2 Verkeersstructuur
De wegen Bremerbergweg en Oldebroekerweg zijn te typeren als een gebiedsontsluitingsweg. De verkeersfunctie staat voorop. Een deel van het verkeer op de weg is te beschouwen als herkomst- en bestemmingsverkeer, een deel bestaat uit doorgaand verkeer, vooral naar (recreatieve) bestemmingen in de omgeving.
 
Toeristen komen naar het dorp via de Bremerbergweg. De bezoekers naar pretpark Walibi worden omgeleid, zodat dit voor het dorp zo weinig mogelijk belasting vormt.
 
De Bremerbergweg en Oldebroekerweg vormen een barrière tussen het plangebied en het dorp. De mate waarin veilig oversteken mogelijk is, wordt bepaald door de verkeersintensiteit en de verkeerssnelheid. Verwacht wordt dat ook in de toekomst de verkeersintensiteit onder het niveau blijft, waarbij sprake is van meer dan gebruikelijke risico's of hinder als gevolg van wachttijden. Voor De Graafschap zullen beide wegen belangrijk zijn voor de hoofdontsluiting. 
 
De Graafschap krijgt twee hoofdtoegangen. Voor het plangebied is de nieuwe wijkontsluitingsweg in het verlengde van De Baan relevant. Vanaf de wijkontsluitingsweg wordt de buurt ontsloten via de zuidzijde van het plangebied via De Wierse.
 
Verkeersstructuur (plangebied: rode omkadering)
   
3.3 Parkeren
Voor nieuwe woningbouwontwikkelingen wordt een gedifferentieerde parkeernorm gehanteerd. De differentiatie komt voort uit de mogelijkheid om te parkeren op eigen terrein. De volgende normering is in het moederplan voor de Graafschap het volgende vastgesteld:
  • woningen met twee parkeerplaatsen op eigen erf (excl. garage) 0,25 plaatsen realiseren in de openbare ruimte;
  • woningen met één parkeerplaats op eigen erf (exclusief garage) 0,80 plaatsen realiseren in de openbare ruimte;
  • woningen zonder parkeermogelijkheid op eigen erf 1,80 plaatsen realiseren in de openbare ruimte.
Deze normering heeft voor de stedenbouwkundige opzet van de wijken gevolgen, namelijk dat in voorkomende gevallen meer opstelruimte op eigen terrein bewerkstelligt dient te worden.
 
3.4 Landschap
Het landschap binnen het totale plangebied van De Graafschap is een bewust vormgegeven rationeel verkaveld open poldergebied. Bij het ontwerp van het landschap is destijds uitgegaan van een scheiding van functies. Dit is terug te vinden in de geheel op (optimale) agrarische ontwikkeling gerichte inrichting van het gebied en de geconcentreerde woonbebouwing in de kern. De lange zichtlijnen en verdichte randen rondom de bebouwing zijn karakteristiek in dit gebied. De verbindingen tussen de verschillende elementen worden gevormd door wegen, tochten en sloten. De laanbeplanting langs de Oldebroekerweg vormt een opvallend element, evenals de beplanting langs de Bremerbergweg en de erfbeplantingen van de agrarische bedrijven. Ten zuidoosten van De Graafschap ligt een zichtas, parallel aan de Alikruikweg/Mosselweg. Deze as is aangegeven als “waardevol landschappelijk karakteristiek”. Bij het ontwerp van de nieuwe woonbebouwing van De Graafschap zal rekening worden gehouden met dit karakteristieke polderlandschap. Voor deze 2e uitwerking betekent dit dat de landschappelijke karakteristieken herkenbaar worden gemaakt binnen de twee relevante woonmilieu's: Boerderijkavel en Polderrand.
 
3.5 Water
Water vormt een essentieel onderdeel van De Graafschap, op zowel het gebied van beleving, waterhuishouding en ecologie. Ook wordt via de watergangen een relatie gelegd met het omringende landschap.
Om dit landelijke beeld ook terug te brengen in de wijk, zijn verschillende bestaande watergangen gehandhaafd (en verbreed). Hierdoor is de maat van het landschap ook binnen in de wijk te ervaren. hierdoor wordt de eigenheid van de wijk versterkt en ontstaat er een aangenamere en meer gezonde woonomgeving.
Oevers kennen (waar mogelijk) een begroeiing van inheemse grassen, kruiden en bloemen. Zij vormen een verrijking voor de wijk. Een oeververharding dient in beginsel vermeden te worden, om een zo natuurlijk mogelijke overgang te krijgen.
Rietbegroeiing past ook in dit landschapsbeeld, maar met behulp van (extensief) onderhoud dient voorkomen te worden dat de structurerende watergangen altijd geheel zijn dichtgegroeid.
Anders is dat met ondergeschikte waterwegen, zoals kleine slootjes en wadi’s. Hier vindt extensief onderhoud plaats (2 keer per jaar maaien), waardoor er een gevarieerd beeld ontstaat op deze ecologische gradiënten.
 
3.6 Woningbouwprogramma
In de nieuwe woonwijk De Graafschap worden in totaal 700 woningen gerealiseerd. Het realiseren van de woningen is verdeeld over 4 fasen. Deze fasering in het moederplan is destijds in 2010 gebaseerd op een uitgiftetempo van 50 tot 70 woningen per jaar. In de meest recente woonvisie zet de gemeente Dronten in op de voortvarende ontwikkeling van de locatie De Graafschap. Daarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbouwproductie van 250 woningen per jaar binnen de gemeentegrenzen.
 
Het aantal woningen gepland in deze fase van het 2e uitwerkingsplan bedraagt circa 50 grondgebonden woningen. Het aantal te bouwen woningen is uitwisselbaar met elkaar qua typologie; vrijstaande woningen, rijwoningen, maisonnettes, twee-onder-een-kap-woningen. 
 
3.7 Woonmilieus
Een belangrijke kwaliteit van De Graafschap is een herkenbaar karakter van de woonmilieus. Iedere woning ontleent zijn specifieke identiteit aan de plek waar die woning staat. Meestal is niet alleen de typologie van de woning, maar ook de aangrenzende openbare ruimte bepalend voor de sfeer van het woonmilieu. Aandacht wordt daarom gevraagd voor een zorgvuldige uitwerking van de openbare ruimte en voldoende onderhoud hiervan. De woningen zelf onderscheiden zich, per woonmilieu, telkens in zowel stedenbouwkundige als architectonische aspecten, zoals plaatsing op de kavel, oriëntatie, bouwhoogte, kapvorm, kleur– en materiaalgebruik.
 
Voor onderhavig uitwerkingsplan zijn twee woonmilieus van toepassing: de Boerderijkavel en de Polderrand.
 
Fasering deelgebieden
 
3.7.1 Boerderijkavel
Dit woonmilieu is geïnspireerd op de ritmiek van bestaande boerderijkavels aan de Oldebroekerweg. Elke eenheid bestaat uit een combinatie van twee boerenerven omsloten door hoge populieren en dichte onderbegroeiing.
Als overgang naar de woonwijk komt deze structuur één keer terug binnen de woonwijk. Ook hier is een combinatie van twee boerenerven toegepast. De oostelijke kavel (2) is intern georiënteerd op de Graafschap. De westelijke kavel (1), waar de bestaande boerderij wordt vervangen door een nieuw ensemble van gebouwen, is georiënteerd op de Oldebroekerweg. Deze westelijke kavel valt buiten onderhavig plangebied.
 
 Structuur De Boerderijkavel
   
3.7.2 Polderrand
Aan de oostrand van de Graafschap ligt de Polderrand. Deze buurt vormt een gezicht naar de polder. Dit wordt met name bereikt door ritmiek en herhaling van stedenbouwkundige ensembles en bebouwing, die zorgen voor voldoende massa als tegenhanger van de wijdse polder. Door de doorzichten wordt de polder beleefbaar vanuit de wijk.
 
Deze polderrand is een doorzetting van de openheid van de polder zelf. De woningen in deze zone staan als losse stroken in de open ruimte. Deze open ruimte kan, afhankelijk van de bebouwingsvariant, (deels) collectief eigendom van de bewoners in de polderrand worden, maar is wel openbaar toegankelijk.
 
Structuur Polderrand
   
Indicatieve verkavelingsplan
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk circa 50 grondgebonden woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 3 beschreven. Gezien de ligging van de planlocatie aan de rand van de kern Biddinghuizen en de beperkte toename van het aantal woningen, zijn de effecten van het plan op de omgeving zeer klein. De effecten hebben met name te maken met verkeersbewegingen van en naar de woningen en de geluidhinder die daardoor veroorzaakt wordt. Deze effecten zijn gebruikelijk rondom de Oldebroekerweg en de Graafschapslaan. Van cumulatie met andere plannen is geen sprake. Er zijn immers nog geen plannen om de andere delen van De Graafschap uit te werken. Daarmee is sprake van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Zicht op besluitvorming hieromtrent is dus niet aan de orde. 
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Er zal een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen gelijk met het besluit aan de terinzagelegging van het ontwerpuitwerkingsplan (art. 7.19 lid 1 Wm). Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt genomen, ingevolge art. 7.17, derde lid, jo. art. 7.16 Wm, op basis van de verzamelde informatie, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 uit de toelichting bij dit uitwerkingsplan. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
4.2 Ecologie
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is een quickscan flora en fauna (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) uitgevoerd in het plangebied om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
 
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen op de planlocatie. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd wordt in het kader van de algemene Zorgplicht geadviseerd alvorens te controleren of er sprake is van broedgevallen.
 
De ruimtelijke ingrepen leiden, mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Wet natuurbescherming worden niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt echter niet nodig geacht.
 
De planlocatie is geen onderdeel van een Natura 2000-­gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Effecten als gevolg van externe werking zijn uitgesloten.
 
Mits gewerkt wordt zoals hierna aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Er behoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
  
De aanbevelingen betreffen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Ten aanzien van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden om moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels of nesten aanwezig zijn. De deskundige geeft aan welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
4.3 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het kader van het moederplan voor De Graafschap is door Bureau Vestigia archeologisch onderzoek (Archeologisch bureauonderzoek Bremerbergweg te Biddinghuizen, Vestigia B.V., Amersfoort, 19 september 2007, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd waaronder voor het plangebied van dit 2e  uitwerkingsplan. Uit het onderzoek volgt dat eventuele archeologische waarden die in het plangebied voorkwamen al in het verleden verloren gegaan. Op basis van het bureauonderzoek is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er een verhoogde kans op het voorkomen van een verhoogde kans op scheepswrakken geldt. Ook is er in het plangebied geen sprake van belangrijke cultuurhistorische dan wel aardkundige waarden aanwezig.
 
De conclusie was dat er geen archeologische waarden in het gebied zijn aangetroffen en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
 
4.4 Waterhuishouding / watertoets
Wettelijk kader
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterschapsbeleid Zuiderzeeland 
In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het Waterschap Zuiderzeeland hoe zij nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water.
 
Bij het toenemen van extra verharding in een plangebied is het beleid deze te compenseren met oppervlakte water. Bij grote plannen wordt hiervoor een maatwerkberekening gemaakt.   
 
Waterhuishoudkundig plan De Graafschap Biddinghuizen
In december 2008 heeft de gemeente Dronten het Waterhuishoudkundig plan vastgesteld voor de ontwikkelingslocatie De Graafschap. In het kader van de watertoets geeft dit plan de onderbouwing van het watersysteem voor de beoogde ontwikkeling van De Graafschap in zijn geheel.   
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het doel van de waterparagraaf en de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Grondwatersysteem
Water is voor de functies landbouw, natuur, (recreatie)vaart en drinkwaterwinning een belangrijke factor. In de woonomgeving levert het vooral een toegevoegde waarde aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Elke functie stelt specifieke eisen aan de hoeveelheid water (kwantiteit) en aan de kwaliteit. Duurzaam waterbeheer stelt eisen aan deze functies met betrekking tot de locatie, de inrichting en het beheer.
 
Samenstelling van het grondwater
Grondwater in de polder is vaak brak water. Onder invloed van kwel uit de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en achter de dijken uit de randmeren is er ook veel zoet grondwater. De kwel vanuit de randmeren komt terecht in een dijksloot aan de binnenzijde van de dijk. De kwaliteit hiervan is goed.
 
Watersystemen
De parallel gelegen Hoge Vaart en Lage Vaart vormen de ruggengraat van het watersysteem binnen de gemeente Dronten. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft hier de indeling in peilgebieden op afgestemd: een 'Hoge Afdeling', waarin het plangebied zich bevindt, met een peil van 5,20 m -N.A.P. en een 'Lage Afdeling' met een peil van 6,20 m -N.A.P.
 
Hoge vaart
Het water in de Hoge Vaart is van goede kwaliteit. Dit komt omdat de vaart een deel van de zoete kwel vanuit de Veluwe afvangt en het goede water uit de oostelijk gelegen watersystemen in de vaart terechtkomt. De Hoge Vaart ligt in de Hoge Afdeling. De Hoge Vaart is onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
 
Watersysteem Randmeerzone Oostelijk Flevoland
In Flevoland worden 17 regionale watersystemen onderscheiden. In het plangebied is het watersysteem Randmeerzone Oostelijk Flevoland van belang. In het watersysteem komen hoge kwelintensiteiten voor. Dit kwelwater is afkomstig van de Veluwe en is zoet en arm aan voedingsstoffen. Dit is een gebied met een goede waterkwaliteit. Het systeem biedt goede mogelijkheden voor landbouw en waternatuur. Het gebied is wel gevoelig voor de uitspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Er worden in het plangebied kansen gezien voor stedelijke ontwikkeling met veel open water en berging van het relatief goede kwelwater. Biddinghuizen ligt in een zone met potenties voor bijzondere zoetwaternatuur.
 
Grondwaterbeschermingsgebied/drinkwaterwinning
In de gemeente Dronten wordt op de locatie Bremerberg drinkwater uit grondwater gewonnen. Hier ligt ook een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied valt niet binnen de zonering.
 
Afvoer van water
Het overtollige water (neerslag en kwel) in de bodem wordt grotendeels afgevoerd door middel van een drainagestelsel. De drainagebuizen komen uit in de kavelsloten; die leiden het water naar de tochten. De tochten komen uit in de vaarten en die voeren het water naar de gemalen. De gemalen slaan het polderwater uit op de randmeren en het IJsselmeer. Wanneer de neerslag groter is dan de capaciteit van de gemalen wordt het water in de tochten en vaarten geborgen. Wanneer meer dan 20 cm stijging van het oppervlaktewater plaatsvindt, wordt het overtollige water ook opgevangen in de kavelsloten en wegsloten.
In het beheersgebied van het waterschap omvat de bergingscapaciteit in sloten ongeveer een derde van de totale capaciteit. Het percentage open water in het beheersgebied van het waterschap is ongeveer 1%.
De situatie in het plangebied lijkt hier niet wezenlijk vanaf te wijken. Het waterschap streeft naar een vergroting van het percentage open water.
 
Ontwikkelingen en perspectieven voor het watersysteem
De toekomstige interne veiligheid (tegen wateroverlast ten gevolge van te hoge waterstanden in de watergangen) binnen de gemeente Dronten staat onder druk. Door klimaatverandering zullen meer en intensievere buien vallen en zal het peil van de randmeren mogelijk stijgen. Dit kan het tijdig uitmalen van overtollig water bemoeilijken. Een vergroting van de bergingscapaciteit binnen de gemeente Dronten is nodig. Het waterschap streeft naar een vergroting van de oppervlakte open water. Ook in andere gemeenten zoekt het waterschap naar vergroting van de bergingscapaciteit. Dit is echter niet zodanig uitgekristalliseerd dat het op de verbeelding kan worden weergegeven. Er ligt geen specifieke opgave voor het bergen van water in het gebied.
 
Toekomstige situatie
Waterberging is een belangrijk ontwerpuitgangspunt voor de woonwijk. Het deel van het plangebied dat als woonwijk zal worden ontwikkeld, zal een verslechterde infiltratie en waterberging kennen, met een snellere afvoer van water. De omvang van de waterberging zal afhankelijk zijn van de woningdichtheid, de mate van verharding en de vormen van waterberging en waterinrichting die worden gekozen. Door een groene wijk te creëren, met open water en bergingsmogelijkheden, wordt een te snelle afvoer voorkomen. Op basis van de watertoets zal hieraan nadere uitwerking worden gegeven.
 
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland. In het kader van het moederplan bestemmingsplan De Graafschap heeft op 26 april 2007 overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het waterschap geeft aan, de structurerende watergangen zoveel mogelijk terug te willen zien op de verbeelding en in de regels.
 
Gezien de goede waterkwaliteit is ophogen volgens het waterschap niet nodig. Het waterschap adviseert slim om te gaan met het afvoeren van hemelwater (infiltreren).
 
Andere randvoorwaarden die het waterschap stelt, zijn:
  • maximaal 1,5 liter per seconde per hectare aan de randen van het gebied;
  • minimaal 'stand-still' (handhaven huidige situatie), het liefst verbetering;
  • waterkwaliteit;
  • maximaal afkoppelen en vertragen van de afvoer;
  • bij voorkeur aanleggen schuine (natuurvriendelijke) oevers.
Het waterschap vraagt daarnaast nog aandacht voor waterneutraal bouwen en de aanleg van een volledig gescheiden rioleringsstelsel. Het oppervlak dat wordt verhard en de afwaterfunctie van de te dempen kavelsloot dienen te worden gecompenseerd. Bij het plannen van permanent aanwezige waterpartijen, dient rekening te worden gehouden met het grondwaterpeil. Daarbij is het ook van belang stilstaand water te voorkomen en variatie in dieptes aan te brengen. Hier zal zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden bij het ontwerp van de wijk. Tenslotte dient er bij nadere uitwerking steeds aandacht te zijn voor duurzaam bouwen.
 
De genoemde aspecten zijn verwerkt in dit uitwerkingsplan. Water is op de verbeelding opgenomen. Tevens is in 2008 een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit plan is als bijlage bij dit uitwerkingsplan gevoegd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
4.5 Milieuzonering
Landelijke richtlijn
De VNG handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” 2009 is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen. In de handreiking worden voor vier verschillende milieuaspecten richtafstanden aanbevolen voor milieubelastende activiteiten (bedrijven), ten opzichte van een rustige woonwijk. De milieubelastende activiteiten zijn gerangschikt op SBI code. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.  De gegeven richtafstanden kunnen, met uitzondering van de richtafstand voor gevaar, met één stap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, wanneer er sprake is van een gemengd gebied.  
 
Planspecifiek
Ten noordoosten en ten oosten van het plangebied liggen verschillende bedrijven. Ten oosten bevindt zich een agrarisch hulp- en nevenbedrijf op het adres Oldebroekerweg 37. Ter plaatse is een caravanstalling toegestaan. De afstand van het plangebied tot dit bedrijf bedraagt circa 150 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de gestelde afstandsrichtlijnen voor agrarische bedrijven.
  
Ten noordoosten bevindt zich het bedrijventerrein 'Noorderbaan en Oldebroekerweg'. Op basis van het aldaar vigerende bestemmingsplan (bestemming 'Bedrijventerrein' met aanduiding 'B') zijn bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3 toegestaan, op basis van de VNG-lijst. Maximaal aan te houden richtafstand tot categorie 3 bedrijven tot woningen bedraagt 100 meter. De afstand van de woonbestemming tot de bedrijfsbestemming, van bouwvlak tot bouwvlak, bedraagt 100 meter. Hiermee wordt dus voldaan aan de gestelde minimale VNG-richtafstanden.
 
Langs de Mosselweg, parallel aan de Kokkeltocht ligt het zweefvliegveld. De aanvliegroute ligt in de lengterichting van de baan (zuidwest-noordoost). Het betreft vliegtuigen zonder motor, waardoor het vliegveld niet is voorzien van een contour. Het terrein ligt op bijna 2 kilometer afstand van het plangebied. Er geldt wel een maximale bouwhoogte van 45 meter als gevolg van de vliegroute. Dit heeft geen gevolgen voor de ontwikkelingen in het
plangebied.
 
4.6 Bodem
Wettelijk kader
In de fase van het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang om na te gaan of de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Om hier inzicht in te krijgen is een historisch bodemonderzoek voldoende.
In de Wro is geen werkwijze vastgelegd hoe om te gaan met een geval van bodemverontreiniging bij een bestemmingsplan. Slechts in een beperkt aantal gevallen is deze, vanwege de hoge kosten, beperkend voor de ontwikkeling. Het gaat dan vooral om grote mobiele verontreinigingen in het grondwater (VOCl, minerale olie e.d.).
 
Planspecifiek 
Gezien het historisch gebruik van het plangebied ligt bodemvervuiling niet in de lijn der verwachting.
 
De gemeente Dronten heeft op 2 juli 2013 een Bodemkwaliteitskaart vastgesteld voor een termijn van 5 jaar (zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). De gehele woonwijk De Graafschap is hierin opgenomen. De toepassingskaart van de Bodemkwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteitseis (bodemkwaliteitsklasse) de aan te voeren grond dient te voldoen. De toepassingskaart is een combinatie van de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem en de functieklasse van de ontvangende bodem zoals vermeld op de bodemfunctieklassenkaart. Hierbij geldt dat de strengste klasse als toepassingseis geldt.
De bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem is bepaald op basis van de gemiddelde gehalten, waarbij rekening wordt gehouden met de toegestane overschrijdingen welke zijn vermeld in de Regeling bodemkwaliteit. De gronden in het plangebied hebben de bodemfunctieklasse 'Wonen' gekregen. Het uitgangspunt voor het uitwerkingsplan is dat de grond geschikt is voor de nieuwe situatie met de woonfunctie.
 
4.7 Geluid
Wettelijk kader
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Met de bouw van de woningen, worden geluidsgevoelige objecten opgericht. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is wegverkeerslawaai van belang.
 
De relevante wegen zijn gezoneerd. Ter reductie van het wegverkeerslawaai en de integratie van de wegen de Oldebroekerweg en de Bremerbergweg, is de weg binnen de bebouwde kom afgewaardeerd tot 50 kilometer per uur. Om te bepalen wat de geluidscontouren zijn waarmee rekening moet worden gehouden, zijn de verkeersintensiteiten berekend na aanleg van de woonwijk. Waarbij zowel is gekeken naar de situatie met rondweg als zonder rondweg. De rondweg wordt echter deze planperiode niet aangelegd. In het kader van het moederplan is geluidonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 5).
 
Op basis van 1.519 motorvoertuigen/etmaal en 4.398 motorvoertuigen/etmaal in 2017 zijn voor de drukste wegvakken van de rondweg en de Oldebroekerweg de 48 dB-geluids- contouren berekend voor een maximumsnelheid van 50 km/uur en 80 km/uur, bij verschillende waarneemhoogten (weergegeven per bouwlaag) boven het maaiveld. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in de navolgende tabel.
 
 
De woningen in het plangebied voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. De woingen komen op een afstand van minimaal 40 meter vanaf de Oldebroekerweg. Bijgebouwen mogen wel binnen de afstand van 40 meter worden gebouwd. De afstand van de woningen tot de Graafschapslaan (nieuwe verbindingsweg) bedraagt meer dan 18 meter door de situering van de bouwvlakken en voldoet daarmee aan de minimale afstanden..
 
Over het plangebied van het zweefvliegtuigveld aan de Mosselweg ligt geen zonering. Wel geldt, vanwege de vliegroute, een maximale bouwhoogte van 45 meter. De woningen in de wijk worden gerealiseerd aan straten waar een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Voor deze wegen geldt dat er geen geluidszone is en dat geen nader onderzoek verricht hoeft te worden.
 
In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen aanwezig, waarmee, in het kader van geluidshinder, rekening moet worden gehouden.
  
4.8 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
 
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
Planspecifiek
Dit uitwerkingsplan betreft de bouw van circa 50 woningen in De Graafschap. Voor de beoordeling van de bijdrage aan de luchtverontreiniging moet het gehele nieuwe woongebied als uitgangspunt wordt genomen. De woonwijk De Graafschap voorziet in totaal in de bouw van circa 700 woningen en wordt ontsloten door twee wegen. Het totale project draagt daardoor niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Hiermee voldoet het project en dus ook dit uitwerkingsplan, met betrekking tot luchtkwaliteit, aan de Wet milieubeheer.
 
4.9 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor het toetsen van de externe veiligheid is de risicokaart en Basisnet geraadpleegd.
 
Op meer dan 500 meter afstand van het plangebied ligt een risicovolle inrichting. De plaatsgebonden risicocontour en het invloedgebied dit lpg-tankstation aan de Baan reiken niet tot het plangebied, waardoor geen belemmeringen aan de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden opgelegd.
 
Op een afstand van bijna 500 meter loopt een aardgasleiding van de Gasunie. Gelet op deze afstand is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
 
De A27 is een route voor gevaarlijke stoffen. De afstand van het plangebied tot de A27 is dermate groot  (meer dan 11 kilometer) dat dit geen consequenties heeft voor dit uitwerkingsplan. Dit geldt ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de Hanzelijn. Deze ligt op een afstand van meer dan 8 kilometer vanaf het plangebied.
 
4.10 Luchthavenbesluit Lelystad
Wettelijk kader
Met ingang van 1 april 2015 is het Luchthavenbesluit Lelystad in werking getreden. Het besluit betreft een luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart voor de luchthaven Lelystad. Met dit besluit kan luchthaven Lelystad worden gerealiseerd. Inmiddels is met ingang van 11 januari 2019 de zienswijzenprocedure voor het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenbesluit Lelystad Airport gestart. Met het ontwerpbesluit wordt het Luchthavenbesluit uit 2015 op een aantal onderdelen gewijzigd. Tot dit gewijzigde besluit is vastgesteld is geldt het Luchthavenbesluit Lelystad zoals per 1 april 2015 in werking is getreden.
 
Planspecifiek
In het luchthavenbesluit zijn beperkingen opgelegd aan de omgeving waaraan deze in bestaande en nieuwe situatie moet voldoen.
 
De beperkingen betreffen de volgende aspecten:
 
Beperkingengebied in verband met externe veiligheidsrisico's
De contouren van het 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risico zijn aangegeven op kaart. Het plangebied ligt buiten deze contouren en daarmee is nieuwbouw van woningen toegestaan. Ook in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenbesluit ligt het plangebied buiten deze contouren.
 
Beperkingengebied in verband met geluidbelasting
Woningen en overige geluidgevoelige gebouwen zijn niet toegestaan binnen de contouren van 70 dB(A). Evenmin zijn nieuwbouw woningen toegestaan binnen de contouren van 56 dB(A). Het plangebied ligt niet binnen de betreffende contouren. Ook in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenbesluit ligt het plangebied buiten deze contouren.
 
Gebieden met hoogtebeperkingen
In verband met de vliegveiligheid zijn hoogteperkingen vastgesteld waarmee geen obstakels zijn toegestaan hoger dan de op kaartbeelden aangegeven waarden.  De maximale bouwhoogte in het uitwerkingsplan zijn lager dan de aangegeven waarden.
 
Beperkingengebied in verband met vogelaantrekkende werking
Ontwikkelingen met bijvoorbeeld meer dan 3 hectare oppervlakte water zijn niet toegestaan vanwege de vogelaantrekkend grondgebruik. Het plangebied ligt buiten het gebied waarvoor dergelijke beperkingen zijn opgelegd.
 
Laserstraalvrij gebied
Op gronden binnen het laserstraalvrij gebied is een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die vliegveiligheid kan verstoren niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied laserstraalvrij gebied. De functie wonen kan echter de vliegveiligheid op dit aspect niet verstoren.
 
Het luchthavenbesluit Lelystad luchthaven staat de ontwikkeling van woningen in De Graafschap niet in de weg.
     
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Opzet uitwerkingsplan
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
Het uitwerkingsplan is gebaseerd op het moederplan Bestemmingsplan Graafschap waarin uit te werken bestemmingen waren opgenomen voor de betreffende gronden in dit plangebied.
 
5.2 Nadere toelichting op de regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en het Bor. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan De Graafschap en het 1e uitwerkingsplan De Graafschap.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat de volgende bestemming(en):
  
Groen
De hoofdgroenvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming “Groen”. Deze bestemming is opgenomen op plaatsen waar groen wenselijk is en bebouwing onwenselijk. Naast groenvoorzieningen, zijn ook speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, water en kunstobjecten toegestaan.
In principe zijn de bestemmingen 'Groen' en 'Water' min of meer uitwisselbaar.
     
Verkeer - Verblijf
Alle wegen binnen het plangebied hebben een verblijfsfunctie. Deze wegen zijn daarom allemaal bestemd als 'Verkeer – Verblijf'. Naast wegen mogen binnen deze bestemming onder andere ook parkeer- en groenvoorzieningen opgericht worden. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.
 
Water
Vanwege het belang van de waterstructuur in de wijk, wordt de bestemming 'Water' geregeld. Hier zijn onder meer waterpartijen en de daarbij behorende groenvoorzieningen en bruggen toegestaan.
In principe zijn de bestemmingen 'Groen' en 'Water' min of meer uitwisselbaar.
 
Woongebied - 1
Het woonmilieu 'Boerderijkavel' is opgenomen in de bestemming 'Woongebied - 1'. Binnen een globaal bouwvlak is aangeduid waarbinnen de bebouwing moet plaatsvinden. 
Qua functies zijn in combinatie met wonen ook maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en kleinschalige dienstverlenende bedrijven toegestaan. De maatvoering van de woningen is bepaald in de regels.
  
Woongebied - 2
Het woonmilieu 'Polderrand' is opgenomen in de bestemming 'Woongebied - 1'. Binnen een globaal bouwvlak is aangeduid waarbinnen de bebouwing moet plaatsvinden.  De maatvoering van de woningen is bepaald in de regels.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
 
Algemene afwijkingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven van het plan af te wijken. Het gaat hier om afwijkingen met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de afwijking in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het concept ontwerpuitwerkingsplan is beoordeeld door de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek. Het advies van de omgevingsdienst is als bijlage bij dit plan gevoegd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
 
In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, is het voorontwerp uitwerkingsplan toegezonden aan een beperkt aantal overlegpartners, te weten de Provincie Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland en Brandweer Flevoland. In een aparte reactienota is een samenvatting gegeven van de ontvangen vooroverlegreacties met daarbij de gemeentelijke beantwoording (zie bijlagen bij toelichting bijlage 7).  
 
Het ontwerpuitwerkingsplan heeft de in de Wro vastgelegde uitwerkingsplanprocedure doorlopen. Het ontwerpuitwerkingsplan heeft van 4 april 2019 tot en met 15 mei 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
 
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Grondexploitatie en kostenverhaal
Dit uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan De Graafschap. Tegelijk met het vaststellen van het bestemmingsplan De Graafschap is, voor het kostenverhaal, destijds het Globaal exploitatieplan De Graafschap vastgesteld.
Inmiddels is een exploitatieplan niet meer nodig omdat alle gronden in het plangebied in eigendom zijn bij de gemeente. Daarmee is het kostenverhaal, fasering en dergelijke anderszins verzekerd.