Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tarpanweg 7, Swifterband (D4017)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0303.D4017-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Tarpanweg 7, Swifterband (D4017)" met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4017-VA01 van de gemeente Dronten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 (dag)recreatief medegebruik:

een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.4 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, nader te onderscheiden in:
  1. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen boom-, hout-, sier- en fruitteelt;
    2. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    3. boomteelt: de teelt van boomkwekerijgewassen;
    4. houtteelt: de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
    5. grondgebonden veehouderij: een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhou-derijbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, pluimveehouderij met verplichte weidegang, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
    6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  2. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. glastuinbouw op de wijze van kassen ten behoeve van ondersteunende teelt: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
    2. intensieve kwekerij: de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, of dieren anders dan genoemd onder b.iii of c;
    3. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
  3. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;

1.9 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfsterrein, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.10 agrarische bedrijfsvoering:

bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;

1.11 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

  1. een bedrijf dat is gericht op het opslaan van producten, niet zijnde mest, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
  2. een bedrijf dat is gericht op de verwerking en bewerking van agrarische producten, niet zijnde mest;
  3. een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);

1.12 agrarisch perceel:

een kavel ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering begrensd door kavelsloten en/of tochten;

1.13 archeologisch monument:

terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.14 archeologisch waardevol terrein:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.15 assimilatiebelichting:

kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen;

1.16 bassin:

een voorziening voor de opslag van mest, water of andere vloeistoffen ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale netto vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.20 bedrijfswoning:

een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 bestaand:

ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  1. bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw:

een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;

1.25 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;

1.36 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.37 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.39 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.40 kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 2 Bedrijvenlijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij deze regels, waarvoor geen vergunningsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;

1.42 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines en vergisting, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.43 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.44 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.45 netto vloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een ruimte;

1.46 ondergeschikte tweede tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;

1.47 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.48 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;

1.49 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 recreatieve nevenactiviteiten:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.52 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het (ontwerp-)Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.53 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.54 silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.55 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.56 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.57 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.58 voormalige agrarische bedrijfswoning:

een woning die bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarisch bedrijf (bedrijf op hetzelfde erf/perceel) heeft;

1.59 windmolen/windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.60 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.61 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.62 zoekgebied:

het gebied voor de uitbreiding van het agrarische erf/bedrijfskavel;

1.63 zorgboerderij:

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  2. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens: vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;
  7. de breedte van erfsingelbeplanting: de breedte gemeten tussen de horizontale projectie van de buitenste stammen van de erfsingel.
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    
het agrarische grondgebruik;
b.    
de uitoefening van het agrarisch bedrijf uitsluitend op de wijze van een grondgebonden en/of intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ en ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’;
c.    
het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’;

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarische grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf uitsluitend op de wijze van een grondgebonden en/of intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';
  3. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
  4. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
 
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbij behorende erfsloten;
  3. het behoud van kavelsloten, indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot';
  4. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  5. kleinschalige duurzame energiewinning;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. wegen en paden;     
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
  2. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
  3. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  4. torensilo’s;
  5. kassen en tunnelkassen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven alsmede de in 3.1 genoemde andere bedrijvigheid worden gebouwd;
  2. per gebied, dat ter plaatse is voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’, mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  3. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen de grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ worden gebouwd;
  4. de afstand van bedrijfswoningen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ zal ten minste 15,0 meter bedragen;
  5. de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoningen zal/zullen voor dan wel in verlengde van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de kassen, tunnelkassen, bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd, tenzij in de bestaande situatie de bedrijfswoning achter de kassen, tunnelkassen, bedrijfsgebouwen en overkappingen is gebouwd, in welk geval de bestaande situatie geldt;
  6. de kassen, tunnelkassen, bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoningen dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, zal de afstand van kassen, tunnelkassen en bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten minste 15,0 meter bedragen;
  7. de afstand van bedrijfswoningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen, kassen, tunnelkassen, bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ zal ten minste 10,0 meter bedragen, tenzij het bestaande bebouwing betreft die op een kleinere afstand is gelegen, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  8. de gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen en overkappingen voor een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’, zal per aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 5.500 m² bedragen;
  9. de gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen en overkappingen voor een intensieve kwekerij, zal per aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 5.500 m² bedragen;
  10. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ bedragen;
  11. op bedrijfsgebouwen zijn dakopbouwen en dakkapellen, die niet vergunningsvrij zijn op grond van artikel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet toegestaan;
  12. de bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zullen achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  13. de maatvoering van een gebouw zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouwMaximale oppervlakte/inhoud Goothoogte in meters Dakhelling in graden Bouwhoogte in meters
 per gebouwgezamenlijkmax.min.max.max.
Bedrijfsgebouw of overkapping
-
-
9,0
15 */**
60 */**
15,0
Bedrijfswoning
- +
- +
7,0
30 *
60 *
12,0
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning
- +
- +
3,5
-
60 *
8,0
Torensilo
 80 m2
-
-
-
-
25,0
Tunnelkas
-
5.000 m2
-
-
-
3,0
Kassen ten behoeve van ondersteunende teelt
-
2.500 m2
-
-
-
10,0
 
* tenzij er sprake is van: tussenstukken van ten hoogste 1,00 m breed ter verbinding van bedrijfsgebouwen onderling dan wel ter verbinding van bedrijfsgebouwen met de bedrijfswoning, in welk geval een tussenstuk mag worden voorzien van een plat dak;
** op de gronden die niet zijn voorzien van de aanduiding ‘'fruitteelt’ is deze regeling niet van toepassing, zodat op deze gronden ook afwijkende vormen van bedrijfsgebouwen, zoals boogstallen, zijn toegestaan, met dien verstande dat een plat dak niet is toegestaan;
+ de gezamenlijke inhoud van een bedrijfswoning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 1.500 m³ bedragen;

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er zullen geen tennisbanen en/of paardrijbakken worden gebouwd, tenzij het bestaande tennisbanen en/of paardrijbakken betreft in welk geval de oppervlakte en bouwhoogte van tennisbanen en/of paardrijbakken ten hoogste de bestaande oppervlakte en bouwhoogte zal bedragen;
  2. buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ zijn geen bouwwerken toegestaan met uitzondering van:
    1. afscheidingen;
    2. wegen en paden;
    3. openbare nutsvoorzieningen;
    4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal, voorzover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m² bedragen;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 10,0 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van afscheidingen zal buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 1,0 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van wegen en paden zal buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 5,0 meter bedragen;
  7. de bouwhoogte van openbare nutsvoorzieningen zal buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 5,0 meter bedragen;
  8. de bouwhoogte van waterhuishoudkundige voorzieningen zal buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ ten hoogste 5,0 meter bedragen;
  9. antennemasten mogen niet worden gebouwd;
  10. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ zal ten minste 10,0 meter bedragen, tenzij de bestaande afstand minder is, in welk geval de bestaande afstand geldt;

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in 3.2.1 sub a in die zin dat binnen een agrarische bedrijfskavel tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten worden geplaatst, mits:
    1. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans noodzakelijk zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
    2. er geen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten, toercaravans of kampeerauto's worden geplaatst;
    3. het aantal arbeidsmigranten dat in de tijdelijke woonunits en/of stacaravans wordt gehuisvest per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 50 zal bedragen;
    4. de tijdelijkheid van de plaatsing van de tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten hoogste 3 maanden per jaar bedraagt binnen de periode van 1 april tot 1 november, waarbij na afloop van de termijn de situatie op de agrarische bedrijfskavel weer in de oude staat hersteld moet worden;
    5. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid "Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten";
    6. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
    7. de tijdelijke woonunits en/of stacaravans landschappelijk worden ingepast overeenkomstig de voor de overige bebouwing geldende inpassingsregels;
    8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. het bepaalde in lid 3.2.1 sub g in die zin dat gebouwen en overkappingen op minder dan 10,0 meter vanaf de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ worden gebouwd, mits:
    1. deze afwijking alleen wordt toegepast in situaties waar twee percelen zijdelings aan elkaar grenzen;
    2. deze afwijking in die gevallen uitsluitend betrekking heeft op de zijde van de bedrijfskavel die grenst aan de naastgelegen bedrijfskavel;
    3. de gebouwen worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10,0 meter zijn gebouwd;
    4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.1.;
  3. het bepaalde in lid 3.2.1 sub m in die zin dat gebouwen worden voorzien van een plat dak, mits:
    1. deze vergunning alleen wordt verleend ten behoeve van de realisering van ondergeschikte tussenstukken van meer dan 1,00 m breed ter verbinding van bedrijfsgebouwen onderling dan wel ter verbinding van bedrijfsgebouwen met de bedrijfswoning;
    2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.1
  4. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a in die zin dat paardrijbakken en tennisbanen worden toegestaan, mits:
    1. tevens de in lid 3.6 sub e bedoelde omgevingsvergunning is verleend;
  5. het bepaalde in lid 3.2.2 sub c in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,0 meter, mits:
    1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.1.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan bij het wonen toegestane beroepen, tenzij de gronden daarvoor specifiek zijn aangeduid dan wel anders dan bestaand gebruik waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. het opslaan van agrarische producten of de aanleg van bassins binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  3. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, indien:
    1. de hieruit voortvloeiende activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    2. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    3. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    4. de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 60 m² bedraagt;
    5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    6. horeca en detailhandel plaatsvinden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie.
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
  7. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, met uitzondering van onderstammenteelt en/of takkenteelt tot een hoogte van ten hoogste 2,0 meter, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – open ruimte’;
  8. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van een tennisbaan en/of een paardrijbak;
  10. het gebruik van bedrijfswoningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
  11. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’, anders dan genoemd onder b en c;
  12. het gebruik van kassen voor ondersteunende teelt zodanig dat een lichtuitstraling van meer dan 10% plaatsvindt vanwege assimilatiebelichting in de donkerteperioden;
  13. het wijzigen van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen, indien dit leidt tot een toename van ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf;
  14. het in gebruik nemen van gebouwen en bouwwerken zonder de aanleg/aanplant, binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en instandhouden van erfbeplanting direct aangrenzend aan de grenzen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’, die voldoet aan het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.5 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van:
    1. agrarische dienstverlenende bedrijvigheid;
    2. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting
    3. verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten;
    4. hoveniersactiviteiten;
    5. een kleine huisdierenpension;
    6. een dierenarts;
    7. hondendressuur;
    8. woonzorgboerderijen/kinderdagverblijven;
    9. houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk;
    10. een educatief centrum;
    11. een (kunst)atelier/galerie;
    12. opslag en stalling van niet-agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto's en boten;
    13. een kinderboerderij;
    14. een groepsaccommodatie;
    15. kleinschalig kamperen;
    16. bed and breakfast;
    17. een theeschenkerij
    18. outdoor/sportactiviteiten centrum;
mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.4;
  1. het bepaalde in lid 3.5 sub c in die zin dat gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroep of een bedrijf aan huis als genoemd in Bijlage 2, of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
    1. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    2. de oppervlakte ten hoogste 40% bedraagt van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met een maximum van 60 m²;
    3. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    4. parkeren op eigen erf plaatsvindt
    5. geen horeca en detailhandel plaatsvinden;
  2. het bepaalde in lid 3.5 sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – open ruimte’ gronden worden gebruikt voor het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van een opgaande teeltvorm, indien de uiteindelijke oogstbare hoogte van de bomen en/of het houtgewas meer dan 2,0 meter bedraagt, mits:
    1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing;
    2. een minimale afstand van 10,0 meter wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden in verband met schaduwwerking;
    3. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de archeologische dubbelbestemmingen en de dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologische verbindingszone’;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  3. het bepaalde in lid 3.5 sub i in die zin dat gronden worden gebruikt voor een tennisbaan en/of een paardrijbak, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1 in 1.11.;
  4. het bepaalde in lid 3.5 sub j in die zin dat bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, mits:
    1. de huisvesting uitsluitend per bedrijfskavel wordt aangewend voor de huisvesting van arbeidsmigranten die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
    2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. er wordt aangesloten op de uitgangspunten van het op 27 september 2012 vastgestelde beleid "Ruimtelijke beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten, gemeente Dronten";
    4. er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van minimaal 1 parkeerplaats per 2 arbeidsmigranten;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. het bepaalde in 3.5 sub onder m in die zin dat een toename van de bestaande ammoniakemissie wordt toegelaten, mits:
      1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast om, in geval op vergunningenniveau toename van de bestaande ammoniakemissie is toegestaan, de strijdigheid tussen de vergunning en de planregels op te heffen.
    1.  

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als erfbeplanting, kavelbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een agrarische teelt;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van erfbeplanting, kavelbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;
  3. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ met een grotere breedte dan 4,0 meter;
  4. het graven/verbreden of dempen van erf- en/of bermsloten en/of kavelsloten;
  5. het aanleggen van voet- en/of fietspaden.
3.7.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor de realisatie van de als Bijlage 3 opgenomen maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
3.7.3 Toetsingscriteria
  1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1 Toetsingskader onder 1.6.1, 1.6.2, 1.6.3 en 1.6.5.
  2. De omgevingsvergunning voor het kappen, rooien en/of aanplanten van erfbeplanting, kavelbeplanting en wegbeplanting kan slechts worden verleend indien door de aanvrager een landschappelijk inpassingsplan is ingediend.

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarische grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf uitsluitend op de wijze van een grondgebonden en/of intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’ en ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’;
  3. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel’;
  4. duurzame energieopwekking door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit en/of warmte met gebruik van zonnepanelen, met de daarbij behorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – zonneweide’, waarbij de agrarische gronden niet verloren mogen gaan;
  5. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
 
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbijbehorende erfsloten;
  2. het behoud van kavelsloten, indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – kavelsloot’;
  3. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  4. kleinschalige duurzame energiewinning;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. extensief dagrecreatief medegebruik;
  7. wegen en paden;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
  2. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
  3. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  4. torensilo’s;
  5. kassen en tunnelkassen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1,7 hectare, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken die niet dieper worden gebouwd dan:
  1. 0,40 meter beneden het maaiveld;
  2. 1,00 meter beneden het maaiveld, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologie dieptecriterium 1 m’.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. een:
    1. kleiner oppervlakte dan 1,7 hectare beslaan, of;
    2. een groter oppervlakte hebben dan 1,7 hectare en niet dieper gaan dan 0,40 cm, waarbij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologie dieptecriterium 1 m’ niet dieper wordt gegaan dan 1,00 meter beneden maaiveld.
4.3.3 Uitsluiting uitzonderingsregel
De in lid 4.3.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
4.3.4 Toetsingscriteria
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
4.3.5 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
4.3.7 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  3. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, serres over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, entreeportalen over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, veranda's over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,0 meter.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden voor de uitstalling, opslag, stand- of ligplaats van kampeerwagens, toer- of stacaravans en tenten, behoudens na toepassing van een afwijking in bestemming ‘Agrarisch’;
  2. het gebruik van gronden voor de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  3. het gebruik van gronden voor het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
  4. het gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 geluidzone - weg

De als ‘geluidzone – weg’ aangeduide gronden aan weerszijden van wegen zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege het wegverkeer.
8.1.1 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar geluidgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde
    2. de op grond van de regels bij de daar voorkomende bestemming(en) toegelaten uitbreidingen van geluidgevoelige gebouwen mogen, indien de afstand tot de rand van de weg met meer dan 10% wordt verkleind, slechts worden gebouwd, indien de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.
  2. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, behoudens die welke op grond van de regels bij de daar voorkomende bestemmingen zijn toegelaten.
8.1.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding ‘geluidzone – weg’ ter plaatse wordt verwijderd, mits:
  1. rekening wordt gehouden met het gestelde inBijlage 1 onder 1.12.d.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 45,0 meter, mits:
    1. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten;
    2. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
    3. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine antennes;
    4. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
    5. er geen significante nadelige gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstelling van de te beschermen waarden in de Speciale Beschermingszones optreden.

Artikel 10 Overige regels

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of voor een agrarisch bedrijf wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW, met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.
  2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor het laden en lossen van goederen bepaalt bevoegd gezag een behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen voor dat gebouw.
  3. De onder a en b bedoelde parkeerplaatsen en ruimte voor laden of lossen worden aangelegd op het eigen bouwperceel.
  4. Parkeergelegenheden dienen aangelegd te worden op het eigen terrein en moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Daarvan is in elk geval sprake indien de afmetingen van een parkeergelegenheid ten minste 1,80 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen.
  5. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a en b bepaalde:
    1. indien het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
  6. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Tarpanweg 7, Swifterband (D4017)".