direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dronten - Oudebosweg 32 (D4005)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4005-0ONH

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Oudebosweg 32 te Dronten is een melkveehouderij gevestigd met een bouwvlak van 2,5 hectare. De initiatiefnemer (Maatschap J.S. en B. Berghorst en H.H. en A. Bos) is voornemens het bouwvlak uit te breiden tot 3,5 hectare, ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf. Deze uitbreiding betreft een nieuwe stal annex werktuigenberging en een tweede bedrijfswoning.

Bovengenoemde ontwikkeling valt buiten de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten'. Er is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dronten, op ongeveer 5,5 kilometer ten oosten van de kern Dronten. Rondom het plangebied liggen vooral agrarische gronden, die worden gekenmerkt door een blokvormige verkaveling. Verder zijn in de omgeving enkele burgerwoningen en bedrijven aanwezig.

Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (bron: provincie Flevoland)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie waar de ontwikkeling gaat plaatsvinden valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten op 30 april 2015. Voor het huidige bouwvlak van het bedrijf geldt het 'Wijzigingsplan Buitengebied Oudebosweg 32 te Dronten' (Buitengebied 9010).

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met locatie plangebied (rood)

Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Verder geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. In het kader van de bestemmingsplanprocedure van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' is voor de Oudebosweg 32 een zienswijze ingediend. In deze zienswijze is o.a. het verzoek ingediend om rekening te houden met een groter zoekgebied en/of bedrijfskavel dan 2,5 ha. Het uitgangspunt in de "Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan buitengebied" is dat het agrarisch erf tot maximaal 2,5 ha mag worden uitgebreid.

Naar aanleiding van de gebleken behoefte uit de agrarische sector (inspraakreacties, zienswijzen, etc.) en het collegeakkoord is de maximale grootte van 2,5 ha onder de loep genomen. Op 22 januari 2015 stemde de gemeenteraad ermee in om met maatwerk erfvergrotingen van agrarische erven groter dan 2,5 ha mogelijk te maken tot maximaal 3,5 ha. Maatwerk betekent dat buiten het bestemmingsplan om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst kan worden. Op basis hiervan kan met een aparte ruimtelijke procedure (bestemmingsplan ex artikel 3.1. Wro) de ontwikkeling planologisch mogelijk worden gemaakt. De gemeenteraad stemde hiermee in overwegende dat:

  • ontwikkelingen in de landbouwsector aanleiding geven tot erfvergroting van agrarische erven;
  • de sector behoefte heeft aan erfvergrotingen groter dan 2,5 ha. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' liggen ruim 600 agrarische erven. Op basis van het aantal zienswijzen in relatie tot het aantal agrarische erven in het buitengebied is de vraag specifiek. In verband met deze behoefte wordt erfvergroting met maatwerk mogelijk gemaakt in plaats van via een algemene planologische regeling.

Kortom: in lijn met het beleid kan met een aparte ruimtelijke procedure erfvergroting > 2,5 – 3,5 ha mogelijk worden gemaakt. De initiatiefnemer heeft hiertoe in oktober 2015 een principeverzoek bij de gemeente ingediend.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de haalbaarheidsaspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Oudebosweg 32 in Dronten en de aangrenzende gronden aan de zuidzijde. De Oudebosweg kenmerkt zich (vooral) door agrarische bedrijven die relatief solitair in het agrarisch gebied liggen.

Rondom het plangebied liggen grootschalige kavels grasland en akkerbouwland. Op het perceel aan de Oudebosweg 32, kadastraal bekend gem. Dronten, sectie C, nr. 1298, 1299 en 1270, is een melkveehouderij gevestigd met een bouwvlak van 2,5 hectare. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig, evenals drie rundveestallen en enkele sleufsilo's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0004.png"

Luchtfoto vogelvluchtperspectief plangebied (bron: Stichting Boederijenboek Dronten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0006.png"

Foto's huidige situatie plangebied (bron: Stichting Boederijenboek Dronten)

2.2 Toekomstige situatie

De maatschap heeft de afgelopen jaren een forse schaalvergroting ondergaan. Het areaal landbouwgrond is in zeven jaar tijd gegroeid van circa 100 ha naar 300 ha en inmiddels heeft de maatschap ca. 400 ha aan weidegrond in gebruik. In verband met verdere kostenminimalisering zal de veehouderij worden opgeschaald door uit te breiden naar 900 stuks melk- en kalfkoeien en 600 stuks vrouwelijk jongvee (hiervoor is op 23 november 2016 ook Natuurbeschermingswetvergunning verleend; deze is inmiddels onherroepelijk). Hiertoe zal het bedrijf zijn bebouwing uitbreiden en is een vergroting van het bouwvlak nodig tot 3,5 hectare. Deze uitbreiding betreft een nieuwe stal annex werktuigenberging en een tweede bedrijfswoning.

Op navolgende afbeelding is de toekomstige situatie voor de Oudebosweg 32 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0007.jpg"

Afbeelding: gewenst bouwvlak met nieuwbouwplannen

De stal, werktuigenberging en de tweede bedrijfswoning zullen worden gerealiseerd ten zuiden van de huidige bebouwing. De nieuwe stal en werktuigenberging sluiten qua maatvoering en materiaalgebruik aan bij de bestaande bedrijfsbebouwing op het terrein. Om het perceel landschappelijk in te passen wordt voortgebouwd op het eerdere beplantingsplan dat is ontwikkeld inzake het wijzigingsplan 'Buitengebied Oudebosweg 32 te Dronten', zoals vastgesteld 6 januari 2010. Door de bestaande en geplande beplanting door te trekken om de nieuwe bebouwing heen ontstaat een groen kader.

Tweede bedrijfswoning

De melkveehouderij aan de Oudebosweg 32 heeft een dermate grote omvang, dat gebruik wordt gemaakt van tijdelijke werknemers. Op 18 mei 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor (onder andere) een accommodatie voor huisvesting van deze werknemers. Door opschaling van het bedrijf zullen de werkzaamheden op het bedrijf toenemen. Bedrijfseconomisch gezien is het wenselijk een tweede beheerder aan te nemen in plaats van de inhuur te verhogen. Ook op het gebied van continuïteit is een tweede beheerder te prefereren boven extra inhuur.

Gezien de omvang van de huidige en gewenste bedrijfsvoering kan gesteld worden dat sprake is van een volwaardig meermansbedrijf. Momenteel wordt gebruik gemaakt van de inhuur van derden naast de permanente beheerder. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor huisvesting van tijdelijke werknemers is de arbeidsbehoefte al getoetst en is geconstateerd dat huisvestingsruimte noodzakelijk is. In het kader van de bedrijfsvoering is de tweede bedrijfswoning dus noodzakelijk.

Voor het overige kan worden verwezen naar de onderbouwing van het principeverzoek, die is opgenomen in de bijlagen.

Landschappelijke inpassing

Het agrarisch bedrijf zal landschappelijk worden ingepast middels de realisatie van een groensingel / windsingel. Er zal worden aangesloten op het gemeentelijke beleid, zoals beschreven in het "Rapport Beplantingsplannen boerenerven gemeente Dronten" (Landschapsbeheer Flevoland, januari 2009).
In deze notitie is een viertal plantschema's opgesteld voor de aanplant van singels rondom boerenerven.
Voor het onderhavige erf kan worden uitgegaan van het planschema voor 'Kleigrond Dronten' (2.3) of anders van het plantschema 'Kleigrond Biddinghuizen' (2.1). Normaal gesproken kan men hier plantschema 2.3 toepassen, maar in verband met de essentaksterfte (een ziekte onder de essen) is het denkbaar dat voor 2.1 gekozen wordt.

Plantschema 'Kleigrond Dronten' gaat uit van 5 rijen es eik zoete kers. Plantschema 'Kleigrond Biddinghuizen' gaat uit van 5 rijen haagbeuk eik zoete kers. Bij beide beplantingsschema's is de plantafstand 1,5 bij 1,5 m.

De plantschema's zijn hieronder schematisch opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0008.jpg"

Aan te houden plantschema's

Bij de te realiseren beplanting geldt ten slotte als uitgangspunt dat de groensingel/windsingel het functioneren van de te realiseren rundveestal niet belemmert. De rundveestal heeft veel ventilatie nodig. Om die reden verdienen hoge bomen niet de voorkeur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.

Toetsing

Dit bestemmingsplan staat de vergroting van de bedrijfskavel van een melkveehouderij van 2,5 ha tot 3,5 ha toe. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel beoordeeld of de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt hier optimaal en geschikt voor is.

Het is niet mogelijk de ontwikkeling te laten plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste reden hiervoor is dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd in een dichtbevolkt gebied vanwege milieuaspecten als geur, geluid etc. Bovendien is de ligging nabij landbouwgronden noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

De Raad van State heeft in een uitspraak (201310329/1/R2) van 15 april 2015 bovendien bepaald dat versnippering van agrarische bedrijven door uitbreiding elders niet gunstig is vanwege de toename van verkeersbewegingen. Daarnaast betekent versnippering een zwaardere belasting voor het landschap. Uitbreiding op een andere locatie is niet wenselijk. Tot slot is het aankopen van een agrarisch bedrijf niet mogelijk. De gewenste bouwwerken en installaties dienen per definitie op het perceel aan de Oudebosweg 32 te worden gerealiseerd, omdat zij direct verband houden met het functioneren van de bedrijfsvoering ter plaatse. Het is niet reëel deze bestaande bouwwerken en installaties, of de nieuw te realiseren bebouwing, elders te ontwikkelen.

Het voorgenomen plan raakt verder geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan staat het volledige omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015, met een doorkijk naar 2030. In dit plan staat hoe de provincie in deze periode wil groeien en op welke manier. De kwaliteit van de omgeving is erg belangrijk. Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland. Hierbij wordt gedacht aan:

  • voorzieningen voor werkgelegenheid en inkomen;
  • goede maatschappelijke dienstverlening, onderwijs en cultuur;
  • aandacht voor het milieu;
  • aandacht voor de inrichting van het landschap, de steden, dorpen en de natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0009.png"

Uitsnede uit visiekaart omgevingsplan 2006 Flevoland met aanduiding plangebied (rood)

Het plangebied is gelegen in het zoekgebied combinatie landbouw, natuur (inclusief landgoederen), verblijfsrecreatie en waterbeheer. Daarnaast heeft het gebied een bijzondere waterkwaliteit.

Nota landbouwontwikkeling

Het provinciaal beleid dat is vermeld in deze nota is opgenomen in het Omgevingsplan 2006. De provincie geeft in de Nota landbouwontwikkeling aan dat de landbouw een belangrijke plaats inneemt in de economische structuur, waarbij de landbouw op een rendabele wijze produceert. Dit kan door een optimalisering van de bedrijfsomvang, zodat de kostprijs per eenheid product wordt verlaagd. Het provinciaal beleid is erop gericht deze positie te behouden en daar waar mogelijk te versterken. De provincie streeft naar een landbouwsector die drager is van de vitaliteit van het landelijk gebied en economisch produceert. Hierbij levert de landbouw op een rendabele wijze producten waar de markt om vraagt. Ook produceert de landbouw duurzaam, waarbij een zorgvuldig gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het milieu, landschappelijke inpassing en continuïteit van de bedrijfsvoering speerpunt zijn.

De sterke uitgangspositie van de Flevolandse landbouw, waaronder het goed ontwikkelde ondernemerschap, de sterke landbouwkundige infrastructuur en de hoge bodemvruchtbaarheid, bieden Flevolandse ondernemers unieke kansen. Door optimalisering van de bedrijfsomvang via het vergroten van het bedrijfsareaal, kan de kostprijs per eenheid product worden verlaagd.

Toetsing

Onderhavig plan draagt bij aan de doelstellingen uit het omgevingsplan. De vergroting van het bouwperceel is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf. Door verbreding, vergroting en intensivering van het bedrijf kan beter worden ingespeeld op wijzigingen in de markt en kan economisch worden geproduceerd.

3.2.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. Deze beleidsregel is specifiek gericht op ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier vooral om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.

Bij vergroting van een agrarisch bouwperceel moet het volgende zijn aangetoond:

  • 1. uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is niet mogelijk;
  • 2. uitbreiding is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en de toekomst van het agrarisch bedrijf is voldoende gewaarborgd;
  • 3. de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten mogen niet worden aangetast. Erfsingels moeten worden behouden of hersteld en de vorm van het perceel moet passen in het landschap;
  • 4. de ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.

Toetsing

Ad 1:

De uitbreiding is dusdanig dat dit niet past binnen het bestaande bouwvlak. Uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is dus niet mogelijk.

Ad 2:

Door de economische ontwikkeling van het bedrijf is een verdere schaalvergroting noodzakelijk, waarmee de ontwikkeling bijdraagt aan de positie van de landbouwsector in de provincie. Het bouwperceel wordt vergroot tot een oppervlakte van circa 3,5 hectare. De tweede bedrijfswoning op de bedrijfslocatie is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering. Door opschaling van het bedrijf en de bouw van een extra stal zullen de werkzaamheden toenemen. Vanwege onder meer de aard van de werkzaamheden (zoals de geboortes van jongvee) en de specifieke kennis die daarvoor noodzakelijk is, is een permanente tweede beheerder nodig.

Ad 3:

Het perceel wordt in het landschap ingepast door middel van een erfsingel. De vorm van het bouwperceel is passend in het aanwezige landschap. De kenmerkende lineaire structuur van het landschap wordt met de uitbreiding van de activiteiten in het plangebied niet aangetast. In de nieuwe situatie vormt het nieuwe bouwvlak een solitair, compact bebouwingselement binnen het open poldergebied. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande karakteristiek van het landschap.

Ad 4:

Het agrarisch perceel kent twee ontsluitingen, één ten noorden van het agrarisch bedrijf ter hoogte van de bestaande bedrijfswoning en één ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing. Er zijn hiermee afdoende ontsluitingsmogelijkheden. De toename in verkeersbewegingen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Op het erf wordt voldoende ruimte ingericht voor de logistieke processen van het bedrijf. Er wordt rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op het eigen terrein.

De uitbreiding van de bedrijfskavel past binnen de kaders van de Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie en beschrijft de bestaande en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2030. De structuurvisie heeft als doel de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030.

Openheid landschap

In de structuurvisie wordt de weidsheid van het open polderlandschap als een belangrijke landschappelijke waarde benoemd. De polder is een unieke, door de mens planmatig aangelegde, grootschalige open ruimte, en hiermee heel bijzonder. De gemeente koestert deze openheid dan ook. Tegelijkertijd krijgen de agrarische bedrijven in het buitengebied de ruimte zich te ontwikkelen.

Toetsing

De vergroting van het bouwperceel past binnen de kaders van de structuurvisie. De vergroting wordt landschappelijk ingepast door erfsingels. De bestaande bedrijfskavel wordt op zo compact mogelijke manier uitgebreid, waardoor de openheid van het landschap zo min mogelijk wordt aangetast.

3.3.2 Beleidskader erfvergroting >2,5 - 3,5 ha

In januari 2015 is door de gemeenteraad van Dronten het Beleidskader erfvergroting >2,5 - 3,5 ha vastgesteld. Het doel van het beleidskader is om erfvergroting van agrarische erven tussen >2,5 en 3,5 ha met maatwerk onder voorwaarden mogelijk te maken. Maatwerk betekent dat buiten de herziening om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst moet worden.

Onderstaand zijn de criteria weergegeven met daaropvolgend een korte toelichting met betrekking tot de planontwikkeling aan de Oudebosweg 32:

  • a. binnen het bestaande erf mag geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding;
  • b. beoordelen mogelijkheden om vrijgekomen agrarisch erf op te kopen;
  • c. er moet sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang (in de vorm van nieuwbouw) waarbij van deze vergroting sprake moet zijn nadat dit beleid is vastgesteld en de noodzakelijkheid van de uitbreiding moet worden aangetoond. Hierbij wordt het toekomstperspectief van het bedrijf betrokken;  
  • d. sprake moet zijn van grondgebonden bedrijfsvoering met uitzondering van intensieve veehouderij;
  • e. voldoende manoeuvreerruimte op het eigen agrarisch bouwperceel;
  • f. parkeren gebeurt op eigen agrarisch bouwperceel;
  • g. aantonen toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
  • h. beperken van nachtelijke lichtuitstraling;
  • i. de vorm van het agrarisch bouwperceel past in het landschap; de vorm van het erf moet rechthoekig zijn met een diepte die groter is dan de breedte;
  • j. inrichtingsprincipes op erf:
    • 1. tussen bebouwing en zijdelingse en achter perceelsgrens moet minimaal 10 meter afstand worden aangehouden;
    • 2. tussen bebouwing en perceelsgrens aan de wegzijde moet minimaal 15 meter afstand worden aangehouden.
  • k. het perceel landschappelijk wordt ingepast met een erfsingelbeplanting (beplantingsplan). Door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 meter of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat:
    • 1. de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
    • 2. er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
    • 3. de erfsingel- of kavelbeplanting aan elke zijde uit één rechte lijn bestaat;
    • 4. voor een doelmatige bedrijfsvoering kan worden voorzien in afwijkende erfbeplanting of kavelbeplanting, mits deze voorwaarde niet geldt ter plaatse van de zuidzijde van kassen;
    • 5. bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 meter dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 meter dient te bedragen;
  • l. dialoog met omgeving: om te waarborgen dat de ondernemer tijdens de voorbereiding/uitvoering de omgeving op de hoogte houdt, moet de ondernemer minimaal 2 mogelijkheden van de maatregelen kiezen om te voldoen aan dit criterium;

Ad a:

Het huidige bouwvlak van 2,5 hectare is volledig in gebruik en biedt geen ruimte meer voor nieuwbouw.

Ad b:

Initiatiefnemers kunnen in de nabijheid geen agrarisch bedrijf aankopen. Daarnaast ligt het grootste deel van de gronden van de initiatiefnemers in de directe nabijheid van het agrarisch bouwperceel. Het aankopen van een bouwperceel elders om een rundveestal en een werktuigenberging te realiseren leidt ten slotte niet tot een efficiënte bedrijfsvoering.

Ad c:

In de gewenste situatie is sprake van de bouw van een nieuwe melkveestal annex werktuigenberging. De bouw dient ertoe een langdurige vergroting van de productieomvang te bewerkstelligen. De tweede bedrijfswoning op de bedrijfslocatie is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering. Door opschaling van het bedrijf en de bouw van een extra stal zullen de werkzaamheden toenemen. Vanwege onder meer de aard van de werkzaamheden (zoals de geboortes van jongvee) en de specifieke kennis die daarvoor noodzakelijk is, prefereert de maatschap een permanente tweede beheerder boven het verhogen van de inhuur.

Ad d:

Er is sprake van een grondgebonden bedrijfsvoering, namelijk een melkveehouderij. Voor melkveehouderijen gelden de volgende indicatoren:

  • 1. Voldoende areaal grond in de omgeving voor ruwvoerproductie, mestafzet en (eventuele) weidegang. Het bedrijf beschikt over ca. 400 ha grond, waarvan ongeveer de helft in Dronten. Ongeveer 100 ha ligt direct rondom het huis.
  • 2. Ligging van de stallen ten opzichte van aangrenzende gronden. Het huiskavel rondom de melkveehouderij is ca. 100 ha groot. Nog eens 100 ha ligt binnen 5 km van het bedrijf.
  • 3. Type stalsysteem en feitelijke inrichting van de stal. Een deel van het bedrijf bestaat uit traditionele roostervloeren. De nieuwste stal en de nieuw te bouwen stal zijn voorzien van emissiearme, zogeheten Groene Vlag, vloeren.
  • 4. Milieuvergunning/-melding. Volgens de op 23 november 2016 verleende vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 mogen 900 stuks melk- en kalfkoeien en 600 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden.
  • 5. Meitellingen. Het huidige aantal dieren is circa 850 dieren.

Voor een nadere onderbouwing kan worden verwezen naar de aanvulling van het principeverzoek, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

Ad e:

Er is voldoende ruimte op het perceel om te manoeuvreren.

Ad f:

Op het perceel zal voldoende ruimte worden gecreëerd voor het parkeren van voertuigen en materieel.

Ad g:

Het agrarisch perceel kent twee ontsluitingen, één ten noorden van het agrarisch bedrijf ter hoogte van de bestaande bedrijfswoning en één ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing. Er zijn hiermee afdoende ontsluitingsmogelijkheden.

Voor een nadere onderbouwing kan worden verwezen naar de aanvulling van het principeverzoek, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

Ad h:

Ten gevolge van de uitvoering van onderhavig plan zal geen significante extra nachtelijke lichtuitstraling ontstaan. Met de plaatsing van nieuwe verlichting zal omzichtig worden omgegaan en door nieuwe verlichting goed te richten en te beperken kan extra lichtuitstraling worden voorkomen. De verlichting maakt deel uit van het plan voor de landschappelijke inpassing.

Ad i:

De vorm van het nieuwe bouwperceel blijft rechthoekig, met een diepte die groter is dan de breedte (189 x 185 meter). Wel moet gesteld worden dat de vorm in de buurt van een vierkant komt, met een bijna gelijke breedte als diepte, maar dit doet ter plaatse geen onevenredige afbreuk aan de kavelstructuur.

Ad j:

De afstand tussen de bebouwing en de zijdelingse- en achterperceelgrens wordt minimaal 10 meter. De afstand tussen de bebouwing en de perceelsgrens aan de wegzijde blijft minimaal 15 meter.

Ad k:

Met onderhavig plan wordt aangesloten bij het landschapsplan dat is opgesteld in het kader van het wijzigingsplan uit 2009. De erfsingelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten, waarbij sprake zal zijn van een kruid-, struik- en boomlaag. De beplanting zal aan elke zijde bestaan uit één rechte lijn.

Ad l:

Bij dit plan wonen alle omwonenden op een relatief grote afstand (500 m of meer). De initiatiefnemer heeft over het algemeen een goed contact met de buurt. Om die reden is het niet nodig om nader overleg met omwonenden te voeren.

Toetsing

Op basis van bovenstaande kan worden geconstateerd dat de vergroting van het bouwperceel voldoet aan alle bovengenoemde criteria die worden gesteld bij maatwerk.

3.3.3 Archeologiebeleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen (en de bestemming van gronden) rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden (artikel 38a Wamz). Met de inwerkingtreding van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in juli 2008 is bovendien de gemeente in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor wat betreft besluitvorming omtrent het behoud van archeologische waarden.

Op 26 november 2009 heeft de gemeenteraad van Dronten het Archeologiebeleid vastgesteld. De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken dat:

  • bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
  • archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.

Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is vertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels. Het doel van het gemeentelijk archeologiebeleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudenswaardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen.

Toetsing

In paragraaf 4.5 worden de voorgenomen plannen getoetst aan het archeologiebeleid. Voor het gebied waar de nieuwbouw gaat plaatsvinden geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.

3.3.4 Welstandsnota

De gemeenteraad van Dronten heeft op 27 juni 2013 de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Het doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud en versterking van de beeldkwaliteit. In de vernieuwde welstandsnota zijn geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied. Er is gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de drie kernen, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast zijn bepaalde gebieden welstandsvrij verklaard.

Het plangebied maakt deel uit van de 'open polderzone'. Het allesoverheersende kenmerk van dit gebied is de grote openheid. Hier kan volstaan worden met het in stand houden van de basiskwaliteit. Ter plaatse geldt derhalve een minimaal welstandsregime. Voor de gebieden met een minimaal welstandsniveau kan volstaan worden met beperkte welstandscriteria. Het gaat hier vooral om het bewaken van de hoofdvormen en de oriëntatie (op de straat of op de openbare ruimte).

Toetsing

Voor het plangebied geldt een minimaal welstandsregime. De nieuwe bebouwing in het plangebied voldoet aan de beperkte welstandscriteria die voor bebouwing in dergelijke gebieden worden genoemd. Zo worden de gebouwen op de straat georiënteerd.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Er is een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd op de locatie Oudebosweg 32. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage. Alhoewel het onderzoek uit 2007 is, kan worden aangenomen dat de conclusies nog steeds opgaan, aangezien sinds 2007 geen bodembedreigende activiteiten meer hebben plaatsgevonden.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN-5740. De onderzoekslocatie blijkt grotendeels als 'niet verdacht' te kunnen worden aangemerkt. Er zijn verhoogde gehalten aan PAK in de grond aangetroffen, maar dit geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Wel is de grond, bij afvoer niet vrij toepasbaar.

Conclusie

Het aspect 'bodem' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Het project voorziet in de uitbreiding van een melkveehouderij en het toevoegen van een bedrijfswoning. De nieuwe bedrijfswoning is een geluidsgevoelige functie, waardoor toetsing aan de Wgh noodzakelijk is, aangezien sprake kan zijn van wegverkeerslawaai vanaf de Oudebosweg.

Op voorhand kan echter worden verwacht dat geen sprake zal zijn van wegverkeerslawaai aangezien de Oudebosweg een rustige landbouwweg is in het buitengebied zonder een doorgaande functie. Er hoeft daarom niet te worden verwacht dat er sprake is van geluidshinder op de nieuwe woning.

Daarnaast kan een melkveehouderij geluidshinder veroorzaken op omliggende geluidgevoelige objecten. In de paragraaf bedrijven en milieuzonering (4.8) wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie

Het aspect 'geluid' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 .  Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Aanvullend aan de Wet luchtkwaliteit wordt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In het algemeen wordt gesteld dat indien de uitbreiding minder dan 2.700 melkkoeien betreft bij voorbaat kan worden gesteld dat de concentratiebijdrage niet van belang is voor de luchtkwaliteit. Zodoende vormt dit aspect geen belemmering voor het beoogde plan.

De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkeling in het plangebied is gering. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt aangenomen dat het bouwplan geen significante gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is voor dit onderdeel niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.4 Flora en fauna

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. Aangetoond dient te worden dat in het kader van de geldende wetgeving (Wet natuurbescherming) en het overig natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur) van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing

Er is een quick scan flora en fauna uitgevoerd2. Dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd. In het onderzoek wordt geconstateerd dat het plangebied ten oosten van de bebouwde kern van Dronten ligt en een onbebouwd weiland en een afwateringssloot betreft.
Het plangebied is niet gelegen in de EHS of nabij (> 2.000 meter) een Natura2000-gebied. Binnen het plangebied zijn geen beheertypen aanwezig. Het plangebied betreft geen weidevogelgebied.

In het kader van het plan worden geen bomen gekapt of opstallen geamoveerd, maar wel een afwateringssloot gedempt. Er zal een nieuwe sloot worden gegraven naast het te realiseren gebouw. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast, onder andere door de aanplant van windsingels.

Deze ingrepen vallen binnen de Flora- en faunawet onder het belang j: de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

Onderhavige quickscan is gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 29 februari 2016 plaatsgevonden.

De onderzoeksresultaten zijn samengevat in de navolgende tabel:

Onderzoeksresultaten  
Beschermde gebieden
 
De voorgenomen ingrepen zullen geen negatief effect hebben op beschermde (natuur)gebieden.  
Soortgroepen   Flora
Er zijn geen beschermde wilde soorten aangetroffen.  
  Vogels
Weidevogels en soorten als de huismus en spreeuw kunnen in potentie broeden in de omgeving van het plangebied.
> De bouwwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.  
  Grondgebonden zoogdieren
Vaste verblijfplaatsen van overige streng of strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen.
Algemeen voorkomende soorten (tabel 1) kunnen voorkomen.  
  Vleermuizen
Vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen zijn niet aanwezig.
Significant foerageergebied of vliegroutes gaan door de ingreep niet verloren.  
  Amfibieën, reptielen en vissen
Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen of exemplaren van streng en strikt beschermde overige soorten waargenomen.
Algemeen voorkomende soorten (tabel 1) kunnen voorkomen  
  Ongewervelden/ overige soorten
Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen of exemplaren van streng en strikt beschermde overige soorten waargenomen.  
Flora- en faunawet   Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn te verwachten.
> Er hoeft geen nader onderzoek naar soorten te worden uitgevoerd;
> Er hoeft geen ontheffing Flora- en faunawet te worden aangevraagd;
> Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. De maanden oktober en november zijn geschikte maanden om de ingrepen uit te voeren.
> Voor algemeen voorkomende soorten (Tabel 1) geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.  

Nieuwe wetgeving

In de quick scan flora en fauna is getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide zijn inmiddels opgegaan in de Wet natuurbescherming, die per 1-1-027 van kracht is geworden. De inhoud van de wet is evenwel niet (wezenlijk) veranderd. Aangenomen kan daarom worden dat de conclusies uit de quick scan flora en fauna onverminderd van toepassing zijn.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.5 Archeologie

Algemeen

Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de wet op de Archeologische Monumentenzorg, waardoor het Verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.

Toetsing

In het kader van de eerdere planontwikkeling is ter plaatse van het bestaande bedrijf in 2009 een archeologisch onderzoek uitgevoerd3. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage. Onderstaand de conclusies en aanbeveling uit het archeologisch rapport.

Conclusies:

Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied en, zo ja, wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard, datering en waardestelling hiervan?
Tijdens het karterende onderzoek zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats wordt op grond hiervan gering geacht.

In welke mate worden deze waarden verstoord door realisatie van de geplande bodemingreep?
Niet van toepassing.

Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?
Niet van toepassing.

Indien de eventuele archeologische waarden niet kunnen worden behouden: Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit?
Opgraven.

Aanbevelingen:
ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.  

Conclusie

Tijdens het archeologisch onderzoek in 2009 ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse van de uitbreiding van de bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt op grond hiervan zeer gering geacht. Tevens is tijdens de bouw in 2010 het gebied geroerd waar de stal en werktuigenberging gebouwd wordt. Om die reden is een nader archeologisch onderzoek niet nodig en worden archeologische waarden niet verwacht.

4.6 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

De kenmerkende lineaire structuur van het landschap, is de belangrijkste cultuurhistorische waarde in de omgeving van het plangebied. Deze wordt met de uitbreiding van de activiteiten in het plangebied niet aangetast. In de nieuwe situatie vormt het nieuwe bouwvlak een solitair bebouwingselement binnen het open poldergebied. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande karakteristiek van het landschap.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Water

Algemeen

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water'

In december 2000 is het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Dit is met name nodig om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling. Dit vergt een aanpak van het waterbeheer in samenhang met de ruimtelijke ordening. Het kabinetsstandpunt noemt de 'Watertoets' als instrument voor het vooraf beoordelen van ruimtelijke plannen op de gevolgen voor de waterhuishouding.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.

Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Stedelijk Waterplan

Het Stedelijk Waterplan gemeente Dronten (2006) biedt een visie op het watersysteem van de kernen in de gemeente. Deze visie wordt in het plan vertaald naar een maatregelenpakket voor de periode 2007-2016. De gemeente tracht hiermee de waterkwaliteit en de ecologische waarden te verbeteren en de beleving en het recreatief gebruik van het water op te waarderen. Het uiteindelijke doel van het Waterplan is het realiseren van een veilig, ecologisch gezond watersysteem met een hoge belevingswaarde. Het waterplan dient als toetsingskader voor ruimtelijke ingrepen. In het waterplan zijn de volgende concrete maatregelen opgenomen:

  • herinrichten van verschillende oevers van de watergangen om de belevingswaarde te vergroten;
  • maatregelen nemen die de negatieve invloeden op de waterkwaliteit en daarmee de ecologische potentie, wegnemen;
  • inrichten van nieuwe watersystemen baseren op de huidige inzichten in waterbeheer (wateroverlastnormeringen die rekening houden met klimaatveranderingen);
  • watergangen en kunstwerken zodanig aanpassen, dat het vasthouden van extra water mogelijk is ter voorkoming van het te vaak optreden van wateroverlast in het stedelijke gebied of op andere plaatsen in de polder;
  • maatregelen nemen die recreatief gebruik van het water (beter) mogelijk maken.

Toetsing

Er is via de site dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd (datum 13-4-2016, dossiercode 20160413-37-12799). Uit deze digitale watertoets blijkt dat een normale procedure benodigd is. Dit betekent dat dit plan als een groot plan wordt aangemerkt met meerdere relevante aspecten.

Het waterschap Zuiderzeeland heeft alvast een uitgangspuntennotitie toegestuurd. Deze uitgangspuntennotitie bevat de voor dit plan relevante waterhuishoudkundige streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden van Waterschap Zuiderzeeland die gebruikt kunnen worden bij het ruimtelijk laten meewegen van het waterbelang en bij het opstellen van de waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing van het plan.

Hierna volgen de onderwerpen die uit de uitgangspuntennotitie naar voren komen, voor zover deze relevant zijn.

Thema Veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 8125 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2500 m2, dan is compensatie noodzakelijk. Bij dit plan is compensatie dus nodig.

De benodigde watercompensatie is nader uitgewerkt. Er is in totaal sprake van een uitbreiding van de bebouwing/verharding van 8125 m2. Er is sprake van een norm van 5% watercompensatie. Dit leidt tot een benodigde compensatie van 400 m2. Deze compensatie wordt gerealiseerd door de aanleg van een nieuwe erfsloot aan de zuidzijde van het plangebied. Deze sloot is ca. 235 m lang, krijgt een bodembreedte van 80 cm, taluds van 1 / 1,25 en wordt minimaal 1,7 m breed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0010.jpg"

Schematische tekening opzet erfsloot

De bestaande erfsloot aan de zuidzijde van het bestaande agrarische bouwblok moet worden gedempt om de bouwplannen mogelijk te maken. Deze erfsloot zal 1 op 1 gecompenseerd worden. Dit zal worden gedaan door de bestaande erfsloot aan de westzijde (achterzijde) van het agrarische bouwblok te verbreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4005-0ONH_0011.jpg"

Planopzet met onderdelen waterhuishoudkundig plan

Goed functionerend watersysteem

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Voor de planontwikkeling is grondwerk nodig. Het plangebied is gelegen in een gebied met een substantieel risico op opbarsten van de grond bij 100 cm ontgraving. Voordat wordt overgegaan tot het ontgraven van de grond adviseert het waterschap daarom om gericht onderzoek te doen naar het opbarstrisico ter plaatse. Opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket dient voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem of ongewenste kwel of inzijging. In bepaalde situaties kan van deze lijn worden afgeweken. Bijvoorbeeld als de goede kwaliteit van kwelwater benut kan worden. Het aspect van het opbarstrisico zal worden beschouwd in het kader van de benodigde watervergunning van het waterschap.

Dempingen worden gecompenseerd met het graven van een minimaal gelijk oppervlak aan open water met een zelfde drooglegging dat in open verbinding staat met het bestaande watersysteem. Voordat met enige demping van water gestart wordt, dient de compensatie van water te zijn aangelegd. Voor het dempen van erf- en wegsloten is enkel compensatie nodig, indien de sloot tussen akker en erf ligt of een functie als kavelsloot vervult.

Het is belangrijk dat al dan niet particuliere voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. Gemeenten zullen hier vanuit hun zorgplicht voor de verwerking van regenwater op toe moeten zien.

Randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen grondwateronttrekkingen

Provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland zijn samen verantwoordelijk voor de regulering van grondwateronttrekkingen ten behoeve van een goed beheer van het grondwater. De provincie is verantwoordelijk voor onttrekkingen en infiltraties ten behoeve van warmte-koude-opslag, openbare drinkwaterwinning en voor industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Het waterschap is verantwoordelijk voor de overige grondwateronttrekkingen. Deze grondwateronttrekkingen moeten gemeld worden bij het waterschap. In de Keur van Waterschap Zuiderzeeland zijn de criteria opgenomen waarmee wordt bepaald of een aanvraag als melding of vergunning wordt afgehandeld. Voor een melding gelden algemene regels en voor een vergunning is een individuele beoordeling van de onttrekking noodzakelijk. Het waterschap kijkt onder andere naar effecten van de onttrekking op verontreinigingen in de omgeving, verzakking, bodemdaling of gevolgen voor de natuur.

Ten behoeve van de planontwikkeling is een bronnering nodig waarbij het grondwater wordt weggepompt om werkzaamheden in de bodem onder de grondwaterstand te kunnen uitvoeren. Dit moet gemeld worden en in bepaalde gevallen is een vergunning nodig.

De melding c.q. vergunningaanvraag zal worden gedaan.

Thema Schoon Water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit. Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel).

Met dit plan wordt de biologische waterkwaliteit van het bestaande oppervlaktewater niet benadeeld.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit het "Besluit bodemkwaliteit (BBK)" en/of de Waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland.

Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijv. zinken of koperen daken) zijn vergunningplichtig. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden verboden door het waterschap.

Met dit plan worden geen verontreinigde stoffen geloosd op het oppervlaktewater en er wordt niet gewerkt met uitlogende materialen.

Goed omgaan met afvalwater

Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Het hemelwater stroomt onder vrij verval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden. Vuil hemelwater is afstromend hemelwater dat niet onder schoon is vermeld. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider. Een bodempassage wordt gedimensioneerd volgens de Leidraad Riolering. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement.

Bij onderhavig plan zal het schone hemelwater afstromen naar de perceelsloten. Hemelwater afkomstig van het erf wordt via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider afgevoerd.

Het huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater kan niet op een bestaand rioolstelsel worden aangesloten, aangezien dit niet aanwezig is. In overleg met het waterschap zal de wijze waarop wordt omgegaan met bedrijfsafvalwater worden uitgewerkt. Hierbij geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. Lozingen / emissies worden voorkomen;
  • 2. Afvalwater wordt vergaand hergebruikt;
  • 3. Aansluiting afvalwaterstroom op riolering;
  • 4. Afvoer per as (transport);
  • 5. Opslag en gelijkmatige verspreiding;
  • 6. Lokale zuivering.

Conclusie

Het aspect 'water' is voldoende beschouwd. In het kader van de watervergunning zal de benodigde compensatie worden uitgewerkt en zal het opbarstrisico nader worden beschouwd.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen
Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

Gemengd gebied

Bij de toetsing zal worden uitgegaan worden van een gemengd gebied. Een buitengebied is immers in algemene zin een gebied waar meerdere functies door elkaar heen voorkomen en hiermee niet te vergelijken met een rustige woonwijk. In onderhavig geval is geen sprake van een rustig buitengebied, aangezien aan de Oudebosweg diverse functies zijn gelegen anders dan een woonfunctie.

Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan melkveehouderij worden gecategoriseerd als 'fokken en houden van rundvee'. De grootste richtafstand, in dit geval voor geur, bedraagt 100 meter.

Aangezien bij onderhavig plan sprake is van een betrekkelijk grootschalig bedrijf, wordt veiligheidshalve van een dubbele richtafstand uitgegaan, namelijk 200 m.

De dichtstbijzijnde hindergevoelige functie is de woning aan de Oudebosweg 31. Deze woning is gelegen op meer dan 200 meter (ca 250 m) van de nieuwe bedrijfsbebouwing. Gezien voorgaande worden geen belemmeringen verwacht.

Interne werking

Naast de externe werking moet de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: past de nieuwe functie in de omgeving? In het plangebied wordt een nieuwe hindergevoelige functie mogelijk gemaakt, namelijk een tweede bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning is niet gevoelig voor hinder vanaf de eigen inrichting. Gelet op de afstand tot omliggende hinderveroorzakende functies is hinder vanwege bedrijven in de omgeving niet te verwachten. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf dat mogelijk leidt tot hinder bevindt zich op meer dan 200 m afstand. Er hoeft daarom niet nader te worden onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinder veroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied zal worden ontsloten via de bestaande 2 inritten die aansluiten op de Oudebosweg. Door de nieuwe functie worden nieuwe verkeersbewegingen gegenereerd. Het aantal extra verkeersbewegingen is echter dermate gering dat dit geen significante gevolgen zal hebben. Verwacht wordt dat dit verkeer kan worden ingepast binnen het bestaande verkeersbeeld.

Parkeren

De gemeente hanteert publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW als beleid. Het benodigde aantal parkeerplaatsen zullen worden voorzien op het eigen terrein. Hier is voldoende ruimte. Er zal geen parkeerdruk op de omgeving worden afgewenteld.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Economische uitvoerbaarheid

Het plan zal worden ontwikkeld door de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Voor de gemeente verloopt het project kostenneutraal.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent uitsluitend de bestemming 'Agrarisch'.

'Agrarisch'

De gronden zijn primair bestemd voor het agrarisch grondgebruik. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden en/of intensieve veehouderij, toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'. Een grondgebonden en/of intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan op de gronden waar zowel de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' als de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' zijn toegewezen, zoals in het plangebied het geval is.

Binnen de bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een ondergeschikte tweede tak (nevenactiviteit) in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw (ondersteunend glas), mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'. Deze nevenactiviteit is begrensd op 3.500 m2. De gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen en overkappingen voor een intensieve veehouderij bedraagt verder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ten hoogste 7.000 m².

Ongelimiteerde vestigings- of uitbreidingsmogelijkheden kunnen tot zeer ingrijpende wijzigingen van het ruimtelijk beeld in het buitengebied leiden. Een vaste maat biedt zowel helderheid voor de gemeente als voor de agrariër.

Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd. Een bedrijfswoning ten behoeve van het agrarische bedrijf is binnen die aanduiding eveneens toegestaan. Een tweede bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'. Aan bedrijfsgebouwen, overkappingen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning worden maximale hoogtes gesteld.

Bovendien is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt verzekerd dat de beplanting wordt aangelegd zoals weergegeven in het beplantingsplan dat als Bijlage 3 Beplantingsplan bij de regels is gevoegd.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 De procedure

6.1 Inspraak en vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan Dronten - Oudebosweg 32 (D4005) toegezonden aan de volgende instanties:

  • 1. Provincie Flevoland;
  • 2. Waterschap Zuiderzeeland.

Van beide instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. Van deze ingekomen reacties is in de als bijlage opgenomen "Inspraak- en vooroverleg rapportage" een samenvatting gegeven, met daarbij cursief de gemeentelijke beantwoording.

Daarnaast heeft in het kader van de Inspraakverordening het bestemmingsplan vanaf donderdag 6 juli tot en met woensdag 16 augustus 2017 ter inzage gelegen. Tijdens die periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

6.2 Zienswijzen

Op basis van artikel 3.8 lid 1 van de Wro heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 19 oktober tot en met 29 november 2017 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is op 22 februari 2018 ongewijzigd vastgesteld.