direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Biddinghuizen Zeebiesweg 38 (D4003)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4003-0ONH

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De maatschap Breg heeft een tulpenkwekerij annex broeierij bedrijf en wil het bedrijf op dezelfde locatie om meerdere redenen uitbreiden. De vergroting is nodig voor het veilig stellen van de continuïteit van het bedrijf en daarmee de werkgelegenheid van 35 fte. De maatschap heeft een gecombineerd bedrijf van teelt van tulpenbollen en productie van tulpenbloemen. De Maatschap teelt tulpenbollen op het eigen bedrijf (bedrijfsoppervlakte 58 ha) en op éénjarig gepacht land in de directe omgeving van het bedrijf. De teelt van tulpenbollen op het eigen bedrijf is 9,5 ha en teelt van 52 ha tulpenbollen is op basis van éénjarige pacht en/of het land wordt i.v.m. vruchtwisseling gedeeltelijk met andere bedrijven, in dit geval collega-akkerbouwers, geruild. De teelt van tulpenbollen rouleert mee in het bouwplan van collega's. De maatschap Breg heeft een uitbreiding van het bouwvlak naar 3,5 ha aangevraagd voor de bouw van een schuurkas met een goothoogte van 7,5 m voor de productie van tulpenbloemen, verwerking en verpakking van de bloemen alsmede bouw van cellen voor de preparatie van de tulpenbollen. De voorgenomen plannen kunnen niet gerealiseerd worden binnen het planologische kader van het vigerende bestemmingplan. De gemeente wil juridisch-planologisch medewerking aan dit plan verlenen door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Zeebiesweg 38 te Biddinghuizen. De begrenzing van het plangebied valt samen met de beoogde omvang van de bedrijfskavel. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4003-0ONH_0001.jpg"

Figuur 1 Situering plangebied

1.3 Planologische regeling

De planlocatie ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied (D4000)" van de gemeente Dronten, vastgesteld 30 april 2015. Onderstaande figuur geeft een weergave van het bestemmingsplan op ruimtelijke plannen, geprojecteerd op de luchtfoto (figuur 2). Het perceel heeft de enkelbestemming 'agrarisch'. Deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijfspercelen met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De kavel heeft een functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel en aanduiding zoekgebied. Aan de voorzijde ligt de gebiedsaanduiding geluidzone – weg. Daarnaast ligt over het gebied de gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone. De gewenste uitbreiding van de bedrijfsbebouwing past niet binnen de bedrijfskavel en zoekgebied. De sloot aan de westzijde heeft een functie-aanduiding specifieke vorm van water-kavelsloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4003-0ONH_0002.jpg"

Figuur 2 Projectie vigerend bestemmingsplan op luchtfoto

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Tevens wordt nut en noodzaak van de uitbreiding beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie en de nieuwe situatie. De bestaande situatie is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De nieuwe situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Tevens wordt ingegaan op nut en noodzaak van de uitbreiding.

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het bedrijf uit een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4003-0ONH_0003.jpg"

Figuur 3 Huidig programma op locatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4003-0ONH_0004.jpg"

Figuur 4 Aanzicht bestaande situatie

2.2 Nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4003-0ONH_0005.jpg"

Figuur 5 Situering nieuw programma

In de nieuwe situatie wordt het bouwperceel van 3,5 ha gesitueerd aan de weg. Het bestaande bouwperceel wordt in noordelijke en oostelijke richting uitgebreid. De bestaande beplanting aan de westkant blijft gehandhaafd. Rondom het nieuwe perceel wordt erfbeplanting aangebracht. Aan de voorzijde krijgt het bedrijf een representatieve uitstraling. Er is nu 7.730 m² bebouwd. Daar komt na realisatie van de plannen ongeveer 10.000 m² bij. Dit betreft ruim 9.000 m² schuurkas voor bloemproductie inclusief werkruimten en ongeveer 1.150 m² bedrijfsruimte met preparatiecellen. De kavel krijgt net als nu een functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel. Aan de voorzijde komt de gebiedsaanduiding geluidzone – weg te leggen. Daarnaast ligt over het gebied de gebiedsaanduiding groep: luchtvaartverkeerzone. De sloot aan de westzijde heeft een functie-aanduiding specifieke vorm van water-kavelsloot. De schuurkassen bestaan uit bedrijfsgebouwen met een goothoogte van 7,5 meter en een nokhoogte van maximaal 15,00 meter. De kantine en het laaddock aan de voorzijde hebben een beperkte hoogte van 4 meter.

2.3 Landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4003-0ONH_0006.jpg"

Figuur 6 Landschappelijke inpassing

Voorwaarde voor de ontwikkeling is een goede landschappelijke ontwikkeling. De volgende voorwaarden zijn hier aan verbonden:

  • door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat:
  • de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
  • er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
  • voor een doelmatige bedrijfsvoering kan aan de west- en zuidzijde van kassen voorzien worden in een afwijkende erfsingelbeplanting;
  • bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 m dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 m dient te bedragen.

Het terrein wordt alzijdig ingepast met een beplantingsstrook. Deze strook voldoet aan de uitgangspunten die gesteld worden aan de landschappelijke inpassing. Het profiel van de erfsingel is opgebouwd volgens richtlijn van de gemeente, zie bijlage 1. Aan de voorzijde zorgt een haag met een rij kastanjes voor de inpassing van het terrein. Het waterbassin is ingepast met een grondwal (zie bijlage 2)

2.4 Planologische inpasbaarheid

Voor het initiatief is een principeverzoek ingediend. Het college heeft ingestemd met het verlenen van planologische medewerking aan het vergroten van het bouwperceel tot 3,5 ha. op voorwaarde dat het bestemmingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden en een goede ruimtelijke ordening. Bij het principeverzoek van de initiatiefnemer aan de gemeente is ingegaan op de eisen die gesteld zijn bij de maatwerkbenadering. Deze brief is toegevoegd in de bijlage 3.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet in het nationale ruimtelijke beleid het roer om. Om de bestuurlijke drukte te beperken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het Rijk resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Achtereenvolgens dienen de volgende vragen beantwoord te worden:

  • 1. Hoe staat de ontwikkeling in verhouding tot de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen.
  • 2. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio. Kan de vraag binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen?
  • 3. Welke plekken zijn of worden op korte termijn multimodaal ontsloten op een wijze die past bij de schaal van de ontwikkeling? En wat is een optimale afstemming tussen de resterende regionale vraag en het aanbod aan passende (in potentie) multimodaal ontsloten of op korte termijn te ontsluiten locaties?

Afweging ladder duurzame verstedelijking

De uitbreiding van de tulpenbroeierij is specifiek gebonden aan het bestaande agrarische bedrijf. In die zin betreft de ontwikkeling een niet stedelijke functie. De uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf betreft geen verstedelijking in de zin van de ladder duurzame verstedelijking. Dit bestemmingsplan valt daarmee buiten de reikwijdte van de ladder. Dit type bedrijf ligt vrijwel altijd buiten bestaand stedelijk gebied. Het aantal soortgelijke bedrijven in de omgeving is beperkt. Hierdoor is er geen sprake van regionale afstemming. Het tulpenbedrijf is gerelateerd aan grondgebonden teelt. Hiervoor worden percelen tijdelijk gebruikt, de zogenaamde reizende bollenkraam. Deze percelen kunnen ook op grotere afstand van het bedrijf liggen. De verwerking is echter wel sterk locatie gebonden. Op bedrijfsniveau vindt geen onderlinge afstemming plaats van uitbreidingsplannen. De uitbreiding is gekoppeld aan de bestaande bedrijfsvoering en de voorzieningen van het bestaande bedrijf. Uitbreiding op een andere locatie of nieuw-vestiging is niet mogelijk omdat de uitbreiding een aanvulling is op het bestaande bedrijf en gerelateerd is aan specifieke bedrijfsgebonden technische investeringen op de locatie. De locatie is goed ontsloten. Het bedrijf ligt niet in de nabijheid van stedelijk gebied. Hierdoor vormt een toename van verkeer geen overlast in de omgeving.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan

De gemeente Dronten heeft de provincie eind 2013 gevraagd hoe de uitbreidingsplannen van dit agrarisch bedrijf in de gemeente Dronten zich verhouden tot het provinciaal beleid met betrekking tot teeltondersteunend glas. Dit advies is weergegeven in bijlage 4. De belangrijkste conclusie is dat het voor dit type bedrijf het provinciaal ruimtelijk beleid ruimte biedt voor bedrijfsgroei. Er wordt in dergelijke gevallen altijd een afweging van belangen gemaakt. Voor de betreffende vergroting van het bouwperceel is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In het kader van die procedure zal de initiatiefnemer moeten voldoen aan het volgende criterium in het provinciaal beleid. “Bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel wordt aangegeven waarom de gevraagde vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf of niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteit. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen. Niet alleen de initiatiefnemer maar ook een ander bedrijf zal aan dit criterium moeten voldoen. Ook dit laatste ondersteunt de inschatting dat in de praktijk zich geen sterke precedentwerking zal voordoen.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceels gebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden. Op 17 mei 2016 heeft GS besloten een schuurkas te beschouwen als reguliere agrarische bedrijfsbebouwing, waarmee het niet valt onder het begrip teeltondersteunend glas zoals opgenomen in de Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in landelijk gebied 2008. Hierbij is aangegeven dat cruciaal in deze is, of de schuurkas wel of niet te betitelen valt als teeltondersteunend glas, omdat hiervoor is in de Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied namelijk een maat opgenomen van 2500 m2. Daarboven hoort een dergelijke activiteit thuis op een bedrijventerrein. Wat vooral van belang is dat er geen assimilatiebelichting plaatsvindt (dat tot hinder voor de omgeving leidt, en waarmee het gelijk te stellen is aan teeltondersteunend glas). Hiervan lijkt uit dit verzoek geen sprake te zijn (zie bestemmingsplan paragraaf 3.3 onder h 'Nachtelijke lichtuitstraling').

De beleidsregel gaat in op erfvergroting, o.m. groter dan 2,5 ha. Vergroting is mogelijk onder enkele voorwaarden. De criteria van de beleidsregel komen vrijwel overeen met het beleidskader erfvergroting groter dan 2,5 hectare dat de gemeente als kaderstellend beleid hanteert. Bij het gemeentelijk beleid is het plan per criterium nader uitgewerkt.

Conclusie: De provincie heeft aangegeven dat het aspect duurzame verstedelijking en een goede landschappelijke inpassing specifiek aandacht verdienen in het bestemmingsplan. Het aspect duurzame verstedelijking is weergegeven bij het rijksbeleid. De landschappelijke inpassing is beschreven bij de planbeschrijving. Het plan voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het toetsingskader erfvergroting groter dan 2,5 hectare.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dronten 2030

In het najaar van 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de nieuwe structuurvisie vastgesteld. Naast het richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Dronten is de structuurvisie vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen aan te zetten tot initiatieven en investeringen. De structuurvisie is daarmee niet alleen een kader, maar ook een aanjager voor toekomstige ontwikkelingen. Zij moet niet alleen de gemeente, maar ook ondernemers, bewoners en andere overheden aanzetten tot initiatieven en acties. Het gaat er in de structuurvisie om dat niet alleen problemen benoemd worden en oplossingen aangedragen worden, maar vooral ook om dat de ‘genius loci’ (het DNA) van de gemeente benoemd wordt en dat ingezet wordt op het behouden en verbeteren van die identiteit.

Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan. Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf ). In de gemeente Dronten is echter voldoende ruimte voor deze schaalvergroting. In de “Economische Visie Dronten 2015 - Koersen op Karakter” (2010) is reeds ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor agrariërs. Dit geldt vooral voor de akkerbouw, maar ook voor de intensieve veehouderij.

In januari 2011 is de “Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan Buitengebied” (hierna: kadernotitie buitengebied) vastgesteld in de gemeenteraad. De beleidskeuzes hebben betrekking op onderwerpen zoals intensieve veehouderij, nevenactiviteiten, bedrijvigheid in het buitengebied, wonen in het buitengebied en landschap. De in de kadernotitie buitengebied beschreven ontwikkelingsmogelijkheden zijn in de structuurvisie doorgevoerd.

Beleidskader erfvergroting groter dan 2,5 ha 

Voor de uitbreiding van erfvergroting boven 2,5 ha. is een beleidskader opgesteld. Dit beleidskader is een zelfstandig onderdeel en valt buiten de mogelijkheden van de herziening van het buitengebied: bestemmingsplan "Buitengebied (D4000)". Ter aanvulling op een aantal reacties op zienswijzen is dit beleidskader als toelichting opgenomen als bijlage bij de zienswijzennota. Het voorstel is om met maatwerk een erfvergroting van 2,5 ha tot 3,5 ha mogelijk te maken. Deze 3,5 ha is een bruto maat. Netto blijft een oppervlakte van ongeveer 2,7 ha over. Maatwerk betekent dat buiten de herziening om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst moet worden. Op basis hiervan kan met een aparte ruimtelijke procedure (bestemmingsplan ex artikel 3.1 WRO) de ontwikkeling planologisch mogelijk worden gemaakt.

Per criterium van het beleidskader in relatie tot het initiatief een korte toelichting gegeven.

  • a. Ruimte binnen het huidige erf: binnen het huidige erf is geen ruimte meer voor de benodigde uitbreiding.
  • b. Benutten vrijgekomen agrarisch erf: De uitbreiding betreft een functie die aanvullend is op het huidige bedrijf. Het benutten van een vrijkomend agrarisch voor deze functie sluit niet aan op een goede bedrijfsvoering en is niet mogelijk in relatie tot de investeringen die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van dit type bedrijf.
  • c. De langdurige vergroting van de productieomvang: De huidige omvang van de teelt van de bloembollen is 61,5 ha en de productie van de tulpenbloemen is 17 miljoen stuks. Van de huidige opbrengst tulpenbollen wordt nog een gedeelte verkocht aan derden. Na de uitbreiding zal de teelt toenemen tot 100 ha tulpenbollen en de bloemproductie naar 30 miljoen stuks tulpenbloemen. In de verdere toekomst kan door gebruik te maken van nog meer teeltlagen de productie groeien naar 40 miljoen stuks, waarmede de gehele opbrengst tulpenbollen in het eigen bedrijf voor de productie van tulpenbloemen zal worden gebruikt. Door de uitbreiding van de bebouwing wordt het aantal arbeidsplaatsen van 20 FTE vergroot met 15 FTE.
  • d. Grondgebonden bedrijfsvoering: Het bedrijf teelt de bloembollen op eigen grond en is grondgebonden. Bij bloembollenteelt is daarnaast altijd sprake van de reizende bloemenkraam, hiervoor worden gronden gehuurd. Hiermee is het bedrijf ook grondgebonden.
  • e. Manoeuvreerruimte op het agrarisch bouwperceel: De manoeuvreerruimte voor vrachtwagens en materieel is geprojecteerd op eigen terrein, aan de voorzijde van het bedrijf.
  • f. Parkeerruimte: Het parkeren is geprojecteerd op eigen terrein, aan de voorzijde van het bedrijf.
  • g. Toereikendheid infrastructurele ontsluiting: Voor de ontsluiting wordt een tweede toegang. aangebracht op de Zeebiesweg. Deze toegang functioneert als tweede belangrijke aanvoer- en afvoer. Deze toegang functioneert los van de bestaande toegang. De draagkracht van de aangrenzende weg is voldoende. Gezien het profiel van de Zeebiesweg, haar rol in het verkeersnetwerk (auto en fiets) en de verspreide aanliggende bebouwing ligt de maximaal acceptabele verkeersintensiteit rond de 1000 auto's per dag. Uit een telling van vorig jaar op de Zeebiesweg blijkt dat op een werkdag in totaal sprake is van 565 verkeersbewegingen. Met een toename van 3,5 bewegingen extra per dag op een capaciteit van ca. 1000 bewegingen, is dit haalbaar (ook als vrachtauto's als een zware beweging worden meegerekend).
  • h. Nachtelijke lichtuitstraling: De uitbreiding betreft werkruimten en schuurkassen. De schuurkassen hebben dichte wanden en het dek is voorzien van schermdoek. Bij de teelt in twee lagen zal alleen de onderste laag een (beperkte) belichting hebben. Dit betreft geen groeilicht maar ledverlichting. Daar zit de andere teeltlaag boven, die het licht tegenhoudt. Bovendien is boven de bovenste teeltlaag nog een schermdoek dat 's nachts dicht is. De muren van de nieuwe schuurkas zijn dicht en zullen dus geen licht uitstralen. Bij het verlichten van buitenruimten zal rekening gehouden worden met het zoveel mogelijk behouden van de duisternis in de omgeving. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van armaturen met ledverlichting die naar beneden en op het bedrijf gericht zijn.
  • i. Rechthoekig bouwperceel: De inrichting en vormgeving van het bouwperceel sluit aan op de karakteristiek van het landschap. Dit is nader onderbouwd bij de Landschappelijke inpassing.
  • j. Inrichtingsprincipes erf: De inrichting en vormgeving van het bouwperceel sluit aan op de karakteristiek van het landschap. Dit is nader onderbouwd bij de Landschappelijke inpassing.
  • k. Beplantingsplan: De inrichting en vormgeving van het bouwperceel sluit aan op de karakteristiek van het landschap. Dit is nader onderbouwd bij de Landschappelijke inpassing.
  • l. Dialoog met de omgeving: Maatschap Breg heeft zijn plannen overlegd met zijn directe buren en verbindt zich aan de gestelde voorwaarden en de maatregelen die voortvloeien uit dit bestemmingsplan. De initiatiefnemer spreekt tijdens de idee fase (dus voorafgaand aan het uitwerken van het plan voor uitbreiding) met direct betrokkenen uit de nabije omgeving binnen een straal van 500 meter, de overbuurman, dat hij het bedrijf in de nabije toekomst wil gaan uitbreiden. Hiervan maakt hij een verslag waarbij betrokkenen een handtekening zetten waarmee ze aangeven dat ze met hen hebben gesproken. De initiatiefnemer organiseert voor de buren en omwonenden na de bouw een bezichtiging van de nieuwbouw.
  • m. Asbest op bestaande bedrijfsgebouwen, vervanging in combinatie met zonnepanelen: Op de bestaande bedrijfsgebouwen is een bedekking met asbestplaten aanwezig. De ondernemers willen op korte termijn in samenhang met het uitbreidingsplan de sanering van deze asbestplaten oppakken. Het betreft een dak oppervlakte van 2500 m² waarbij dit gehele dak vol gelegd kan worden met zonnepanelen. Het gaat dan bij deze investering om 300.000 Wp vermogen.

Het plan is getoetst op de eisen die gesteld zijn in het beleidskader. Op basis hiervan heeft het college in principe ingestemd met planologische medewerking.

Welstandsnota gemeente Dronten (2013)

In 2013 is een nieuw welstandskader vastgesteld voor de gemeente. De welstandsnota geeft de uitgangspunten ten aanzien van de na te streven beeldkwaliteit in de gehele gemeente. De nota is deels omgevingsgericht. Het uitgangspunt is de beschrijving van het deelgebied als samenhangende eenheid, qua stedenbouw, architectuur en/of landschap. Uit die beschrijving worden kansen, mogelijkheden en onmogelijkheden gedestilleerd. Het grondgebied van de gemeente Dronten is verdeeld in een aantal deelgebieden, die samenhang vertonen in de stedenbouwkundige opzet en/of de architectuur. In het buitengebied is onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen. Het grootste deel van het agrarisch gebied in de gemeente behoort tot de open polderzone. De buitenzijde van het landelijk gebied ligt aan de buitenrand van de gemeente aan de randmeren. Voor deze locatie in dit deelgebied kan volstaan worden met het in standhouden van de basiskwaliteit. Hier volstaat een minimaal welstandsregime. Voor de gebieden met een minimaal welstandsniveau kan volstaan worden met beperkte welstandscriteria. Het gaat hier vooral om het bewaken van de hoofdvormen en de oriëntatie (op de straat of op de openbare ruimte).

Archeologie beleid gemeente Dronten

In 2009 is het Archeologiebeleid voor de gemeente Dronten vastgesteld. De uitgangspunten die hierin naar voren komen zijn opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Bij de omgevingsaspecten zijn de hier benoemde waarden en de consequentie voor het plan verder uitgewerkt.

Conclusie:

Het gemeentelijk beleid staat positief tegenover verdere ontwikkeling van het agrarisch gebied. Het initiatief voldoet aan de beleidsregel erfvergroting groter dan 2,5 hectare. Hiermee voldoet het beleid aan de belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). De natuur in Flevoland, en daarmee ook die in de gemeente Dronten, verkeert nog in een relatief vroeg stadium van ontwikkeling. Niet alle in het ecosysteem thuishorende plant- en diersoorten hebben de polder al bereikt. Kenmerkend voor het gebied zijn vooral de vochtiger milieutypen (klei-oer)moerassen, rietland en ruigten en loofbossen. De meest essentiële waarden van de Flevolandse natuur wordt bepaald door de ligging als onderdeel van de West-Europese kustgebieden, de aanwezigheid van zeer grootschalig water, grootschalige zoetwatermoerassen en het voorkomen van grootschalige loofbossen op kalkrijke en voedselrijke zee-kleigrond met plaatselijk variatie in bodem en vochttoestand. Een aantal van deze gebieden is opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De ontwikkelingen ten aanzien van de functie natuur zijn gericht op het verder versterken en ontwikkelen van de ecologische hoofdstructuur: het regionaal stelsel van met elkaar samenhangende bos- en natuurgebieden die ieder voor zich voldoende omvang en mogelijkheden hebben voor het behoud en de ontwikkeling van hoge natuurwaarden.

Het plangebied ligt buiten de reikwijdte van beschermde natuurgebieden. De afstand tot de randmeren bedraagt 9,6 km (natura 2000-gebied). De afstand tot het Larserbos (EHS) bedraagt ca.1 km.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Conclusie

Gezien de afstand van het plangebied tot beschermde natuurgebieden en de beperkte schaal en aard van de ontwikkeling, kan met zekerheid worden gesteld dat de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op beschermde natuurwaarden heeft.

Ter plaatse van het plangebied worden geen gebouwen gesloopt, sloten gedempt en bomen gekapt. De ontwikkeling vindt plaats op agrarische gronden. Het is daarom niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Overtreding van de Flora- en faunawet wordt daarmee uitgesloten. Voor alle soorten blijft de algemene zorg-plicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.2 Archeologie

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Dronten wordt voor wat betreft archeologische terreinen en reële archeologische verwachtingen onderscheid gemaakt in 5 categorieën die 'Archeologisch waardevolle gebieden' worden genoemd. Voor categorie 2 t/m 4 is een passende regeling opgesteld, die gebaseerd is op de voorbeeld planregels behorende bij de Archeologische beleidskaart (Waarde-Archeologie 2 t/m 4). Het bestaande erf valt buiten de archeologische waardevolle gebieden, omdat hierop al verstoring plaatsvond. De locatie heeft een Waarde-Archeologie 4. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin: de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Indien uit het genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen worden gesteld.

Conclusie

De voorgenomen uitbreiding is kleiner dan 1,7 hectare. Onderzoek naar de archeologische waarden is niet noodzakelijk voor de uitbreiding van het bedrijf.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland. Het toetsresultaat is in bijlage 5 opgenomen. Voor de ontwikkelingen dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen. Dit betekent dat er over dit project nader overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

Wateroverlast

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. In dit geval neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de vergunde situatie toe. In het kader van dit project zijn daarom compenserende maatregelen noodzakelijk. Het regenwater op de gebouwen wordt grotendeels opgevangen en op het bedrijf geïnfiltreerd en gebruikt voor de gewassen. Hiervoor wordt een waterbassin ingericht aan de achterzijde van het bedrijf. Water op de overige verharding wordt afgevoerd naar het oppervlakte water. Hiervoor worden bestaande sloten aansluitend op het bedrijf verbreed.

Goed functionerend watersysteem (WF)

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het aantal maatregelen om het watersysteem in te richten wordt zoveel mogelijk beperkt. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.

Schoon water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. Aansluitend op het plangebied komen watergangen voor. Deze worden mogelijk verbreed met een voor het agrarisch gebied, normaal talud. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.

Afvalwater

Voor de afvoer van afvalwater wordt gebruik gemaakt van de bestaande voorziening. De afvoer neemt als gevolg van dit project niet significant toe. Het bestaande systeem heeft hiervoor voldoende capaciteit.

Wateradvies

Het waterschap Zuiderzeeland brengt in het kader van het overleg op het voorontwerpbestemmingsplan haar wateradvies uit.

Conclusie

Voor het initiatief is een watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat het plan de normale procedure dient te volgen. Bij de uitvoering van het plan vindt een toename van het verhard oppervlakte plaats. Het regenwater dat op de nieuwe gebouwen valt, wordt gebruikt voor de bewatering van de gewassen in de schuurkas. Dit water wordt niet afgevoerd via het watersysteem maar opgevangen in waterbassins. Voor het realiseren van voldoende waterberging wordt ruimte beschikbaar gesteld aangrenzend aan de bestaande sloot naast het erf. De hoeveel te realiseren waterberging wordt afgestemd op het advies van het waterschap. Bij de daadwerkelijke vergunningverlening komt mogelijk onderzoek aan de orde. Het wateradvies is bijgevoegd in de bijlage Watertoets. Uit de overleg reactie van het waterschap zijn geen opmerkingen naar voren gekomen, anders dan de gebruikelijke dat een AIM-melding en een watervergunning aangevraagd dient te worden.

4.4 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.

Conclusie

In de nabijheid van het plangebied liggen enkel agrarische bestemmingen. De omgeving wordt daarom aangemerkt als rustig (landelijk) gebied. Een bloembollenbedrijf wordt volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 50 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. In de omgeving komen geen gevoelige functies voor. Ten aanzien van de bedrijfswoningen van derden verandert de milieusituatie niet. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.

4.5 Bodem

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoog-de functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

De provincie Flevoland heeft een relatief schone bodem. Uit bodemonderzoek is gebleken dat in Flevoland geen aanwijzingen zijn van diffuse verontreiniging. De meeste van de onderzochte parameters blijven onder de landelijk vastgestelde streefwaarden. Voor een beperkt aantal parameters is sprake van een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Deze achtergrondgehalten bepalen de gebiedseigen bodemkwaliteit en zijn vastgelegd in de provinciale Bodemkwaliteitskaart die regelmatig wordt geactualiseerd.

Conclusie

Er is recentelijk geen bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Echter, op grond van het historische (agrarische) gebruik van de bodem kan het als 'niet - verdacht' worden aangemerkt en wordt er van uit gegaan dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het toekomstige gebruik. Bovendien zal de uitbreiding van het plangebied voor agrarische bedrijfsdoeleinden in gebruik zijn. Als gevolg van dit bestemmingsplan treden dan ook geen risico's voor de volksgezondheid op. Mocht het van toepassing zijn dan komt bij daadwerkelijke vergunningverlening mogelijk onderzoek aan de orde:

4.6 Geluid

De op de verbeelding voor "geluidzone weg" aangeduide gronden zijn, naast de basisbestemming, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen door het wegverkeer. Een op grond van de basis-bestemming toelaatbaar geluidgevoelig gebouw (zoals een woning), of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidbelasting door het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Op het gebied van geluid gelden verschillende toetsingskaders voor geluidhinder van de inrichting zelf (het Activiteiten besluit) en geluidhinder van wegen of zoneringsplichtige inrichtingen (Wet geluidhinder). Onderstaand wordt op beiden ingegaan.

Conclusie activiteitenbesluit

Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde uitbreiding op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen.

Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat het uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.

Conclusie wet geluidhinder

Voor wegen met een snelheid hoger dan 30 km/uur geldt een wettelijk vastgelegde zone. Op het erf worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen) gebouwd, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet aan de orde is.

4.7 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 18-20 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De uitbreiding van het teeltbedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden, waardoor de overige ruimte voor het manoeuvreren van vrachtwagens etc. toeneemt. De vrachtwagens etc. kunnen gemakkelijk draaien en weer over de bestaande aansluiting en de nieuwe toegang op de openbare weg komen.

Er zijn drie typen verkeersstromen.

  • 1. Woon/werkverkeer. Nu in drukke tijden maximaal 10 auto's per dag. Straks worden dat 16 auto's in drukke tijden.
  • 2. Vrachtverkeer. Vervoer van de tulpenbloemen in de maanden december tot mei. Nu 1 à 2 vrachtwagens per dag. Na de uitbreiding zullen dit 3 vrachtwagens per dag worden.
  • 3. Landbouwverkeer. Met het planten in de herfst nu 65 trekkerbewegingen en straks worden dat 100 trekkerbewegingen van en naar het erf, In het groeiseizoen nu 60, en dat worden 90 trekkerbewegingen. En voor het rooien van de bollen zijn er nu 600 trekkerbewegingen en in de uiteindelijke situatie 1000 trekkerbewegingen per jaar. Totaal dus in de huidige situatie ongeveer 700 trekkerbewegingen en in de nieuwe situatie 1270 trekkerbewegingen. Per dag is dit ongeveer 3,5.

Conclusie

De bijdrage van de toename van verkeersbewegingen aan de uitstoot is niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de risicobronnen die zorgen voor risico's in het plangebied. Dit kunnen ook risicobronnen zijn die buiten het plangebied liggen, maar die mogelijk wel zorgen voor risico's in het plangebied. De risicobronnen zijn onder te verdelen in:

  • risicovolle inrichtingen;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen.

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico. De externe veiligheid geeft geen beperkingen voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.9 Luchtvaartverkeer

De als 'luchtvaartverkeerzone' aangeduide gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van te hoge bouwwerken en beplanting in verband met het vrijhouden van de invlieghoogtes van het zweefvliegterrein en de luchthaven Lelystad. De op de verbeelding voor "luchtvaartverkeerzone" aangeduide gronden zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het tegen gaan van te hoge bouw-werken en beplanting in verband met het vrijhouden van de invlieghoogtes van het zweefvliegterrein en de Luchthaven Lelystad. De hoogte is aangegeven in meters.

Conclusie

In het plan blijft de hoogte van de bebouwing en de beplanting onder de in de plankaart aangegeven hoogte van 45 meter. De luchtvaartzone wordt overgenomen in dit plan.

4.10 Kabels en leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel zijn er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.

5.1.1 Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Tijdens het vooroverleg zijn twee reacties binnengekomen, één van de Provincie Flevoland en één van het Waterschap. De reacties hadden betrekking op het besluit van de provincie een schuurkas te zien als onderdeel van een regulier agrarisch bedrijf en niet als een teeltondersteunende kas. De reactie van het waterschap was een gebruikelijke reactie waarin ze aangeven dat er een AIM melding dient te worden gedaan en een watervergunning dient te worden aangevraagd. Deze reacties zijn verwerkt in de toelichting weergegeven in deze toelichting. Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens opgesteld.

5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd, die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn geens zienswijzen ingediend.

5.1.3 Vervolg

Het bestemmingsplan is op 29 september vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt in beginsel plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

5.2.1 Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Voor de financieel-economische onderbouwing is een bedrijfsplan gemaakt.

5.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Het bouwplan dat dit project mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hiervoor wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wrok), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de regels

De wijze van bestemmen is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied (D4000). In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

6.2.1 Bestemmingen

Agrarisch

Het gehele plangebied is bestemd als agrarisch. Het betreft concreet de bedrijfskavel ten behoeve van de tulpenkwekerij annex broeierij bedrijf en de landschappelijke inpassing van het perceel. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een vorm van intensieve kwekerij en/of glastuinbouw (ondersteunend glas) mogelijk. Deze vormen zijn ruimtelijk begrensd.

Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen moeten binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd.

Wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is binnen de op verbeelding aangegeven bedrijfskavel mogelijk.

Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De maatvoering van de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen, is opgenomen in een bouwschema.

De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch'. Wel zijn ze, met het oog op behoud, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding weergegeven.

Voor het wijzigen van de grondsamenstelling ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak of een tennisbaan is een omgevingsvergunning nodig. Dit met het oog op eventuele stof- en licht overlast voor omwonenden (in geval van paardrijbak of tennisbaan). Door middel van een omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde criteria, kan de gemeente in ruimtelijke zin sturing geven aan deze ontwikkelingen (afstand tot de weg, afstand tot omwonenden, landschappelijke inpassing).

6.2.2 Gebiedsaanduidingen

Geluidzone - weg

De op de verbeelding voor “geluidzone weg” aangeduide gronden zijn, naast de basisbestemming, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen door het wegverkeer. Een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidgevoelig gebouw (zoals een woning), of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidbelasting door het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Luchtvaartverkeerzone

De op de verbeelding voor “luchtvaartverkeerzone” aangeduide gronden zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het tegen gaan van te hoge bouwwerken en beplanting in verband met het vrijhouden van de invlieghoogtes van het zweefvliegterrein en de Luchthaven Lelystad. De hoogte is aangegeven in meters.