Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Swifterbant-MultiFunctioneel Gebied (D3200)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0303.D3200-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding en uitgangspunten
De initiatiefnemer is voornemens om nabij het centrum en de entree van Swifterbant een MultiFunctioneel Gebied te realiseren met maatschappelijke voorzieningen en sociale huurwoningen. Hiervoor zijn drie modellen opgesteld, die middels het voorliggende bestemmingsplan allen mogelijk worden gemaakt.
 
De maatschappelijke voorzieningen van het MultiFunctioneel Gebied zal op de begane grond worden gevestigd. Op dit moment is nog niet bekend wat de exacte invulling van het gebied zal zijn. Voorliggend bestemmingsplan maakt daarom de vestiging van een breed scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk. In hetzelfde complex waar maatschappelijke voorzieningen gevestigd zullen zijn, zijn 30 sociale huurappartementen beoogd. Deze appartementen zijn onder andere bestemd voor senioren en personen met een zorgbehoefte.
 
Het voorgenomen plan is niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan 'Swifterbant - Centrum (6070) en past ook niet binnen het ontwerpbestemmingsplan 'Woongebieden Dronten (D1000)'. Derhalve dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij het ontwerpbestemmingsplan 'Woongebieden Dronten (D1000).
1.2 Plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in de kern Swifterbant. De planlocatie wordt begrensd door de Dronterringweg aan de oostzijde, De Poort aan de zuidzijde en De Schutsluis aan de west- en noordzijde. Kadastraal is de locatie bekend onder DTN01, sectie G, perceel 123 en 2950 (deels).
    
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.

Globale ligging plangebied (witte omcirkeling) 
Globale begrenzing plangebied (witte omlijning) 
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied is op dit moment het bestemmingsplan 'Swifterbant - Centrum (6070)' (vastgesteld op 21 oktober 2010) van kracht. In dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Horeca', 'Verkeer - Verblijf' en 'Groen'.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
 
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Swifterbant - Centrum (6070)' (plangebied aangegeven met rode omlijning)
 
Het voorgenomen initiatief om op de locatie een MultiFunctioneel Gebied met maatschappelijke voorzieningen en appartementen te realiseren is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan staat immers in een deel van het plangebied alleen bebouwing die voor horeca gebruikt mag worden toe.
 
In het ontwerpbestemmingsplan 'Woongebieden gemeente Dronten (D1000)' hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijf' en 'Groen'. Het MultiFunctioneel Gebied is, afhankelijk van de positionering daarvan, mogelijk in overeenstemming met het ontwerpbestemmingsplan. Woningen zijn echter niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen . Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 4) bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2 Planbeschrijving
 
2.1 Bestaande situatie
Na de sloop van de voormalige bebouwing is het noordelijke deel van het plangebied braakliggend. Dat deel van het perceel bestaat uit kortgemaaid gras. Het zuidelijke deel van het perceel is in gebruik als parkeerterrein. Aan de noord- en oostzijde omzoomt een bomenrij het plangebied.
 
De navolgende afbeelding toont een impressie van de bestaande situatie.
 
Impressie bestaande situatie
 
Context
De planlocatie is gelegen in het centrum van Swifterbant, in een deel van de kern die dateert uit de jaren '70. De kruising Dronterringweg/De Poort vormt een belangrijke entree van Swifterbant. De Poort vormt de verbinding tussen de Dronterringweg, het centrum, de woonwijken en de werkgebieden. Ten zuiden van het plangebied is het winkelcentrum gesitueerd. Ten westen van het plangebied ligt De Greente. Deze ruimte is ontworpen als een langwerpig groengebied dat de ruggengraat vormt van de oorspronkelijke woonkern.
 
De navolgende afbeelding geeft weer hoe Swifterbant zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld.
 
Historische ontwikkeling Swifterbant (plangebied is wit omcirkeld)
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt een relatief groot deel van het plangebied bebouwd ten behoeve van een MultiFunctioneel Gebied met maatschappelijke voorzieningen en appartementen (sociale huur). Het aantal appartementen bedraagt 30, waarvan er naar verwachting 22 als seniorenwoningen worden ontwikkeld en 8 als zorgwoningen. Deze woningen bevinden zich op de begane grond en op de hoger gelegen bouwlagen. De maatschappelijke voorzieningen van het MultiFunctioneel Gebied bevinden zich hoofdzakelijk op de begane grond en hebben een brutovloeroppervlakte van 1.020 m². Vooralsnog wordt bij de invulling van het MultiFunctioneel Gebied aan de volgende functies gedacht:
  • dorpshuis;
  • verenigingsleven;
  • religieuze instellingen;
  • bibliotheek;
  • jeugd- en kinderopvang;
  • kinderdagverblijf en peuterspeelzaal; 
  • sport (gymzaal);
  • gezondheidszorg;
  • openbare dienstverlening;
  • maatschappelijke en culturele voorzieningen.
Bij de verdere uitwerking van het plan zal een keuze gemaakt worden tussen de modellen C, D en E. Navolgend worden deze toegelicht.
 
Model C
In model C is het MultiFunctioneel Gebied gesitueerd in de westelijke helft van het plangebied. Verder zijn op de begane grond 8 zorgwoningen en 24 bergingen voorzien. Op de eerste verdieping zijn 8 seniorenappartementen aanwezig, op de tweede verdieping 9 seniorenappartementen, terwijl het hoogteaccent op de derde verdieping 5 appartementen bevat.
 
De navolgende afbeelding geeft de plattegronden van model C weer.
   
Plattegronden model C
 
Model D
In model D is het MultiFunctioneel Gebied gesitueerd in de zuidelijke helft van het plangebied. Verder zijn op de begane grond 8 zorgwoningen en 22 bergingen voorzien. Op de eerste verdieping zijn 6 seniorenappartementen aanwezig, op de tweede verdieping 10 seniorenappartementen en op de derde verdieping 6 appartementen.
 
De navolgende afbeelding geeft de plattegronden van model D weer.
   
Plattegronden model D
 
Model E
In model E is het MultiFunctioneel Gebied gesitueerd in de zuidelijke helft van het plangebied. Verder zijn op de begane grond 8 zorgwoningen en 21 bergingen voorzien. Op de eerste verdieping zijn 4 seniorenappartementen aanwezig, op de tweede verdieping 10 seniorenappartementen en op de derde verdieping 6 appartementen.
 
De navolgende afbeelding geeft de plattegronden van model E weer.
 
Plattegronden model E
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. De ladder maakt onderdeel van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
 
Planspecifiek 
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 komt de ladder voor duurzame verstedelijking aan bod.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Als provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
 
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan om een MultiFunctioneel Gebied met maatschappelijke voorzieningen en 30 appartementen mogelijk te maken moet daarom aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte
De behoefte naar woningen en voorzieningen is in de provincie Flevoland niet op regionaal of provinciaal niveau vastgelegd. Gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling beperkt het ruimtelijke verzorgingsgebied zich tot de gemeente Dronten. Om die reden is het relevant de behoefte naar de betreffende stedelijke ontwikkeling op gemeentelijk niveau te bekijken. Uit  toelichting paragraaf 3.3.2 blijkt dat er behoefte is naar 270-430 extra woningen tot 2025 en 340-600 extra woningen tot 2030. In kwalitatieve zin is er tot 2030 vraag naar woningen in alle segmenten.  
 
Bestaand stedelijk gebied
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie dient het plangebied aangemerkt te worden als stedelijk gebied.
 
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006
In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006 - 2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.
 
Planspecifiek
 
Stedelijk gebied
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied. Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. De ontwikkeling en identiteit van de steden en dorpen wordt in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuren. Stedelijke differentiatie in sociale, economische en ruimtelijke kenmerken is gewenst. Daardoor ontstaat meer ruimtelijke samenhang tussen steden en dorpen in Flevoland en omliggende regio's. Het doel is om op regionale schaal te voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau.
Het uitgangspunt van de provincie Flevoland is dat in alle gevallen sprake moet zijn van een evenwichtige ontwikkeling. De kern Swifterbant moet primair voorzien in de opvang van de eigen woningbehoefte. De schaal en omvang van de ontwikkeling is redelijkerwijs in verhouding tot de omvang van Swifterbant en kan daarmee voorzien in de eigen (woning)behoefte.
  
Voorzieningen
De provincie wil dat een voorzieningenpatroon wordt gecreëerd en in stand wordt gehouden dat naar omvang, samenstelling en ruimtelijke spreiding aansluit bij de behoeften van de bevolking. Voorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs en sport verhogen niet alleen de kwaliteit van het bestaan, maar leveren ook een bijdrage aan de versterking van de sociale samenhang. Bovendien is de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen belangrijk voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven.
Het voorzieningenniveau in de provincie Flevoland is de afgelopen jaren gestegen, maar de bevolkingsomvang groeide nog sneller. Verdere snelle groei van de bevolking is niet langer verantwoord wanneer er geen duidelijk uitzicht is op de realisering van die sociale en culturele voorzieningen, die nodig zijn voor het laten ontstaan van complete en evenwichtige stedelijke samenlevingen met een aanvaardbaar niveau van dienstverlening.
De combinatie in het MultiFunctioneel Gebied tussen maatschappelijke voorzieningen en woningbouw levert een bijdrage aan het voorzieningenniveau in Swifterbant. Daarmee past de ontwikkeling binnen de provinciale ambitie en wordt de achterstand die er op dit vlak is verkleind.
 
Wonen
Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering is de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning zelf is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. 
De kwantitatieve eigen woningbehoefte vraagt om een jaarlijkse toevoeging van ruim 2000 woningen. Bij deze toevoeging moet rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt. Daarnaast is er behoefte aan landelijk wonen nabij de stad. Daar kan in beperkte mate in worden voorzien in de vorm van verweving van functies in het landelijk gebied. Dit is uitgewerkt in de Woonvisie Flevoland. Kernpunten uit de Woonvisie zijn:
  1. huisvesting voor kleinere huishoudens;
  2. het voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur)woningen voor starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
  3. het inlopen van de tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid van verschillende voorzieningen gewenst;
  4. differentiatie van woonmilieus;
  5. het mengen van wonen, voorzieningen en werken.
Het initiatief om appartementen in de huursector en zorgwoningen te bouwen heeft betrekking op de punten 1, 2, 3 en 5. Relatief kleine en goedkope huurwoningen zijn in Swifterbant redelijk schaars. Het toevoegen daarvan is een verrijking voor de lokale woningmarkt.
 
De verdeling van woningen binnen de gemeente Dronten over de kernen Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen beschouwt de provincie als een gemeentelijke aangelegenheid. In toelichting paragraaf 3.3.2 wordt toegelicht welke invulling die gemeente hieraan geeft.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030
Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk en economisch perspectief tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van de gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van de kernen. De visie geeft op al die ruimtelijk economische thema’s een duidelijke richting en laat zien hoe de gemeente de kwaliteiten die zij heeft, toekomstbestendig maakt. Dit gebeurt onder meer door zorgvuldig en stapsgewijs te bouwen en de bestaande woonwijken te verbeteren. In de periode tot 2030 groeit Dronten door als stedelijke hoofdkern, met een regionale verzorgingsfunctie. Die centrumfunctie wordt mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid via de N307 en de Hanzelijn. In de dynamische uitvoeringsparagraaf is vastgelegd hoe de doelen verwezenlijkt kunnen worden en hoe invulling gegeven kan worden aan de mogelijkheden te verevenen.
 
Planspecifiek  
Het plangebied is gelegen in één van de intieme kernen: Swifterbant. De kracht van het dorp is vooral de fraaie openbare ruimte en de groene uitstraling. In Swifterbant zijn kwalitatief hoogstaande woonmilieus te vinden doordat het dorpsbos diep in de woongebieden doordringt. De rust, het groene en dorpse karakter en de kleinschaligheid, in combinatie met een goede bereikbaarheid maken Swifterbant aantrekkelijk om te wonen. Het dorp heeft voorzieningen voor de dagelijkse behoefte.
De ambitie richting 2030 is om Swifterbant het rustieke dorp in het bos te laten blijven. Woningbouw vindt plaats naar behoefte en draagt bij aan het groene karakter van de kern. De gemeente zet in op het behoud van het lokale voorzieningenniveau.
 
De planlocatie is aangeduid als 'lokaal voorzieningencentrum' en 'woongebied'. Daarnaast is het een locatie die aangemerkt is als 'woningbouw stap 2: studie naar nieuwe locatie(s) in Swifterbant'. De combinatie tussen een MultiFunctioneel Gebied met maatschappelijke voorzieningen en woningen dient daarom als passend op deze locatie gezien te worden.
 
Voorzieningen
Voor wat betreft maatschappelijke voorzieningen is het beleid dat Swifterbant een basispakket aan voorzieningen houdt. Daarbij worden de volgende (niet-commerciële) basisvoorzieningen bedoeld:
  1. een ruimte met een (openbare) ontmoetingsfunctie;
  2. passende binnen-en/of buitensportfaciliteiten;
  3. voorzieningen voor de wat oudere jeugd;
  4. een woonservicegebied: een (deel van een) wijk waar kwetsbare mensen als ouderen en gehandicapten zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen. Hier is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat, variërend van aanpassingen aan de woning tot 24-uurszorg.
De multifunctionele accommodatie kan in principe betrekking hebben op de eerdergenoemde basisvoorzieningen (1 t/m 4). Afhankelijk van de marktomstandigheden en de verdere uitwerking van de plannen, zullen basisvoorzieningen een plaats krijgen in het MultiFunctioneel Gebied.
 
Accommodaties
Ten aanzien van accommodaties (schoolgebouwen, sportzalen, etc.) in de gemeente geldt dat deze aan de volgende kenmerken voldoen: monofunctioneel, programmatisch (functioneel) verouderd, lage bezettingsgraad, hoge exploitatiekosten en weinig samenhang of ontwikkelingsmogelijkheden. Veel gebouwen zullen hun oorspronkelijke functie verliezen. De komende jaren zal ingezet worden op multifunctionaliteit van gebouwen. Het samenbrengen van verschillende maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied is bij uitstek een voorbeeld van multifunctionaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan biedt flexibiliteit ten aanzien van de functies in het MultiFunctioneel Gebied.
 
Zorg
Het uitgangspunt is dat passende zorg voor iedereen bereikbaar is. Mede daarom worden 'woonzorgzones' of 'woonservicegebieden' aangewezen. De omgeving van het plangebied is aan te merken als een dergelijk gebied. Bij voorgenomen ontwikkeling behoren levensloopbestendige woningen in de nabijheid van een zorgpunt tot de mogelijkheid.
 
Het overgrote deel van het plangebied met de bestaande woongebieden is aangeduid als 'bestaand woongebied'. Het gaat bij het thema wonen nadrukkelijk niet alleen over nieuwbouw; er zal tegelijk aandacht zijn voor de bestaande woningvoorraad. Gevarieerde wijken met een hoge kwaliteit moeten zorgen voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling. Vooral in de wat oudere wijken zal in de komende jaren breed gewerkt blijven worden aan de leefbaarheid en sociale veiligheid. Het gaat daarbij meestal niet om grootschalige herstructurering, maar vooral om gerichte kleinschalige fysieke ingrepen (zoals het oplossen van parkeerproblemen, renovaties, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van groenstructuren, maar bijvoorbeeld ook het plaatsen van speelvoorzieningen en voorzieningen voor de wat oudere jeugd) en sociaal-maatschappelijke programma’s.
 
3.3.2 Woonvisie gemeente Dronten 2016-2021
Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dronten de Woonvisie 'Groeien met kwaliteit' vastgesteld. Het doel van de visie is ervoor te zorgen dat de gemeente Dronten een fijne woongemeente blijft voor haar huidige inwoners en voor toekomstige bewoners. Deze visie sluit aan bij de actuele woningmarkt en de daarmee samenhangende wet- en regelgeving. In de woonvisie is weergegeven hoe de gemeente aankijkt tegen de opgaven in het woonbeleid en de te bereiken kwantitatieve en kwalitatieve doelen voor de periode 2016-2021. Ten behoeve van de visie is tevens een woningmarktonderzoek uitgevoerd. De verdere uitwerking van de visie zal plaats vinden aan de hand van een op te stellen uitvoeringsprogramma.
 
In de woonvisie staan de volgende opgaven centraal.
  1. Een evenwichtige groei. De komende jaren spant de gemeente zich in om de ruimte die er is om te groeien, optimaal te benutten. De ambitie is gericht op een woningbouwproductie van 250 woningen per jaar. Groei is geen doel op zich, maar instroom van nieuwe inwoners draagt bij aan een vitale gemeenschap en versterkt het draagvlak voor de aanwezige voorzieningen. Dat geldt zowel voor de kern Dronten als voor Swifterbant en Biddinghuizen. 
  2. Inspelen op vergrijzing. Hoewel gezinnen nog steeds de grootste groep vormen, bestaat in 2030 naar verwachting ruim 40 % van de huishoudens in de gemeente uit een huishouden van 55 jaar en ouder. Dit vraagt een woningvoorraad die voldoende toegankelijk is. 
  3. Huisvesting van bijzondere (zorg)doelgroepen. Extra aandacht vraagt de huisvesting van bijzondere doelgroepen zoals: studenten, zorgdoelgroepen, spoedzoekers, tijdelijke arbeidsmigranten, vergunning/statushouders en woonwagenbewoners. De komende jaren nemen meerdere van deze doelgroepen in aantal toe. Voor hen moet voldoende en passende huisvesting beschikbaar zijn. OFW vervult daarin wat ons betreft een grote rol. 
  4. Leefbare kernen. Inwoners van Dronten blijken over het algemeen zeer tevreden over hun woonomgeving. Dat neemt niet weg dat er ook verbeterpunten zijn. In relatie tot het wonen wordt er nadere aandacht gevraagd voor de spreiding van bijzondere doelgroepen, buurtbemiddeling en het toepassen van het politiekeurmerk veilig wonen.
  5. Ruimte bieden voor particulier opdrachtgeverschap en collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). De gemeente wil de individuele woonconsument die voor zelfbouw kiest alle ruimte bieden. Tevens worden CPO-initiatieven gestimuleerd en gefaciliteerd.
Planspecifiek
In de periode 2015-2025 is er in de gemeente Dronten behoefte aan 1.640 extra woningen (2.500 extra woningen in een hoog scenario). Voor de periode 2015-2030 bedraagt dit aantal 2.070 extra woningen (3.440 extra woningen in een hoog scenario). Dit komt overeen met circa 165 extra woningen per jaar (250 woningen in een hoog scenario). Afhankelijk van het scenario is de vraag naar woningen in de kern Swifterbant gelijk aan 270-430 extra woningen tot 2025 en 340-600 extra woningen tot 2030.
Concrete woningbouwlocaties waren ten tijde van het opstellen van de woonvisie niet bekend. Nieuwbouwlocaties dienen in principe kleinschalig te zijn of in kleine delen te worden uitgevoerd.
 
In kwalitatieve zin is er tot 2030 vraag naar woningen in alle segmenten. De vraag naar appartementen, zowel huur als koop, neemt vooral als gevolg van de toenemende vergrijzing toe. Het beoogde woningbouwprogramma speelt door de grootte van de appartementen in op de vergrijzing. Daarmee wordt doorstroming in de woningmarkt bevorderd.
 
3.3.3 Welstandsnota 2013
De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013 (geactualiseerd vastgesteld 27 juni 2013). Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in criteria ‘op maat’ en sneltoetscriteria. In de vernieuwde welstandsnota zijn er geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied.
 
Er is gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt vervolgens een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast is er een aantal gebieden welstandsvrij verklaard, zoals de Golfresidentie aan de zuidzijde van Dronten en Ketelhaven.
 
De welstandsnota is uitsluitend opgesteld voor de gerealiseerde delen van het stedelijke gebied en voor de bebouwing in het buitengebied. Voor nieuw te ontwikkelen gebieden en bedrijventerreinen zijn of worden beeldkwaliteitsplannen opgesteld.
 
Planspecifiek
Het plangebied behoort tot het centrum van Swifterbant (gebied 3c). Het centrum van Swifterbant is het eigenlijke hart van deze kern. De bestaande karakteristieken dienen hier gewaarborgd te worden en waar mogelijk versterkt. Om dit te bereiken geldt voor het gehele centrum een bijzonder welstandsregime. Te zijner tijd zal een welstandstoets worden uitgevoerd.
 
3.3.4 Archeologiebeleid
In 2009 heeft de gemeente Dronten het ‘archeologiebeleid gemeente Dronten’ opgesteld. De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken, dat:
  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
  • Archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de identiteit en de cultuurbeleving.
Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een 'Archeologische waarden en verwachtingenkaart' gevisualiseerd. Deze kaart is doorvertaald in een archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels. De archeologische beleidskaart moet worden betrokken bij plan-m.e.r.’s, besluit-m.e.r.’s, gemeentelijke structuurvisies, bestemmingsplannen (inclusief uitwerkingen, wijzigingen en ontheffingen), beheersverordeningen, projectbesluiten en bouw- & aanlegvergunningen. De implementatie en effectuering van het gemeentelijk archeologiebeleid in het ruimtelijk beleid vindt dus via deze planvormen en vergunningen plaats.
 
Planspecifiek 
Voor de vertaling van het archeologisch beleid in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar toelichting paragraaf 4.4.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen of 100 of meer hectare. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 30 appartementen en maatschappelijke voorzieningen met een totale oppervlakte van circa 3.300 m²). Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het voorliggende hoofdstuk 4 voorziet hierin.
4.2 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
In onderstaand kaartbeeld is weergegeven waar Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en de Wetlands zich bevinden.
 
 
Op voorgaand kaartbeeld is te zien dat in de nabijheid van het plangebied geen beschermde gebieden voorkomen. Het 'Ketelmeer en Vossemeer' en het daaraan grenzende 'Rijntakken' zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden zijn op minimaal 2.800 m afstand gelegen.
 
Soortenbescherming
Omdat het plangebied braakliggend is, in het verleden bebouwd is geweest en intensief gemaaid wordt is het plangebied ongeschikt voor vleermuizen en andere beschermde soorten. Onderzoek is daarom niet noodzakelijk. 
 
4.3 Cultuurhistorie
In het besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 sub 5 onder a opgenomen dat voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, in de toelichting ten minste een beschrijving wordt neergelegd van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
 
Planspecifiek
In december 2010 heeft stichting Het Oversticht een onderzoek uitgevoerd naar het ruimtelijk erfgoed in de gemeente Dronten en de resultaten daarvan neergelegd in het rapport 'Ruimtelijk erfgoed in de kernen van de gemeente Dronten. Een inventarisatie van waardevolle stedenbouwkundige structuren, groenaanleg en bebouwing in de kernen Dronten, Biddinghuizen, Swifterbant en Ketelhaven'.
 
Aangezien alleen objecten van 50 jaar of ouder in aanmerking komen voor de status van rijksmonument zijn deze in de gemeente Dronten nauwelijks aanwezig. Een uitzondering hierop is het in 1957 gebouwde gemaal H.J. Lovink bij Biddinghuizen. Op basis van het rapport zijn objecten in de kernen benoemd die in aanmerking komen voor de status van gemeentelijk monument. Om dit te verwezenlijken is nader onderzoek nodig. Er zijn vooralsnog geen gemeentelijke monumenten in de kern Swifterbant.
 
Enkele hoofdstructuren en/of belangrijke objecten in de kernen zijn in dit onderzoek opgenomen als 'cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende structuur'. Deze ontbreken in of nabij het plangebied. De Greente op minimaal 100 m afstand van het plangebied is de meest nabij gelegen waardevolle hoofdstructuur. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze structuur. 
 
4.4 Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn:
  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie (verplichting tot vooronderzoek bij bodemverstorende initiatieven). Als wettelijke ondergrens voor onderzoek geldt een oppervlakte van 100 m², hier kan door het bevoegd gezag van afgeweken worden (naar boven en naar onder).
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.
In 2009 heeft de gemeente Dronten het ‘archeologiebeleid gemeente Dronten’ opgesteld. Het gemeentelijke beleid heeft tot doel om zorgvuldig om te gaan met archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op deze wijze kunnen ze zo goed mogelijk worden behouden voor toekomstige generaties. Daarnaast kunnen de archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.
 
Planspecifiek
De gemeente heeft de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk laten inventariseren. Aan de hand van de inventarisatie is een gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Voor Swifterbant gelden de volgende archeologische verwachtingswaarden:
  • archeologievrij gebied (archeologisch onderzoek niet nodig);
  • gematigde archeologische verwachting (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4');
  • lage archeologische verwachting (archeologisch onderzoek niet nodig).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het archeologievrij gebied. Archeologisch onderzoek is in dit gebied niet nodig. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor wat betreft archeologie.
4.5 Waterhuishouding
 
4.5.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'. Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Zuiderzeeland.
 
4.5.2 Waterbeleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige
waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
   
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
  
De watertoets vormt een onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw, een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan moet bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met de belangen van het water. Er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. Daarnaast zijn de kwaliteitsaspecten van belang.
 
De Wet op de waterhuishouding geeft aan dat de provincie een waterhuishoudingsplan vast moet stellen waarin de hoofdlijnen van het waterhuishoudkundig beleid zijn opgenomen. Waterschappen hebben op grond van de Wet op de waterhuishouding een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. De Wet op de Waterhuishouding is met ingang van 22 december 2009 door de Waterwet vervangen.
 
Omgevingsplan Flevoland 
Wat betreft het beleidskader bevat het Omgevingsplan Flevoland (2006) het provinciale beleidskader met een functietoekenning aan het grond- en oppervlaktewater. Het proces van de watertoets vindt plaats in overleg met het waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap hanteert zogenaamde ‘streefbeelden’ rond drie waterthema’s:
'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'.
 
Waterschap Zuiderzeeland
 
Waterbeheerplan 2016-2021
Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is vastgesteld op 27 oktober 2015 en is de opvolger van het Waterbeheerplan 2010-2015 WPB2+. Het Waterbeheerplan bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'.
 
Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.
 
Waterkeringen
Het 'Beleid bouwen nabij primaire waterkeringen' en 'Beleid primaire waterkeringen voor windmolens, kabels en leidingen en beplantingen' van Waterschap Zuiderzeeland maakt duidelijk wat wel en niet is toegestaan ten aanzien van bouw- en andere activiteiten op en nabij waterkeringen. Hiermee kan de veiligheid (inclusief de mogelijkheid tot doelmatig beheer) op of rond de keringen worden gegarandeerd. Daarnaast biedt het bij nieuwe ruimtelijke plannen een hulpmiddel voor initiatiefnemers.
 
Met de 'Visie medegebruik primaire keringen' (2001) en de 'Hoofdlijn randvoorwaarden multifunctionele kering' (2010) geeft het waterschap aan mee te willen denken over activiteiten op en om keringen, zolang een veilige, robuuste en duurzame waterkering, welke tevens goed toegankelijk is ten behoeve van doelmatig en efficiënt dijkbeheer, niet in het geding komt.
 
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft voor robuust en efficiënt waterkwantiteitsbeheer voor nu en in de toekomst beleid ontwikkeld. Dit is vast gelegd in de beleidsregels 'Wateraanvoer', 'Compensatie toename verharding' en 'Dynamisch peilbeheer'.
 
Waterkwaliteit
Waterschap Zuiderzeeland doet veel om de waterkwaliteit binnen zijn beheersgebied goed te houden. Uit afvalwater dat via de gemeentelijke riolering bij één van de vijf afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) van Waterschap Zuiderzeeland komt, worden zoveel mogelijk vervuilende stoffen gehaald. Het gezuiverde water wordt vervolgens weer teruggepompt op het oppervlaktewater.
 
4.5.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
  
Planspecifiek
De thema's Voldoende Water en Schoon Water zijn nader belicht in het kader van voorliggend bestemmingsplan.
 
Voldoende Water
Wateroverlast
Het plangebied is gelegen in het stedelijke gebied. In het plangebied zal verharding gerealiseerd worden door de bouw van woningen en maatschappelijke voorzieningen. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Swifterbant – Centrum (6070) en de toenmalige situatie in 2009 betreft dit geen significante wijziging voor de grootte van de verharding. De toenmalige bebouwing is in 2013 gesloopt en dat oppervlak is sindsdien onverhard.
 
Op dit moment is het plangebied niet bekend met wateroverlast. Op de korte en langere termijn spelen diverse landelijke ontwikkelingen een rol in relatie met het kwantitatieve waterbeheer; het regent vaker en harder, daken worden bovengronds afgekoppeld van de riolering, het gebruik van bestaand oppervlak wordt geïntensiveerd (inbreidingen). Hierdoor neemt de kans op lokale wateroverlast toe.
 
Daarbij is in het verleden voor het plangebied en omliggend plangebied geen compensatie voor de toename in verhard oppervlak aangelegd. De beleidsregel ‘Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer’ is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden oftewel de nulsituatie. Een compensatieplicht geldt zodanig voor een netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013, te weten vanaf 750 m² in stedelijk gebied.
 
Gelet op het voorgaande is voor de planontwikkeling geen sprake is van een compensatieplicht. Het waterschap geeft aan dat het wel wenselijk is om maatregelen op te nemen in dit kader. Bij de nadere uitwerking ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning worden mogelijke maatregelen nader bekeken, ten behoeve van een goed waterbeheer, het vergroten van de leefbaarheid en de belevingswaarde, en het verminderen van hittestress.
 
Goed functionerend watersysteem
Ten aanzien van de uit te voeren grondwerk vormt het opbarstrisico en/of aansnijden van Pleistoceen zandpakket een aandachtspunt in het kader van de kans op bodeminstabiliteit. Op basis van een indicatief onderzoek is de beoogde locatie deels gelegen in een gebied met een gering risico op opbarsten van de grond bij 110 cm tot 120 cm ontgraving ten opzichte van het maaiveld. Voor het overige deel is dit niet nader bepaald, echter voorziet de ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan niet in een bouwwerkzaamheden dieper dan 1,20 m. Daarnaast is de betreffende locatie ten opzichte van het omliggende gebied met circa 1 m zand opgespoten. Hierdoor is er geen sprake van risico tot opbarsting.  
 
Schoon Water
Afvoer hemelwaterstromen en afvalwater
Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van waterkeringen. De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het waterschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. De nieuwe bebouwing wordt hierom aangesloten op het gescheiden rioleringsstelsel. Dit houdt in dat de hemelwaterstromen worden aangesloten op het hemelwaterriool en het afvalwater op het vuilwaterriool. De voordelen van het afkoppelen van hemelwaterstromen zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden. 
Bij de realisatie van de woningen en maatschappelijke voorzieningen wordt ten slotte geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, waardoor het hemelwater zonder problemen via het hemelwaterriool kan worden afgekoppeld op het oppervlakte water in de omgeving van het plangebied.
 
Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen.
 
4.6 Geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen geluidshinder van weg en spoorwegen.
 
In artikel 74 van deze wet is opgenomen dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg. Binnen deze zone worden eisen gesteld aan de geluidsbelasting op bijvoorbeeld woningen. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en woonerven zijn niet zoneplichting. De breedte van een geluidszone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en of de weg in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied is gelegen. In de navolgende tabel zijn de zonebreedtes uit artikel 74 lid 1 onder a en b van de Wet geluidhinder opgenomen.
 
GebiedAantal rijstrokenBreedte geluidzones in meters
Binnenstedelijk
1 of 2 rijstroken
3 of meer rijstroken
200
350
Buitenstedelijk
1 of 2 rijstroken
3 of 4 rijstroken
5 of meer rijstroken
250
400
600
 
Bij spoorwegen wordt de breedte van de zone bepaald door het geluidproductieplafond. De zone strekt zich uit vanaf de as van de spoorweg tot de breedte aan weerszijden van de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Deze zones staan aangegeven op de geluidplafondkaart. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone langs een spoorweg onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 25 tot maximaal 100 meter.
      
Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Toekomstige ontwikkelingen die niet binnen voorliggend bestemmingsplan worden geregeld (bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning) moeten ten aanzien van geluid getoetst worden.
 
De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB. Als de geluidbelasting lager is dan worden door de Wet geluidhinder geen aanvullende eisen gesteld. Wanneer deze waarde wordt overschreden dan zal moeten worden nagegaan welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om deze overschrijding terug te brengen tot, bij voorkeur, 48 dB. Na afweging van de geluidbeperkende maatregelen kan het college van Burgemeester en wethouders hogere geluidbelastingen toe staan.    
 
Planspecifiek
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Adviesburo Van der Boom, nr. 17-181, 17 oktober 2017) uitgevoerd, zie bijlage 1. Hierin zijn de modellen A en B beide onderzocht. De geluidbelasting door wegverkeer op de Dronterringweg (N711) op de gevels bedraagt in beide modellen ten hoogste 56 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De overige wegen in de nabijheid van het plangebied zijn allen 30 km-wegen.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet haalbaar en niet kosteneffectief. Afscherming van de woningen is op deze locatie stedenbouwkundig niet gewenst en niet kosteneffectief. Voor de gevels van de woningen dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer op de Dronterringweg (N711).
 
Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De rekenpunten ondervinden op ten minste één waarneemhoogte een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 59 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k voor deze gevel bedraagt dan 26 dB.
4.7 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Er is een verkennend milieukundig bodemonderzoek en asbestinventarisatie (Arcadis, nr. 075107032:0.2, 6 oktober 2010) uitgevoerd, zie bijlage 2. Voor geen van de geanalyseerde parameters in de bodem en het grondwater wordt de waarde voor zowel nader onderzoek als de interventiewaarde overschreden. De vooraf opgestelde hypothese 'onverdacht' dient wel verworpen te worden vanwege de gemeten lichte gehalten in de boven- en ondergrond. Deze licht verhoogde gehalten betreffen de gehalten aan kobalt, kwik, zink en PCB. De resultaten van het onderzoek geven echter aanleiding voor het verrichten van nader onderzoek en sanerende maatregelen.
 
Een asbestinventarisatie blijkt dat bij de inspectie van het inmiddels gesloopte pand (mogelijk) asbestverdachte materialen zijn aangetroffen. Van deze asbestverdachte materialen zijn 5 monsters genomen en onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Hierin is geen asbest aangetoond. Omdat de bebouwing inmiddels is gesloopt is er geen aanleiding te veronderstellen dat er asbest in de bodem aanwezig is.
 
Sinds de sloop van de bebouwing in 2012 is het terrein braakliggend en begroeid met kortgemaaid gras. Vanwege dit gebruik is de verwachting dat er ten opzichte van het moment waarop het bodemonderzoek is uitgevoerd geen veranderingen in de kwaliteit van de bodem en het grondwater zijn opgetreden. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
 
4.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 µg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
Bij de besluitvorming dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het mogelijk maken van een MultiFunctioneel Gebied met maximaal 30 wooneenheden en 1.020 m² aan maatschappelijke voorzieningen is een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. 
 
Met behulp van de NIBM-tool is bevestigd dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De volgende afbeelding toont de ingevulde NIBM-tool. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens in toelichting paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de NSL-monitoringstool (2016) geraadpleegd om aan te tonen dat de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik. De achtergrondconcentraties stikstofdioxide, fijnstof PM10 en fijnstof PM2, nabij het plangebied zijn respectievelijk maximaal 13,7 µg/m³, 16,0 µg/m³ en 9,0 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de normen en zijn er geen belemmeringen.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
              
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (zwarte omcirkeling)
  
Op de risicokaart zijn geen buisleidingen weergegeven. De N711 is een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Ten zuidoosten van het plangebied is aan De Poort 30 een risicovolle inrichting, een tankstation met LPG, gevestigd. Het plangebied bevindt zich niet binnen de risicoafstanden PR 10-6 van het LPG-reservoir (25 m) en de LPG-afleverinstallatie (15 m). Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico (150 m). Naar aanleiding hiervan is een nader onderzoek uitgevoerd (Bepaling hoogte groepsrisico LPG tankstation t.b.v. MFC Swifterbant, Windmill, Notitie WND427-0001-LPG-V2, 14 december 2017), zie bijlage 3.
 
In de nabijheid van de planlocatie is het LPG-tankstation aan De Poort 30 gelegen. De ligging van de risicocontouren (PR 10-6) ten opzichte van de planlocatie zijn weergegeven in de bovenstaande afbeelding. Geconcludeerd kan worden dat de plaatsgebonden 10-6-risicontour ten gevolge van het LPG-tankstation aan De Poort 30 te Swifterbant niet reikt tot het plangebied. Verder is aangetoond dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden in de huidige situatie. De berekening van de toekomstige situatie heeft aangetoond dat door de realisatie van het MultiFunctioneel Gebied een verhoging van het groepsrisico tot gevolg heeft. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt als gevolg van de planvorming echter niet overschreden. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is weergegeven in bijlage 4 van de rapportage 'Bepaling hoogte groepsrisico LPG tankstation t.b.v. MFC Swifterbant' in bijlage 3 van voorliggend bestemmingsplan.
 
4.10 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen (waaronder maatschappelijke voorzieningen) en anderzijds milieugevoelige bestemmingen/ gebieden, zoals woonwijken verstaan. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), editie 2009.
 
De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten de milieucategorie, omgevingstype en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij op basis van deze categorie-indeling per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een milieugevoelige bestemming moet zijn. In onderstaande tabel zijn de voor dit bestemmingsplan relevante richtafstanden weergegeven:
 
Milieucategorie
Richtafstand (m) tot rustige woonwijk en buitengebied
Richtafstand (m) tot gemengd gebied
1
10
0
2
30
10
3.1
50
30
 
Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandsstap worden verminderd (dit geldt niet voor externe veiligheid). Tenslotte geeft de specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
 
De indeling van de bedrijven wordt vastgelegd in een afstandentabel, waarin de diverse aspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze afstandentabel kan men een beleidsmatige selectie maken van de toe te laten bedrijfsactiviteiten. Bij deze selectie moeten milieuoverwegingen een belangrijke rol te spelen.
 
Planspecifiek
In het kader van het milieuzonering is het relevant te beschouwen hoe de maatschappelijke voorzieningen en de appartementen in het MultiFunctioneel Gebied zich tot elkaar verhouden, of het MultiFunctioneel Gebied voldoet aan de richtafstand tot milieugevoelige bestemmingen in de omgeving en of de richtafstand van milieubelastende activiteiten tot de appartementen gerespecteerd wordt. Navolgend wordt dit toegelicht.
 
Functiemenging binnen het plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een MultiFunctioneel Gebied mogelijk met maatschappelijke voorzieningen en woningen in één pand. Stadscentra, dorpskernen en zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen zijn voorbeelden van functiemeningsgebieden. De omgeving van het plangebied is te vergelijken met deze voorbeelden. De planregels staan maatschappelijke voorzieningen toe die passen binnen de volgende omschrijving:
educatieve, (sociaal)medische, (sociaal)culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en het verenigingsleven, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
De omschrijving van het begrip maatschappelijke voorziening staat activiteiten behorende tot categorie A en B van de lijst functiemenging van de VNG toe. Dit betreft activiteiten die in gemengd gebied uitgeoefend kunnen worden, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere milieugevoelige functies dienen plaats te vinden. De appartementen worden bouwkundig afgescheiden van de maatschappelijke voorzieningen. Daarmee wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van functiemenging en dient aangenomen te worden dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
 
MultiFunctioneel Gebied ten opzichte van de omgeving
De maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied betreffen activiteiten behorende tot categorie A en B van de lijst functiemenging van de VNG toe (zie voorgaande). Deze activiteiten dienen bouwkundig afgescheiden te worden van milieugevoelige functies. Milieugevoelige functies in de omgeving zijn bouwkundig afgescheiden van het MultiFunctioneel Gebied en bevinden zich op minimaal 15 m afstand.
 
Milieubelastende activiteiten in de omgeving
Het plangebied is gelegen in een gebied met matige tot sterke functiemenging. Nabij het plangebied zijn immers woningen, maatschappelijke voorzieningen en centrumfuncties aanwezig. Daarnaast ligt het gebied vrijwel direct langs de N711, die onderdeel is van de hoofdinfrastructuur van Swifterbant. Daarmee is sprake van een gemengd gebied.
 
In de navolgende tabel zijn milieubelastende activiteiten in de omgeving, die volgens het ontwerpbestemmingsplan 'Woongebieden gemeente Dronten (D1000)' en het bestemmingsplan 'Swifterbant - Centrum (6070') zijn toegestaan, weergegeven.
 
ActiviteitAdresMilieucategorieRichtafstand in gemengd gebied (m)Werkelijke afstand tot woningen (m)
maatschappelijke voorzieningen
De Poort 17, 19 en 2121017
centrumfuncties
De Poort, De Zoom, Zuidsingel21042
mechanisatiebedrijf
De Poort 22 en 24
3.25058
benzineservicestation met LPG
De Poort 303.13036
 
Ten aanzien van de maatschappelijke voorzieningen en centrumfuncties in de tabel dient opgemerkt te worden het bestemmingsplan een groot aantal activiteiten toestaat. Deze activiteiten betreffen ten hoogste milieucategorie 2. Verder zijn woningen op een vele malen kortere afstand tot deze activiteiten gesitueerd.
    
Op het bedrijventerrein ten oosten van het plangebied zijn volgens het 'Bestemmingsplan bedrijventerreinen (9060)' aan de zijde van het plangebied bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. De richtafstand hiervan in gemengd gebied hiervan bedraagt 50 m. De afstand van het bestemmingsvlak waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan tot het plangebied is minimaal 105 m.
Aan de noordoostzijde van het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. De richtafstand hiervan in gemengd gebied hiervan bedraagt 200 m. De afstand van het bestemmingsvlak waar bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 zijn toegestaan tot het plangebied is minimaal 380 m.  
 
Er dient geconcludeerd te worden dat voldaan wordt aan de relevante richtafstand van milieubelastende activiteiten in de omgeving.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient gesteld worden dat ter plaatse van de woningen binnen en buiten het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden milieubelastende activiteiten als gevolg van de woningbouwontwikkeling niet beperkt in hun mogelijkheden. Het plan is daarmee uitvoerbaar.
4.11 Parkeren en verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op het parkeren en de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
    
4.11.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven. De gemeente Dronten heeft in de Nota Parkeernormen Dronten 2016 vastgelegd welke parkeernormen gelden.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt de vestiging van een MultiFunctioneel Gebied mogelijk met 1.020 m² aan maatschappelijke voorzieningen en 30 sociale huurappartementen. Deze appartementen zijn onder andere bestemd voor senioren en personen met een zorgbehoefte. De intentie is om circa 22 seniorenwoningen te realiseren en 8 zorgwoningen.
 
De parkeerbehoefte van seniorenwoningen betreft 1,25 parkeerplaats per appartement. De zorgwoningen kennen een lagere parkeerbehoefte, namelijk 0,25 parkeerplaats per zorgwoning. 
 
Het programma van de maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied is nog onbekend. In het haalbaarheidsonderzoek MFC Swfiterbant van 6 september 2011 is bepaald dat er op basis van 1.740 m² bvo er 32 parkeerplaatsen nodig zijn. In voorliggend bestemmingsplan wordt een MultiFunctioneel Gebied mogelijk gemaakt met maximaal 1.020 m² bvo aan maatschappelijke voorzieningen. Op basis van deze aannames komt de totale parkeerbehoefte van de maatschappelijke voorzieningen overeen met 1.020/1.740*32 = 19 parkeerplaatsen. De doelgroep van de maatschappelijke voorzieningen betreft deels kwetsbare personen die een lager autobezit hebben. Verder richten de maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied zich met name op de inwoners van Swifterbant, waardoor een deel per fiets of lopend het plangebied aan zal bereiken. Een aantal van 19 parkeerplaatsen wordt daarom als een gerechtvaardigd aantal gezien.  
 
Om te voorzien in de parkeerbehoefte wordt naast de aan te leggen parkeerplaatsen op de locatie Kombuis ook gebruik gemaakt van de parkeerplaatsen die aanwezig zijn aan de Schutsluis, voor zover deze zijn gelegen binnen een straal van 67m (gecorrigeerde afstand 100/1,5) vanuit de hoofdentrees. Daarnaast worden 11 parkeerplaatsen van de in de bestaande toestand aanwezige parkeerplaatsen op de locatie Kombuis toebedeeld aan winkels De Poort.
 
Parkeerbehoefte naar Model
De drie mogelijke modellen kennen ieder een andere verdeling van de benodigde parkeerplaatsen.
 
Model C bevat het volledige programma van 22 huurappartementen voor senioren, 8 zorgappartementen en 1.020 m² bvo aan maatschappelijke voorzieningen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen betreft 51. Binnen model C wordt er in 35 parkeerplaatsen voorzien op de locatie Kombuis en 29 parkeerplaatsen aan de Schutsluis. Geconcludeerd wordt dat er in totaal 64 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling. Er worden daarmee 16 parkeerplaatsen toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie waardoor er ruimvoldoende wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
 
Model D bevat eveneens het volledige programma van 22 huurappartementen voor senioren, 8 zorgappartementen en 1.020 m² bvo aan maatschappelijke voorzieningen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen betreft 51. Binnen model D wordt er in 13 parkeerplaatsen voorzien op de locatie Kombuis en 43 parkeerplaatsen aan de Schutsluis. Geconcludeerd wordt dat er in totaal 58 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling. Daarmee blijft het aantal parkeerplaatsen gelijk ten opzichte van de bestaande situatie waardoor er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
 
Model E bevat een beperkter programma van 20 huurappartementen voor senioren, 8 zorgappartementen en 1.010 m² bvo aan maatschappelijke voorzieningen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen betreft 60. Binnen model E wordt er in 31 parkeerplaatsen voorzien op de locatie Kombuis en 38 parkeerplaatsen aan de Schutsluis. Geconcludeerd wordt dat er in totaal 69 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling. Er worden daarmee 12 parkeerplaatsen toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie waardoor er ruimvoldoende wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Voor een nadere berekening van de parkeerbalans wordt verwezen naar bijlage 4 in de bijlagen bij toelichting
 
Het fietsparkeren krijgt eveneens een plek in het plangebied. De bergingen horende bij de appartementen bieden mogelijkheden voor het stallen van fietsen van de bewoners. Daarnaast wordt er voorzien in fietsparkeerplaatsen voor bezoekers van de woningen en de maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied.   
 
4.11.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek  
Voorliggend bestemmingsplan maakt de vestiging van een MultiFunctioneel Gebied mogelijk met 1.020 m² aan maatschappelijke voorzieningen en 30 sociale huurappartementen. Deze appartementen zijn onder andere bestemd voor senioren en personen met een zorgbehoefte. De intentie is om circa 22 seniorenwoningen te realiseren en 8 zorgwoningen.
   
Verkeersgeneratie nieuwe situatie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie die voortkomt uit de ontwikkeling zijn de 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW aangehouden. Het plangebied is aangemerkt als 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk' gebied. Voor de maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied is geen categorie opgenomen in de CROW. Om toch te kunnen inschatten wat de verkeersgerenatie zal zijn is gekeken naar vergelijkbare functies, zoals een gezondheidscentrum, openbare dienstverlening, sport, kinderdagverblijf, etc.
 
De realisatie van de beoogde woningen en maatschappelijke voorzieningen in het MultiFunctioneel Gebied leidt tot de volgende verkeersgeneratie:
 
Voor model C en D geldt voor de 22 huurwoningen voor senioren een toename tussen de 5,2 en 6,0 verkeersbewegingen per etmaal per woning. Voor de 8 zorgwoningen geldt een toename tussen de 2,2 en 3,0 verkeersbewegingen per etmaal per woning. De maatschappelijke voorzieningen van 1.020 m² bvo in het MultiFunctioneel Gebied kent een toename van circa 18 en 22 tussen verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bvo. Geconcludeerd wordt dat model C en D een toename van maximaal 348 extra verkeersbewegingen per etmaal oplevert. Model E (op basis van 20 huurwoningen, 8 zorgwoningen en 1.010 m² bvo)  leidt tot een verkeersgeneratie van 334,8 extra verkeersbewegingen per etmaal.
 
Verkeersgeneratie huidige situatie
In de bestaande planologische situatie zijn volgens de regels van het geldende bestemmingsplan horecavoorzieningen met een oppervlak van 1.640 m² bvo toegestaan. Het werkelijke gebruik van deze bestemming betrof zalencentrum met restaurant. Het CROW heeft geen kerncijfers van de verkeersgeneratie van een zalencentrum met restaurant. Om toch een beeld te geven van de verkeersgeneratie is uitgegaan van het aantal aanwezige parkeerplaatsen maal 4 (elke tafel minimaal twee maal per avond bezet, en elke bezoeker maakt een heen- en terugreis). In de omgeving zijn momenteel 83 parkeerplaatsen aanwezig. Op basis hiervan betrof de verkeersgeneratie van de horecavoorzieningen bij benadering 332 verkeersbewegingen per etmaal.
 
4.11.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de verkeersgeneratie naar aanleiding van de nieuwe ontwikkeling nagenoeg gelijk is aan de verkeersgeneratie van de huidige functie. De ontsluiting van het plangebied zal, gelijk aan de bestaande situatie, plaatsvinden via De Poort en De Schutsluis. De zeer lichte toename van de verkeersintensiteit kan De Poort en De Schutsluis gemakkelijk verwerken en is passend bij de functie van de weg. Problemen met de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden niet verwacht. Aan de parkeerbehoefte die voortkomt uit de ontwikkeling wordt eveneens voldaan. In Model C en E is er zelfs een overschot aan parkeerplaatsen.  
 
Het aspect Parkeren en Verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5 Juridische planopzet
 
5.1 Inleiding
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Toelichting op de planregels
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek en terminologie is zoveel mogelijk aangesloten op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de geldende bestemmingsplannen. In onderstaande paragrafen zullen de regels nader worden uiteengezet.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
 
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend als zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Gemengd - 3
De gronden waar het MultiFunctioneel Gebied met maatschappelijke voorzieningen en de woningen zijn beoogd zijn voorzien van deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen en woningen toegestaan. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt het volgende verstaan: educatieve, (sociaal)medische, (sociaal)culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en het verenigingsleven, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
Verkeer – Verblijf
Deze bestemming is van toepassing op de erftoegangswegen en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming is ruimte voor kunstobjecten, parkeer-, groen-, en haltevoorzieningen. Er mogen geen gebouwen binnen deze bestemming worden gebouwd.
 
5.4 Algemene regels
De algemene regels betreffen regels die voor het hele plangebied gelden en bestemmingsoverschrijdend zijn. Het gaat hierbij om algemene aanduidingen of afwijkingen.
 
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel is een algemene bepaling over bouwen opgenomen met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over strijdig gebruik opgenomen.
 
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn specifieke aanduidingen met bijbehorende regelingen opgenomen voor 'geluidzone - weg', 'veiligheidszone - activiteitenbesluit', 'veiligheidszone - bevi' en 'vrijwaringszone - weg'.
 
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het centrum van Biddinghuizen nog wijzigingen aan te kunnen brengen in de situering van de bestemmingsvlakken, om daarmee zo flexibel mogelijk in te kunnen spelen op de actuele behoefte aan bebouwing.
 
Overige regels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen wat betreft de bouwverordening en het moeten voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen de verschillende enkelbestemmingen.
5.5 Overgangs- en slotregels
In dit laatste onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde. De overgangsregel betreft de vorm en inhoud van het overgangsrecht. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6 Uitvoerbaarheid
 
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Voorliggende omgevingsvergunning maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met deze buitenplanse omgevingsvergunning een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier geregeld is) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
 
Planspecifiek
Er is sprake van een gemeentelijk initiatief. Op 1 juli 2017 heeft de gemeenteraad een besluit genomen en er is geld beschikbaar gesteld voor de exploitatie van het MultiFunctioneel Gebied. Met de plaatselijke woningbouw stichting (OFW) wordt een samenwerkingsovereenkomst gesloten. OFW gaan de woningen en de maatschappelijke voorzieningen in het multifunctioneel centrum realiseren en worden eigenaar, de gemeente draagt bij aan de exploitatie kosten.
  
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Overleg en inspraak
Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerpbestemmingsplan voor overleg aangeboden aan de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland. De reactie van het waterschap is verwerkt in de paragraaf 'Waterhuidhouding' in toelichting paragraaf 4.5. De provincie Flevoland heeft geen inhoudelijke of beleidsmatige opmerkingen ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan en is akkoord.
 
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 19 april 2018 tot en met 31 mei 2018 voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn géén inspraakreacties ingediend.
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 juli 2018 tot en met 13 september 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn géén zienswijzen ingediend.