direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vleetweg 4, Biddinghuizen (D4013)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4013-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vleetweg 4 te Biddinghuizen (gemeente Dronten) is een melkveehouderij gevestigd met een bouwvlak van 2,5 hectare. De initiatiefnemer (Veelen Holsteins V.O.F.) is voornemens het bouwvlak uit te breiden tot 3,5 hectare, ten behoeve van de realisatie van een werktuigenberging en ruwvoeropslag op het agrarisch bedrijf. De uitbreiding is nodig om extra ruimte te bieden voor de reeds bestaande bedrijfsactiviteiten.

Bovengenoemde ontwikkeling valt buiten de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten'. Er is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dronten, op ongeveer 8 kilometer ten zuidwesten van de kern Biddinghuizen. Rondom het plangebied liggen vooral agrarische gronden, die worden gekenmerkt door een blokvormige verkaveling. Verder zijn in de omgeving enkele burgerwoningen en bedrijven aanwezig.

Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N302 (Larserweg) op ca. 450 m. Aan de zuidoostzijde bevindt zich de provinciale weg N305 (Gooiseweg) op ongeveer 1 km.

Aan de noordzijde van het bestaande agrarische bouwblok is een hoogspanningsleiding gelegen (de 150 kV leiding aftakking Zeewolde).

Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied (bron: Opentopo, bewerking SAB)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie waar de ontwikkeling gaat plaatsvinden valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Dronten op 30 april 2015. Voor het huidige bouwvlak van het bedrijf geldt het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied'.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)' met locatie plangebied (rood)

Ontwerp BP Buitengebied

Het bestaande bouwvlak is in dit bestemmingsplan gelegen. Volgens dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4'. Op het bedrijf van cliënt zijn de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' aangegeven. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf op de wijze van een grondgebonden en/of intensieve veehouderij. Ook kent het perceel de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.

BP Buitengebied Dronten (D004)

De gronden buiten het bestaande bouwvlak zijn in dit bestemmingsplan gelegen. Op grond van dit vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Verder geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Verder geldt dat een klein deel van het noordelijke zijde van het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming die toeziet op bescherming van de hier aanwezige hoogspanningsleiding. Dit is de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voorkomende bestemming(en), geen gebouwen worden gebouwd. Ook geldt dat een omgevingsvergunning benodigd is voor werken en werkzaamheden.

Ten slotte kent het perceel de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
De ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. Om die reden is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de haalbaarheidsaspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.

In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Vleetweg 4 in Biddinghuizen en de aangrenzende gronden aan de noordwestzijde en westzijde. De Vleetweg kenmerkt zich (vooral) door agrarische bedrijven die relatief solitair in het agrarisch gebied liggen. Rondom het plangebied bevindt zich een open landschap met grootschalige kavels grasland en akkerbouwland. De omliggende gronden worden met name ingezet ten behoeve van de akkerbouw en melkveehouderij. De bebouwde kom van Biddinghuizen is hemelsbreed op circa 8 kilometer van het plangebied gelegen.

Het perceel aan de Vleetweg 4 is kadastraal bekend als gemeente Dronten, sectie F, nrs. 373, 516 & 517. Het bestaande agrarische bouwblok bestaat uit een woonhuis en diverse opstallen die in gebruik zijn ten behoeve van een melkveehouderij. In de stallen is ruimte voor 480 stuks melkkoeien en 175 stuks jongvee. De in-/uitrit van het erf bevindt zich aan de zuidoostzijde van het perceel.

Het perceel is aan de noordoostzijde voorzien van sterke beplanting.

De navolgende foto's geven een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0004.jpg"

Luchtfoto bestaande situatie plangebied (bron: GoogleEarth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0005.jpg"

Vogelvluchtfoto (bron: BingMaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0006.jpg"

Foto bestaand bedrijf vanaf Vleetweg (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Aanleiding

De initiatiefnemer heeft recent de stallen en hiermee het aantal dieren vergroot. Hiermee is ook behoefte aan een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen in de vorm van een werktuigenberging en een (vergroting van de) ruwvoeropslag.

Algemeen

Het onderhavige plan voorziet in de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de voeropslag op het agrarisch bedrijf van cliënten. De gewenste uitbreiding is binnen de bestaande grenzen van de bedrijfskavel niet mogelijk. De gewenste situatie kan mogelijk worden gemaakt door een vergroting van de bedrijfskavel, waarbij wel een compact erf blijft bestaan.

Nadere beschrijving plan

De te realiseren nieuwe werktuigenberging kan een deugdelijke stalling bieden voor de werktuigen en maakt het mogelijk om enkelvoudige krachtvoeders op te kunnen slaan. Het nieuwe bedrijfsgebouw is gesitueerd in het verlengde van de bestaande melkkoeienstal, in noordwestelijke richting.

De ruwvoeropslag is benodigd aangezien de bestaande capaciteit met vier kuilplaten en drie sleufsilo's te klein is. De bestaande voeropslag wordt in ruimtelijke zin verlengd richting het noordwesten. Er worden in totaal 6 nieuwe kuilplaten gerealiseerd.

De navolgende afbeelding geeft een impressie van de voornoemde plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0007.jpg"

Schematische tekening van het plan (Bron: Van Westreenen)

De navolgende elementen zijn bestaand:

A. bedrijfswoning

B. werktuigenberging; werkplaats; garage; stalling vrouwelijk jongvee (35 stuks)

C. stalling vrouwelijk jongvee (140 stuks)

D. stalling melkkoeien (470 stuks)

E1. 3x sleufsilo en 2x kuilplaat

F. Vaste mestopslag en was- / spoelplaats

G1. 2x sleufsilo t.b.v. bijproducten opslag

De volgende elementen zijn nieuw:

E2. 3x kuilplaat (nieuw)

G2. 3x kuilplaat (nieuw)

H. werktuigenberging (nieuw)

Werktuigenberging

Het nieuwe bouwvolume heeft een maatvoering van 35 bij 60 meter en is gesitueerd in het verlengde van de bestaande melkkoeienstal. De goot- en nokhoogtes staan opgenomen in de navolgende doorsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0008.jpg"

Doorsnede van de beoogde werktuigenberging

Voeropslag

De uitbreiding van de voeropslag bestaat uit 2 keer 3 kuilplaten. Ter plaatse kan voer voor het vee ingekuild worden. Door de initiatiefnemer is aangetoond middels een berekening dat de beoogde uitbreiding van de capaciteit (totaal ca. 6.000 m2) benodigd is rekening houdend met het bestaande aantal melkkoeien en jongvee. Deze berekening/verantwoording is opgenomen als bijlage 1.

Landschappelijke inpassing

Bij de beoogde uitbreiding van de bedrijfskavel blijft sprake van een compact erf. De nieuwe werktuigenberging en voeropslag kunnen ruimtelijk worden ingepast op het perceel. Er ontstaat een logische nieuwe opzet van het agrarische bouwblok die ruimtelijk goed is in te passen. De nieuwe bebouwing sluit qua vormgeving en maatvoering hiernaast aan op de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen. Aan de achterzijde wordt de aanplant afgestemd op de aanwezige hoogspanningsleiding.

In aanvulling op de gewenste indeling van gebouwen en bijbehorend terrein en het na te streven compacte erf, kan ook de situering van het strohok nog worden genoemd. Het strohok op dit bedrijf heeft een relatief groot formaat en voor het opstrooien is de situering van de nieuwbouw nabij de doorgang gewenst. Dit leidt tot de nu voorliggende ruimtelijke opzet.

Op de navolgende afbeelding is de landschappelijke inpassing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0009.jpg"

Landschappelijke inpassing (bron: VanWestreenen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.

Toetsing

Dit bestemmingsplan staat de vergroting van de bedrijfskavel van een melkveehouderij van 2,5 ha tot 3,5 ha toe. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel beoordeeld of de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt hier optimaal en geschikt voor is.

Het is niet mogelijk de ontwikkeling te laten plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste reden hiervoor is dat een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd in een dichtbevolkt gebied vanwege milieuaspecten als geur, geluid etc. Bovendien is de ligging nabij landbouwgronden noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

De Raad van State heeft in een uitspraak (201310329/1/R2) van 15 april 2015 bovendien bepaald dat versnippering van agrarische bedrijven door uitbreiding elders niet gunstig is vanwege de toename van verkeersbewegingen. Daarnaast betekent versnippering een zwaardere belasting voor het landschap. Uitbreiding op een andere locatie is niet wenselijk. Tot slot is het aankopen van een agrarisch bedrijf niet mogelijk. De gewenste bouwwerken en installaties dienen per definitie op het perceel aan de Vleetweg 4 te worden gerealiseerd, omdat zij direct verband houden met het functioneren van de bedrijfsvoering ter plaatse. Het is niet reëel deze bestaande bouwwerken en installaties, of de nieuw te realiseren bebouwing, elders te ontwikkelen.

Het voorgenomen plan raakt verder geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst.

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen.

Er zijn drie kernopgaven:

• Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),

• Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),

• Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).


Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is, zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.

Wat betreft de opgave 'Ruimte voor Initiatief' gaat het erom dat Flevoland ruimte biedt voor ondernemingen en mensen die hun ideaal willen realiseren. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving is voorbij. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. De provincie zet de stap van “nee tenzij” naar “ja mits”. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten.

In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

• Duurzame Energie

• Regionale Kracht

• Circulaire Economie

• Landbouw: Meerdere Smaken


Wat betreft de laatste opgave ('Landbouw: Meerdere Smaken') heeft de provincie als doel dat in Flevoland er gezonde landbouw voor iedereen is: "We lopen voorop, spelen in op nieuwe ontwikkelingen en werken aan een diverse agrofoodsector. De landbouw heeft respect voor de leefomgeving en is bekend in de wereld. Aan deze opgave kan en wil de provincie niet alleen werken maar samen met het gebied. In gezamenlijkheid ontwikkelen we de toekomst."

Toetsing

Onderhavig plan is niet strijdig met de omgevingsvisie. Onderhavig plan kan bijdragen aan de verdere versterking van een gezonde landbouwsector.

3.2.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. Deze beleidsregel is specifiek gericht op ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier vooral om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.

Bij vergroting van een agrarisch bouwperceel moet het volgende zijn aangetoond:

  • 1. uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is niet mogelijk;
  • 2. uitbreiding is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en de toekomst van het agrarisch bedrijf is voldoende gewaarborgd;
  • 3. de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten mogen niet worden aangetast. Erfsingels moeten worden behouden of hersteld en de vorm van het perceel moet passen in het landschap;
  • 4. de ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.

Toetsing

  • Ad 1 : De uitbreiding is dusdanig dat dit niet past binnen het bestaande bouwvlak. Uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel is dus niet mogelijk.
    Theoretisch zou het mogelijk zijn om de silo's en daarmee vergelijkbare bouwwerken naar buiten het bouwvlak te verplaatsen; dit zou op grond van het vigerende bestemmingsplan met een afwijking mogelijk zijn. De gemeente vindt dit echter niet gewenst. Ten eerste omdat de gemeente als uitgangspunt hanteert dat silo's en daarmee vergelijkbare bouwwerken zoveel mogelijk in het bouwvlak moeten worden gerealiseerd. Ten tweede omdat het verplaatsen van de bestaande silo's kapitaalvernietiging zou zijn. Ten derde omdat met het nu voorliggende plan een logische indeling van het agrarische bedrijf ontstaat, met een logische routering op het erf. Ten slotte hanteeert de gemeente als uitgangspunt dat een situatie planologisch goed wordt vastgelegd. Alle voorgaande zaken zijn redenen om te kiezen voor een uitbreiding van het bestaande bouwvlak.
  • Ad 2 : Door de economische ontwikkeling van het bedrijf is een verdere schaalvergroting noodzakelijk, waarmee de ontwikkeling bijdraagt aan de positie van de landbouwsector in de provincie. Het bouwperceel wordt vergroot tot een oppervlakte van circa 3,5 hectare ten behoeve van de bouw van een werktuigenberging en de uitbreiding van de ruwvoeropslag. Beide zijn nodig gezien de huidige omvang van het bedrijf en de omvang van de veestapel. Het plan is nodig in het kader van een goede bedrijfsvoering en om het bedrijf ook in de toekomst rendabel te kunnen exploiteren.
  • Ad 3 : Het agrarische bouwblok wordt (met name) aan de achterzijde (gezien vanaf de Vleetweg) uitgebreid. Er is sprake van een ruimtelijk gezien logische afronding van het agrarische bouwblok waarmee een samenhangende structuur ontstaat. De landschappelijke impact is hiermee zeer beperkt. Verder wordt het bouwblok landschappelijk ingepast, waarbij ook rekening is gehouden met de hoogspanningsleiding aan de achterzijde van het perceel.
  • Ad 4 : Het agrarisch perceel sluit aan op de Vleetweg. Dit is een rustige landbouwweg met verschillende passeermogelijkheden. Onderhavig plan leidt op zichzelf niet tot een toename van de verkeersintensiteiten; de werktuigenberging en ruwvoeropslag zijn nodig in het kader van de bestaande bedrijfsvoering en de bestaande omvang van de veestapel. Verwacht kan dan ook worden dat er geen belemmeringen ontstaan voor wat betreft de doorstroming op de Vleetweg.
  • Eindconclusie : De uitbreiding van de bedrijfskavel past binnen de kaders van de Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

3.2.3 Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL 2012)

Deze verordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 12 december 2012. Hierna is de VFL2012 nog twee keer gewijzigd.

De verordening bevat geen bepalingen die in het kader van onderhavig plan relevant zijn.

Toetsing

Onderhavig plan is niet strijdig met de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL 2012).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie en beschrijft de bestaande en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2030. De structuurvisie heeft als doel de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0010.jpg"

Visiekaart structuurvisie Dronten 2030 met aanduiding plangebied (blauwe fiche)

Openheid landschap

In de structuurvisie wordt de weidsheid van het open polderlandschap als een belangrijke landschappelijke waarde benoemd. De polder is een unieke, door de mens planmatig aangelegde, grootschalige open ruimte, en hiermee heel bijzonder. De gemeente koestert deze openheid dan ook. Tegelijkertijd krijgen de agrarische bedrijven in het buitengebied de ruimte zich te ontwikkelen.

Toetsing

De vergroting van het bouwperceel past binnen de kaders van de structuurvisie. De vergroting wordt landschappelijk ingepast door erfsingels. De bestaande bedrijfskavel wordt op zo compact mogelijke manier uitgebreid, waardoor de openheid van het landschap zo min mogelijk wordt aangetast.

3.3.2 Beleidskader erfvergroting >2,5 - 3,5 ha

In januari 2015 is door de gemeenteraad van Dronten het Beleidskader erfvergroting >2,5 - 3,5 ha vastgesteld. Het doel van het beleidskader is om erfvergroting van agrarische erven tussen >2,5 en 3,5 ha met maatwerk onder voorwaarden mogelijk te maken. Maatwerk betekent dat buiten de herziening om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst moet worden.

Onderstaand zijn de criteria weergegeven met daaropvolgend een korte toelichting met betrekking tot de planontwikkeling aan de Vleetweg 4:

  • a. binnen het bestaande erf mag geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding;
  • b. beoordelen mogelijkheden om vrijgekomen agrarisch erf op te kopen;
  • c. er moet sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang (in de vorm van nieuwbouw) waarbij van deze vergroting sprake moet zijn nadat dit beleid is vastgesteld en de noodzakelijkheid van de uitbreiding moet worden aangetoond. Hierbij wordt het toekomstperspectief van het bedrijf betrokken;  
  • d. sprake moet zijn van grondgebonden bedrijfsvoering met uitzondering van intensieve veehouderij;
  • e. voldoende manoeuvreerruimte op het eigen agrarisch bouwperceel;
  • f. parkeren gebeurt op eigen agrarisch bouwperceel;
  • g. aantonen toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
  • h. beperken van nachtelijke lichtuitstraling;
  • i. de vorm van het agrarisch bouwperceel past in het landschap; de vorm van het erf moet rechthoekig zijn met een diepte die groter is dan de breedte;
  • j. inrichtingsprincipes op erf:
    • 1. tussen bebouwing en zijdelingse en achter perceelsgrens moet minimaal 10 meter afstand worden aangehouden;
    • 2. tussen bebouwing en perceelsgrens aan de wegzijde moet minimaal 15 meter afstand worden aangehouden.
  • k. het perceel landschappelijk wordt ingepast met een erfsingelbeplanting (beplantingsplan). Door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 meter of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat:
    • 1. de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
    • 2. er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
    • 3. de erfsingel- of kavelbeplanting aan elke zijde uit één rechte lijn bestaat;
    • 4. voor een doelmatige bedrijfsvoering kan worden voorzien in afwijkende erfbeplanting of kavelbeplanting, mits deze voorwaarde niet geldt ter plaatse van de zuidzijde van kassen;
    • 5. bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 meter dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 meter dient te bedragen;
  • l. dialoog met omgeving: om te waarborgen dat de ondernemer tijdens de voorbereiding/uitvoering de omgeving op de hoogte houdt, moet de ondernemer minimaal 2 mogelijkheden van de maatregelen kiezen om te voldoen aan dit criterium;

Ad a:

Het huidige bouwvlak van 2,5 hectare is volledig in gebruik en biedt geen ruimte meer voor nieuwbouw.

Ad b:

Initiatiefnemers kunnen in de nabijheid geen agrarisch bedrijf aankopen. Daarnaast ligt het grootste deel van de gronden van de initiatiefnemers in de directe nabijheid van het agrarisch bouwperceel. Het aankopen van een bouwperceel elders om de werktuigenberging en ruwvoeropslag te realiseren leidt ten slotte niet tot een efficiënte bedrijfsvoering.

Ad c:

Onderhavig plan is het uitvloeisel van een langdurige vergroting van de productieomvang die al heeft plaatsgevonden. De totale veestapel is recent uitgebreid. Hiermee is de bedrijfsvoering eveneens toegenomen. Hieruit volgt de behoefte aan een nieuwe werktuigberging en de vergroting van de capaciteit van de ruwvoeropslag. De beoogde totale nieuwe capaciteit van de ruwvoeropslag is verbonden aan de omvang van de veestapel.

Ad d:

Er is sprake van een grondgebonden bedrijfsvoering, namelijk een melkveehouderij. Het bedrijf heeft ca. 220 ha areaal grond in gebruik ten behoeve van de melkveehouderij.

Ad e:

Er is voldoende ruimte op het perceel om te manoeuvreren.

Ad f:

Op het perceel zal voldoende ruimte worden gecreëerd voor het parkeren van voertuigen en materieel. De nieuwe werktuigenberging zorgt ervoor dat machines beter kunnen worden gestald.

Ad g:

Het agrarisch perceel wordt ontsloten op de Vleetweg. Deze ontsluitingsmogelijkheid is afdoende.

Ad h:

Ten gevolge van de uitvoering van onderhavig plan zal geen significante extra nachtelijke lichtuitstraling ontstaan. Met de plaatsing van eventueel nieuwe verlichting zal omzichtig worden omgegaan en door nieuwe verlichting goed te richten en te beperken kan extra lichtuitstraling worden voorkomen.

Ad i:

De vorm van het nieuwe bouwperceel blijft rechthoekig, met een diepte die groter is dan de breedte. Er ontstaat na de uitbreiding een logische afronding van het agrarische bouwperceel en er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de kavelstructuur.

Ad j:

De afstand tussen de bebouwing en de zijdelingse- en achterperceelgrens wordt minimaal 10 meter.

Ad k:

Voor het onderhavig plan is een landschapsplan opgesteld. Dit is besproken in paragraaf 2.2.

Ad l:

Bij dit plan wonen alle omwonenden op een relatief grote afstand (500 m of meer). De initiatiefnemer heeft over het algemeen een goed contact met de buurt. Om die reden is het niet nodig om nader overleg met omwonenden te voeren.

Toetsing

Op basis van bovenstaande kan worden geconstateerd dat de vergroting van het bouwperceel voldoet aan alle bovengenoemde criteria die worden gesteld bij maatwerk.

3.3.3 Archeologiebeleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen (en de bestemming van gronden) rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden (artikel 38a Wamz). Met de inwerkingtreding van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in juli 2008 is bovendien de gemeente in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor wat betreft besluitvorming omtrent het behoud van archeologische waarden.

Op 26 november 2009 heeft de gemeenteraad van Dronten het Archeologiebeleid vastgesteld. De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken dat:

  • bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
  • archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.

Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is vertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels. Het doel van het gemeentelijk archeologiebeleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudenswaardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen.

Toetsing

In paragraaf 4.5 worden de voorgenomen plannen getoetst aan het archeologiebeleid. Voor het gebied waar de nieuwbouw gaat plaatsvinden geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Archeologisch onderzoek is nodig voor plannen groter dan 500 m2. Hiervan is bij dit plan sprake. Om die reden is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is besproken in paragraaf 4.5.

3.3.4 Welstandsnota

De gemeenteraad van Dronten heeft op 27 juni 2013 de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Het doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud en versterking van de beeldkwaliteit. In de vernieuwde welstandsnota zijn geen eensluidende welstandscriteria opgesteld voor de hele gemeente Dronten. De criteria zijn afgestemd op de karakteristiek van een gebied. Er is gekeken welke locaties beeldbepalend zijn (zichtlocaties zoals de centra van de drie kernen, de entreegebieden en de zones langs de belangrijkste ontsluitingswegen in de verschillende kernen) en welke locaties niet beeldbepalend zijn. Voor beeldbepalende locaties geldt een zwaarder welstandsregime dan voor niet beeldbepalende locaties. Daarnaast zijn bepaalde gebieden welstandsvrij verklaard.

Het plangebied maakt deel uit van de 'open polderzone'. Het allesoverheersende kenmerk van dit gebied is de grote openheid. Hier kan volstaan worden met het instandhouden van de basiskwaliteit. Ter plaatse geldt derhalve een minimaal welstandsregime. Voor de gebieden met een minimaal welstandsniveau kan volstaan worden met beperkte welstandscriteria. Het gaat hier vooral om het bewaken van de hoofdvormen en de oriëntatie (op de straat of op de openbare ruimte).

Toetsing

Voor het plangebied geldt een minimaal welstandsregime. De nieuwe bebouwing in het plangebied voldoet aan de beperkte welstandscriteria die voor bebouwing in dergelijke gebieden worden genoemd. Zo worden de gebouwen op de straat georiënteerd.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

De uitbreiding gaat plaatsvinden op landbouwgrond. Dit huidige landbouwperceel maakt op dit moment onderdeel uit van het landelijk gebied. Voor het landelijk gebied in Flevoland is een bodemkwaliteitskaart gemaakt. Hieruit blijkt dat deze gronden voor alle functies te gebruiken zijn.

Conclusie

Het aspect 'bodem' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Het project voorziet in de uitbreiding van het agrarische bouwvlak ten behoeve van een werktuigenberging en een ruwvoeropslag. Dit zijn geen geluidshindergevoelige functies.

Conclusie

Het aspect 'geluid' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 .  Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Aanvullend aan de Wet luchtkwaliteit wordt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van de realisatie van een werktuigenberging en een ruwvoeropslag. Deze zijn benodigd in het kader van de reeds bestaande bedrijfsomvang. Onderhavig plan op zich leidt niet tot de aantrekking van verkeer. De concentratiebijdrage is daarom niet van belang is voor de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Zodoende vormt dit aspect geen belemmering voor het beoogde plan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

4.4 Flora en fauna

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. Aangetoond dient te worden dat in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en overig natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur) van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing

In het kader van de planontwikkeling is ter plaatse een quickscan flora en fauna uitgevoerd1. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De voorgenomen ingreep is dermate beperkt van aard dat een toetsing aan het NNN, de Nee-tenzij toets, niet noodzakelijk wordt geacht.

Het plangebied betreft geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Het plangebied is niet nabij een Natura2000-gebied gelegen. Het project zal geen direct negatief effect hebben op de aangewezen soorten voor de meest nabijgelegen Natura2000-gebieden. Thema's als verdroging en vermesting/ verzuring (stikstof) vallen niet onder de reikwijdte van onderhavige quickscan flora en fauna.

Soortenbescherming

  • Flora: er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
  • Vogels: er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig binnen het daadwerkelijke plangebied, maar wel op het erf. Ook broeden er op het erf soorten waarvan het nest niet jaarrond beschermd is.
    Door de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te laten vinden zullen broedgevallen van de aanwezige soorten en weidevogels nabij niet verstoord worden.
  • Grondgebonden zoogdieren: vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde soorten kunnen voorkomen.
  • Vleermuizen: er zijn geen geschikte verblijf- en/of voortplantingsplaatsen aangetroffen binnen het plangebied. Tevens betreft het plangebied geen essentieel foerageergebied en zullen er door de ingreep geen essentiële vliegroutes verloren gaan.
  • Amfibieën, reptielen en vissen: vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde amfibiesoorten kunnen nabij voorkomen.
  • Ongewervelden/ overige soorten: Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Op basis van bovenstaande conclusies is extra nader onderzoek naar soorten niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wnb is niet noodzakelijk. Daarnaast is de zorgplicht van toepassing.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.5 Archeologie

Algemeen

Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de wet op de Archeologische Monumentenzorg, waardoor het Verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.

Toetsing

Indicatieve archeologische waarde

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) valt het plangebied in een zone met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten (de lichtoranje zone op navolgende figuur; de gele zone vertegenwoordigt een zone met een lage trefkans, de donkeroranje een zone met een hoge trefkans). Deze waardering is gebaseerd op de aanwezigheid van een afgedekt pleistoceen landschap binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0011.jpg"

Uitsnede uit indicatieve archeologische waardenkaart met aanduiding plangebied

Eerder verricht onderzoek

In het kader van een eerdere planontwikkeling is ter plaatse van het bestaande bedrijf in 2010 een archeologisch onderzoek uitgevoerd2.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum t/m het Neolithicum. Deze verwachting hing samen met de aanwezigheid van ondiep pleistoceen zand in de ondergrond. Archeologische resten uit de Bronstijd t/m Nieuwe tijd (met uitzondering van scheepswrakken) werden niet verwacht.

Tijdens het veldonderzoek is de verwachte bodemopbouw aangetroffen. Vanaf 1 tot 1,55 m -Mv (ca. 5 tot 5,20 m -NAP) is de top van het dekzand aangetroffen. Deze top is verspoeld en er zijn geen aanwijzingen voor bodemvorming aangetroffen. Waarschijnlijk zijn de in- en uitspoelingshorizont van het bodemprofiel reeds geërodeerd. Archeologische indicatoren werden eveneens niet aangetroffen.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de bouwplannen geen archeologische waarden (met uitzondering van eventuele scheepswrakken) zullen worden verstoord. Naar scheepswrakken kan evenwel niet gericht worden gezocht. Als een scheepswrak wordt aangetroffen is sprake van een toevalstreffer. Evenmin kunnen uitspraken gedaan worden met betrekking tot de aanwezigheid van nog onbekende scheepsresten in de ondiepere ondergrond van het plangebied.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten (bijvoorbeeld scheepswrakken) worden aangetroffen, dan moet deze vondst worden gemeld.

Afweging in het kader van dit bestemmingsplan

Bij dit bestemmingsplan wordt het agrarische bedrijf verder vergroot. Hierbij wordt het bouwvlak aan de achterzijde verruimd. Dit perceel is niet betrokken in het eerdere archeologische onderzoek uit 2010. De navolgende kaart brengt dit in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0012.jpg" Kaartbeeld onderzoeksgebied archeologisch onderzoek 2010 en globale aanduiding beoogde uitbreiding agrarisch bouwvlak (groene vlak)

Er kan echter worden verwacht dat de archeologische waarden hier niet afwijken dan in het direct aangrenzende onderzoeksgebied. Om die reden hoeft bij dit bestemmingsplan eveneens niet te worden verwacht dat er archeologische waarden worden aangetast.

Conclusie

Tijdens het archeologisch onderzoek in 2010 ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse van de uitbreiding van de bebouwing die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt op grond hiervan zeer gering geacht. Om die reden is een nader archeologisch onderzoek niet nodig en worden archeologische waarden niet verwacht.

4.6 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

De kenmerkende lineaire structuur van het landschap is de belangrijkste cultuurhistorische waarde in de omgeving van het plangebied. Deze wordt met de uitbreiding van de activiteiten in het plangebied niet aangetast. In de nieuwe situatie vormt het bouwvlak, net als in de bestaande situatie, een solitair bebouwingselement binnen het open poldergebied. De beoogde uitbreiding van het agrarische bouwvlak is vanuit ruimtelijk oogpunt logisch. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande karakteristiek van het landschap.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Water

Algemeen

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen over-stromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 decem-ber 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.


Het waterplan werkt door in het provinciale waterbeleid en het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland.

Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water'

In december 2000 is het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Dit is met name nodig om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling. Dit vergt een aanpak van het waterbeheer in samenhang met de ruimtelijke ordening. Het kabinetsstandpunt noemt de 'Watertoets' als instrument voor het vooraf beoordelen van ruimtelijke plannen op de gevolgen voor de waterhuishouding.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.

Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Stedelijk Waterplan

Het Stedelijk Waterplan gemeente Dronten (2006) biedt een visie op het watersysteem van de kernen in de gemeente. Deze visie wordt in het plan vertaald naar een maatregelenpakket voor de periode 2007-2016. De gemeente tracht hiermee de waterkwaliteit en de ecologische waarden te verbeteren en de beleving en het recreatief gebruik van het water op te waarderen. Het uiteindelijke doel van het Waterplan is het realiseren van een veilig, ecologisch gezond watersysteem met een hoge belevingswaarde. Het waterplan dient als toetsingskader voor ruimtelijke ingrepen. In het waterplan zijn de volgende concrete maatregelen opgenomen:

  • herinrichten van verschillende oevers van de watergangen om de belevingswaarde te vergroten;
  • maatregelen nemen die de negatieve invloeden op de waterkwaliteit en daarmee de ecologische potentie, wegnemen;
  • inrichten van nieuwe watersystemen baseren op de huidige inzichten in waterbeheer (wateroverlastnormeringen die rekening houden met klimaatveranderingen);
  • watergangen en kunstwerken zodanig aanpassen, dat het vasthouden van extra water mogelijk is ter voorkoming van het te vaak optreden van wateroverlast in het stedelijke gebied of op andere plaatsen in de polder;
  • maatregelen nemen die recreatief gebruik van het water (beter) mogelijk maken.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

Doorlopen digitale watertoets

Er is via de site dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Hierna worden kort de aspecten besproken die voortkomen uit de uitgangspuntennotitie. Deze vormen de basis voor het te voeren overleg met het waterschap.

Veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Voldoende water / wateroverlast

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 6.170 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2.500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,0% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd (dus 309 m2).

Uitgangspunt bij dit plan is dat er voldoende compensatie plaatsvindt. Hiervoor wordt aan de zuidwestzijde van het agrarische bouwvlak een nieuwe erfsloot gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0013.png"

Afbeelding: Principe-opzet sloot

De nieuwe erfsloot krijgt een lengte van 250 m. De sloot wordt uitgevoerd met een talud van 1/1,25 en heeft een bodembreedte van 0,8 m. Hiermee is de sloot minimaal 1,23 m breed. Binnen deze sloot is de vereiste compensatie van de waterberging ruimschoots te realiseren.

Goed functionerend watersysteem

Bij onderhavig plan zijn geen bijzonderheden.

Anticiperen op watertekort

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Schoon water / oppervlaktewaterkwaliteit

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.

Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijv. zinken of koperen daken) vallen onder het Activiteitenbesluit en zijn derhalve meldingsplichting. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden verbonden aan nadere eisen, op basis van maatwerk.

Overigens is het bij dit plan niet de bedoeling dat er van uitlogende materialen gebruik wordt gemaakt.

Als uitgangspunt voor de nieuwe ontwikkelingen geldt dat het regenwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. De afvoer van minder schone oppervlakken vindt plaats op basis van expert-judgement.

Goed omgaan met afvalwater

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een "zuiverend" gescheiden rioolstelsel een voorwaarde.

Conclusie

Het aspect 'water' is voldoende beschouwd. In het kader van de watervergunning zal de benodigde compensatie worden uitgewerkt.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

Gemengd gebied

Bij de toetsing zal worden uitgegaan worden van een gemengd gebied. Een buitengebied is immers in algemene zin een gebied waar meerdere functies door elkaar heen voorkomen en hiermee niet te vergelijken met een rustige woonwijk. In onderhavig geval is geen sprake van een rustig buitengebied, aangezien aan de Vleetweg diverse functies zijn gelegen anders dan een woonfunctie.

Externe werking

De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan melkveehouderij worden gecategoriseerd als 'fokken en houden van rundvee'. De grootste richtafstand, in dit geval voor geur, bedraagt 100 meter.

De dichtstbijzijnde hindergevoelige functie is de bedrijfswoning aan de Vleetweg 9. Deze woning is gelegen op meer dan 100 meter van de nieuwe werktuigenberging en voeropslag. Gezien voorgaande worden geen belemmeringen verwacht.

Interne werking

Naast de externe werking moet de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: past de nieuwe functie in de omgeving? In het plangebied wordt geen nieuwe hindergevoelige functie mogelijk gemaakt. Dit aspect vormt dus eveneens geen belemmering.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Kabels en leidingen

Hoogspanningsleiding

Aan de noordzijde van het agrarische bouwvlak bevindt zich een hoogspanningsleiding. Het betreft de 150 kV-leiding Aftakking Zeewolde die in beheer is van Tennet. Het plangebied ligt ter hoogte van mast 162 en mast 163.

Het uit te breiden agrarische bouwvlak zal voor een deel binnen de zakelijk rechtstrook vallen, die 27,5 m aan weerszijden van de as van de leiding breed is. De navolgende afbeelding brengt dit in beeld. Ook de werktuigenberging zal voor een klein deel binnen deze zakelijke rechtstrook komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4013-VA01_0014.jpg"

Tekening ligging zakelijke rechtstrook leiding ten opzichte van bouwvlak en werktuigenberging

Het voornemen is voorgelegd aan de beheerder. Bij brief van 22 november 2016 is door Reddyn namens Tennet meegedeeld dat, uitgaande van de verstrekte tekening, geen bezwaar bestaat tegen het plan.

Wel wordt in de brief aangegeven dat binnen de zakelijke rechtstrook restricties van toepassing zijn voor activiteiten die het normale grondgebruik te boven gaan. Het gaat bijvoorbeeld om ontgravingen, opslag van gevaarlijke stoffen en het werken met kranen of machines. Voor dit soort zaken is vooraf toestemming van de netbeheerder noodzakelijk.

De brief is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

Conclusie

Het aspect 'kabels en leidingen' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied zal worden ontsloten via de bestaande inrit die aansluiten op de Vleetweg. De uitbreiding heeft geen toename in het aantal verkeersbewegingen tot gevolg, aangezien de werktuigenberging en nieuwe voeropslag uitsluitend worden gebruikt voor het reeds bestaande agrarische bedrijf. Er zijn daarom wat betreft verkeer geen significante gevolgen. Verwacht wordt dat dit verkeer kan worden ingepast binnen het bestaande verkeersbeeld. Zeker aangezien de Vleetweg (een rustige landbouwweg) is voorzien van passeerstroken.

Parkeren

Onderhavig plan leidt niet tot een extra parkeerdruk. Overigens is op het eigen terrein ruim voldoende ruimte voor parkeren en zal er geen parkeren worden afgewenteld op de omgeving.

De nieuwe werktuigenberging zal ervoor zorgen dat landbouwmachines beter dan in de bestaande situatie kunnen worden gestald.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Economische uitvoerbaarheid

Het plan zal worden ontwikkeld door de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Voor de gemeente verloopt het project kostenneutraal.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent uitsluitend de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde - Archeologie 4'.

Agrarisch

De gronden zijn primair bestemd voor het agrarisch grondgebruik. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan. Een grondgebonden en/of intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan op de gronden waar zowel de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' als de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' zijn toegewezen, zoals in het plangebied het geval is.

De gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen en overkappingen voor een intensieve veehouderij bedraagt verder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ten hoogste 11.000 m2.

Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd. Een bedrijfswoning ten behoeve van het agrarische bedrijf is binnen die aanduiding eveneens toegestaan. Aan bedrijfsgebouwen, overkappingen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning worden maximale hoogtes gesteld.

In de gebruiksregels is vastgelegd dat binnen de bestemming ten hoogste 480 stuks melkkoeien en ten hoogste 175 stuks jongvee toegestaan zijn.

Bovendien is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt verzekerd dat de beplanting wordt aangelegd zoals weergegeven in het beplantingsplan dat als 'Beplantingsplan' bij de regels is gevoegd.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de hoogspanningsleiding. Het voornemen zoals besproken in dit bestemmingsplan is reeds akkoord bevonden door de leidingbeheerder. Deze dubbelbestemming staat de realisatie van het plan dus niet in de weg.

Waarde - Archeologie 4

Deze dubbelbestemming dient ter bescherming van de eventuele archeologische waarden. Bij bouwwerken groter dan 1,7 ha is voorafgaand aan de werkzaamheden een archeologisch onderzoek vereist.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 De procedure

6.1 Inspraak en overleg

Inspraak

In het kader van de gemeentelijke Inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf donderdag 1 februari tot en met woensdag 14 maart 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

Overleg

Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor een reactie toegezonden aan de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland. Beide instanties hebben gereageerd op het plan. De vooroverlegreacties zijn besproken in de inspraak- en vooroverlegrapportage, die als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd. Tevens is de toelichting waar nodig aangepast.

6.2 Zienswijzen

Op basis van artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 31 mei tot en met 11 juli 2018 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2018. Tegen dit vaststellingsbesluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.