direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing uitbreiding parkeermogelijkheden De Klink
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.8060PB02-ONH1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Veluwemeer in de randmeerzone van de gemeente Dronten is recreatiebedrijf De Klink gesitueerd. De Klink, bestaande uit een restaurant, een chaletpark en een jachthaven, heeft te maken met parkeerproblemen. Dit wordt veroorzaakt door strandbezoekers die hun auto op de openbare parkeerplaatsen stallen, in plaats van gebruik te maken van de betaalde parkeerplaatsen langs de Bremerbergdijk. Verder parkeren bezoekers van het restaurant hier de auto. De beide aspecten zorgen dat er te weinig plaatsen overblijven voor de bewoners van de chalets.

Als gevolg daarvan parkeert een deel van de chaletbewoners hun auto reeds ten zuiden het park, langs de dijk. Dit is nu een periode gedoogd, maar dient te worden gelegaliseerd. Om dit te verwezenlijken wil de initiatiefnemer 30 extra parkeerplaatsen realiseren, waarvoor het gemeentebetuur heeft aangegeven mee in te stemmen.

Deze parkeerplaatsen, bedoeld voor de huurders van de chalets, zullen worden gerealiseerd op de bestaande parkeerstrook van het naastgelegen strand. De plaatsen zijn uitsluiten toegankelijk door het plaatsen van parkeerbeugels met sleutel.

Het gebruik van de parkeerplaatsen zal voornamelijk plaatsvinden gedurende het recreatieseizoen.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Randmeerzone Dronten (8060)' dat is vastgesteld op 27 juni 2013. De locatie heeft hierin de bestemming ‘Water - Waterkering'. Het realiseren van parkeerplaatsen is niet toegestaan.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet is toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan, zal een procedure doorlopen moeten worden om af te wijken van het bestemmingsplan. Voor het doorlopen van zo'n omgevingsvergunningsprocedure om af te wijken van het bestemmingsplan is een ruimtelijke onderbouwing benodigd, waarin de voorgenomen ontwikkeling toegelicht is en waarbij onderbouwd is dat het past binnen de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied is gelegen aan de Bremerbergdijk - Bijsselseweg en ligt onder aan de dijk. De locatie ligt op een afstand van circa 5,8 kilometer ten zuidoosten van de kern Biddinghuizen. Het recreatiebedrijf ligt in de randmeerzone van de gemeente Dronten, aan het Veluwemeer.

De randmeerzone kenmerkt zich door de vele toeristisch-recreatieve voorzieningen die daar voorkomen, waaronder het recreatiebedrijf De Klink, bestaande uit een restaurant, een chaletpark en een jachthaven.

Het projectgebied wordt omgeven door:

  • de dijk met infrastructuur en groenstroken aan de noordwestkant;
  • infrastructuur en strand, gelegen aan het Veluwemeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.8060PB02-ONH1_0001.png"

Afbeelding: Ligging projectgebied

2.2 Voorgenomen initiatief

Dit project heeft uitsluitend betrekking op het mogelijk maken van circa 30 parkeerplaatsen ten behoeve van de huurders van de chalets het recreatiegebied De Klink. Het betreft circa 375 m2. De bedoeling dat een deel van de bewoners gedurende het drukke recreatieseizien hier gebruik van kunnen maken. Het is niet de bedoeling dat de parkeerplaatsen gebruikt worden voor bezoekers van het naastgelegen strand. Om dit te voorkomen zullen parkeerbeugels met sleutels voor de gebruikers worden geplaatst.

2.3 Ruimtelijke inpasbaarheid

Landschappelijke inpassing

Het projectgebied is een stuk grond / gras / zand en wordt in de huidige situatie gebruikt als parkeerplek voor strandbezoekers. Er hoeft slechts een kleine fysieke maatregel te worden uitgevoerd. De nieuwe situatie zal weinig effect op het landschap hebben. De strook wordt nu gescheiden van fietspad en weg door een beplantingsstrook. Dit zal ook zo blijven.

Verkeer

Het projectgebied is veilig te bereiken via de bestaande ontsluiting op de Bremerbergdijk - Bijsselseweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het projectgebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In Hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Het projectgebied ligt binnen een kansrijk gebied voor windenergie en een radarverstoringsgebied. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een belemmering van deze gebieden.

Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. Alhoewel het project niet kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, is wel nadere aandacht besteed aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Trede 1: Vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen, onder andere voor wonen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling, maar er dient wel te worden ingegaan op de behoefte. In de regio van het projectgebied, met name vanuit De Klink, is sprake van parkeerproblemen. Dit wordt veroorzaakt door strandbezoekers die hun auto op de openbare parkeerplaatsen stallen, in plaats van gebruik te maken van de betaalde parkeerplaatsen langs de Bremerbergdijk. Verder parkeren bezoekers van het restaurant hier de auto. De beide aspecten zorgen dat er te weinig plaatsen over blijven voor de bewoners van de chalets. Er is behoefte om de parkeerproblemen op eigen terrein op te lossen door middel van het legaliseren van parkeerplaatsen langs de Bremerbergdijk. Het gebied wordt op dit moment ook al gebruikt als parkeerplaats voor bewoners van de chalets en voor bezoekers van het strand. Hiermee is daadwerkelijke behoefte aan de parkeermogelijkheden.

Trede 2: De beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Het recreatiebedrijf is een aan het buitengebied gerelateerde functie. De omgeving biedt de aantrekkelijke omgeving voor het bedrijf, juist door de setting aan het water. De beoogde ontwikkeling kan gerealiseerd worden door een leeg stuk grond 'in te vullen' als parkeerplaats.

Trede 3: Multimodaal ontsloten

Met de ligging aan de Bremerbergdijk - Bijsselseweg is het projectgebied goed ontsloten. Het projectgebied heeft in de huidige situatie een goede aansluiting op deze weg met een eigen inrit. De toekomstige situatie brengt hier geen veranderingen in teweeg. Het projectgebied is goed bereikbaar voor auto's. Overige vervoerwijzen zijn gelet op de voorgenomen functie niet relevant. De ontsluiting van het projectgebied zal geen problemen opleveren.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in ruimtelijke plannen moeten worden opgenomen.

Het Veluwemeer en de omliggende gronden maken deel uit van het 'IJsselmeergebied'. Het projectgebied ligt buiten dit gebied.

Conclusie

Er zijn geen rijksbelangen uit het SVIR of het Barro in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Er zijn groeiende kansen voor combinaties en uitruil van functies. Aan de oostzijde van Flevoland liggen de randmeren en vele hectares bos en natuurgebied. Dit gebied heeft unieke potenties voor toerisme en recreatie. De provincie ziet in de oostelijke randzone belangrijke kansen voor verdere ontwikkeling van dagrecreatie, verblijfsrecreatie en waterrecreatie. De voorgenomen ontwikkeling is ondersteunend aan deze ambities.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

De EHS is door de provincie vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving 2012. Hierin is geregeld dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de EHS de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden geregeld. Een bestemmingsplan mag geen activiteiten mogelijk maken die per saldo kunnen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

Gezien de ligging van het projectgebied, de beperkte aard en schaal van de ontwikkeling en de tussenliggende infrastructuur is het niet aannemelijk dat er per saldo een verslechtering optreedt voor de EHS.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de voorwaarden die de provincie stelt aan het toestaan van nieuwe functies in de randmeerzone. De EHS vormt hiervoor geen belemmering. Het voorgenomen project is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dronten 2030

Op 29 november 2012 is de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie, waarin de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten worden beschreven. De visie heeft als doel om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030.

Strategische Visie Oostkant Dronten (SVOD)

De Oostrand en de West-Oost as zijn speerpuntprojecten in het omgevingsplan (2006) van de provincie. De regie van deze projecten zijn overgedragen aan de gemeente Dronten, omdat zij de doelstelling met betrekking tot een verdere ontwikkeling van recreatie, toerisme en natuur in deze gebieden onderschrijven.Het samengaan van deze aspecten vraagt om een evenwichtig beleid. Het (be)sturen van de ontwikkelingen in de Oostrand, maar in het verlengde daarvan ook van de West-Oost as vraagt om visie en strategie. Deze twee samengevoegd hebben geleid tot een Strategische Visie Oostkant Dronten welke in januari 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De visie bevat een aantal hoofdlijnen:

  • Het gebied wordt geprofileerd als regio.
  • Natuur als duurzame basis.
  • Recreatie en toerisme, dé economische drager.
  • Harmonie tussen recreatie en natuur: gewenst en mogelijk.
  • De infrastructuur stuurt ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Op alle niveaus komt samenhang tot stand.
  • Het landschap groeit continu.

Bij de visie hoort een uitvoeringsprogramma met initiatieven in de periode 2012-2018. Het college geeft daarmee aan dat zij het niet alleen bij de visie willen houden maar dit ook wil omzetten in uitvoering. Dat kan gaan over het realiseren van wandelpaden over agrarische grond, tot uitbreiding van een vakantiepark, het realiseren van een zorgboerderij of een openbaar landgoed met bos en natuur.

Het kader geeft richting aan; aan overheden, ondernemers, ontwikkelaars of initiatiefnemers. Voor de totstandkoming van de visie zijn verscheidene betrokkenen vanuit onder meer overheden en toeristisch recreatieve ondernemers geinterviewd. Het gaat in op de verhouding tussen ecologische en economische belangen, welke rol de overheid heeft en van welke mogelijkheden men gebruik kan maken om de visie uit te voeren. Het uitvoeringsprogramma gaat in op kansen in het gebied voor landbouw, natuur en recreatie. Deze zijn aangedragen door betrokkenen uit het gebied.

Archeologiebeleid gemeente Dronten

De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken, dat:

• bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige gene-raties;

• archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelij-ke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.

Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is doorvertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels.

Het doel van het gemeentelijk archeologiebeleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudenswaardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen. Gebieden met een lage archeologische verwachting en gebieden waarvan bekend is dat de bodem al is verstoord, vallen buiten de reikwijdte van het gemeentelijk archeologiebeleid (beleidscategorie “Archeologievrij gebied”).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Geluid

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies.

Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn in dit geval niet aan de orde omdat het projectgebied niet nabij een spoorweg en een gezoneerd industrieterrein ligt. De Wgh onderscheidt geluidgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidgevoelige objecten anderzijds.

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is verder onderzoek naar wegverkeerslawaai niet aan de orde.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Van plangebied naar omgeving

Op basis van de VNG-publicatie geldt voor autoparkeerterreinen een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Binnen 30 meter van het projectgebied liggen geen milieugevoelige functies. Tevens zijn er reeds wegen gelegen tussen het projectgebied en omliggende functies.

Van omgeving naar plangebied

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen milieugevoelige functies worden gerealiseerd, is verder onderzoek naar milieuzonering niet aan de orde.

Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor dit project.

4.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen verblijfsfuncties gerealiseerd. Daarom is geen nader onderzoek nodig. De grond van het projectgebied wordt op dit moment gebruikt als parkeerplaats voor het naastgelegen strand. Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen gelet op het voormalige en beoogde gebruik worden geen ernstige bodemverontreinigingen verwacht.

Conclusie

In het kader van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit project.

4.4 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht.. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Watertoets

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. De samenvatting en het toetsresultaat hiervan zijn opgenomen in Bijlage 1.

De resultaten leiden er toe dat de normale procedure moet worden gevolgd.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is overleg gevoerd met het waterschap (mailcontact d.d. 28 mei 2015). Hieruit is naar voren gekomen waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Het projectgebied bevindt zich binnen de kernzone (= eigendom waterschap) en binnenbeschermingszone van de waterkering. In deze zones dient rekening te gehouden te worden met het volgende:

  • 1. Gronden binnen de kernzone die eigendom zijn van het waterschap zijn niet te koop. Voor het gebruik van deze gronden moet een huurovereenkomst of iets dergelijks worden overeengekomen.
  • 2. Alleen elementenverhardingen (klinkers, betonplaten) dan wel gesloten (asfalt)verhardingen zijn toegestaan. Halfverhardingen (betonpuin, schelpen of iets dergelijks) zijn niet toegestaan.
  • 3. Kabels en leidingen zijn in de kernzone niet toegestaan. Drukleidingen in de binnenbeschermingszone dienen ontworpen te worden conform de NEN 3650 serie en NEN 3651.
  • 4. In de periode 15 oktober 15 maart mogen er geen graafwerkzaamheden worden verricht in de kernzone.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal hier rekening mee worden gehouden en zal de verharding van de parkeerplaatsen bestaan uit klinkers met af te sluiten parkeerbeugels. In overleg met de gemeentelijke medewerker groen en landschap, zal de bestaande beplantingsstrook tussen het plangebied en het fietspad worden gehandhaafd.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor (beperkt) kwetsbare objecten die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Gelet op de omvang en het beoogde gebruik van het projectgebied wordt ervan uitgegaan dat er geen belemmeringen zijn wat betreft de externe veiligheid.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor dit project.

4.6 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat om:

  • woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling);
  • infrastructuur met minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties met minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een infrastructurele voorziening met een beperkte omvang. Onderhavige ontwikkeling is van geringere omvang dan wat in deze categorieën is aangegeven. Geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het project vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van deze beschermde natuurgebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Veluwerandmeren' en ligt op een afstand van circa 45 meter ten zuidoosten van het plangebied. De EHS ligt op een afstand van circa 75 meter ten noordwesten en op een afstand van circa 35 meter ten zuidoosten van het projectgebied.

Gezien de ligging van het projectgebied tussen bestaande infrastructuur, maar vooral ook de aard en de beperkte, kleinschalige aanpassingen worden geen significant negatieve effecten op natuurgebieden verwacht.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De locatie is een stuk grond / zand / regelmatig gemaaid gras. Het wordt in de huidige situatie al gebruikt als parkeerplek. Er worden geen beschermde flora en fauna verwacht. Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen slechts beperkte aanpassingen plaatsvinden.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het projectgebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Conclusie

Het projectgebied is geen onderdeel van de EHS of van een Natura 2000 gebied. Vanwege de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkelingen het gebruik is verder onderzoek naar beschermde dieren- en plantensoorten niet aan de orde.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op het erfgoed onder de grond (archeologie).

Cultuurhistorische waarden

Binnen het projectgebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Het is niet nodig om aanvullende eisen te stellen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Op basis van de provinciale archeologische beleidskaart (Archeologiebeleid Gemeente Dronten VESTIGIA BV Archelogie & cultuurhistorie Rapportnr: V642, definitief d.d. 13 oktober 2009) valt het projectgebied niet binnen een aandachtsgebied voor archeologie. Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart betreft het projectgebied een archeologievrij gebied, ook geldt er in het geldende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming.

Aangezien de locatie een archeologievrij gebied is en slechts beperkte bodemingrepen plaatsvinden, worden geen belemmeringen verwacht.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie bestaan geen belemmeringen voor dit project.

4.9 Kabels, leidingen en zoneringen

In en rondom het projectgebied zijn geen kabels, leidingen of zones aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het projectgebied.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels, leidingen en zoneringen bestaan geen belemmeringen voor dit project.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten project-m.e.r. -plichtig (bijlage C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Het project maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de drempelwaarden overschrijden, waardoor een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Een m.e.r.(-beoordelings)procedure is daarom niet noodzakelijk. De voorgaande paragrafen hebben bovendien in voldoende mate aangetoond dat het project niet leidt tot belangrijke milieueffecten.

Conclusie

Vanuit het aspect m.e.r.-beoordeling bestaan geen belemmeringen voor dit project.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ruimtelijke onderbouwing wordt als onderdeel van de te verlenen omgevingsvergunning gepubliceerd. De omgevingsvergunning zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In artikel 6.2.1. Bro worden de bouwplannen, waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld, genoemd. De realisatie van de voorgenomen parkeermogelijkheden valt niet onder één van de genoemde bouwplannen. In dit geval is er dus geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Op grond hiervan bestaat dan ook geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

Door de initiatiefnemer en de gemeente Dronten wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

december 2016.