direct naar inhoud van 4.9 Ecologie
Plan: Dronten - Mechanisch Erfgoed Centrum (2031)
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.2031-ONH1

4.9 Ecologie

Achtergrond van de locatie

Het terrein van het MEC is gelegen aan de Lage Vaart en het Lagevaartbos. De Lage Vaart en het naastgelegen bos maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Op het terrein van het MEC was een groenvoerdrogerij gevestigd. Voordat de ontwikkeling van het terrein naar het MEC in werking is gezet, bestond het terrein grotendeels uit verhard oppervlak en gebouwen met hoegenaamd geen natuurwaarden. Daarnaast was het een bedrijfslocatie met veel omgevingslawaai en langdurige openingstijden, vooral tijdens het broedseizoen. Er was sprake van zware uitstoot en stank en daarnaast was de bodem zwaar vervuild met zware stookolie. Het terrein stond bekend als de zwaarst vervuilde locatie van Flevoland. Niet voor niets is het bedrijf beëindigd in verband met onacceptabele overlast op het uitbreidingsplan van Dronten. In de tijd dat de gebouwen leeg stonden van 2003 tot 2009 hebben vleermuizen daar een verblijfplaats gevonden. De gebouwen zijn in 2009 gesloopt. Om de natuurwaarden in stand te houden, zijn bij de sloop van de gebouwen vleermuiskasten opgehangen op het terrein als vervangende verblijfplaats.

Huidige aanwezige waarden

De Lage Vaart wordt gebruikt als foerageergebied door onder meer de meervleermuis en de watervleermuis. Het Lagevaartbos is van belang voor soorten die zijn gekoppeld aan jong polderbos, zoals nachtegaal, spotvogel en de das. Langs de Lage Vaart komen plantensoorten voor als brede wespenorchis en reuzenpaardenstaart en is een beverburcht aanwezig. Deze soorten zijn echter niet in de buurt van het MEC-terrein waargenomen en aanwezig (zie Bijlage 10). Wel is gebleken dat in het plangebied algemene soorten (tabel 1 waar een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt) en strikt beschermde (broed)vogels (met en zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen voorkomen. Onder "Toetsing ecologie" is nader ingegaan op de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de soorten.

Toetsing ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Ecologische Hoofdstructuur.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn ecologische onderzoeken uitgevoerd, namelijk:

Flora- en faunawet

In het plangebied komen beschermde soorten voor. Het betreft zowel algemene soorten (tabel 1) waar een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt, en strikt beschermde (broed)vogels (met en zonder jaarrond beschermd nest) en vleermuizen. Negatieve effecten op beschermde tabel 1-soorten kunnen niet worden uitgesloten. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt niet in gevaar door het verdwijnen van enkele individuen. In dit geval geldt een vrijstelling voor de tabel 1-soorten. Het betreft een wettelijke vrijstelling waar geen aparte toestemming voor hoeft te worden gevraagd, of melding voor hoeft te worden gedaan.

Door het opstellen van een ecologisch werkprotocol - die is toegespitst op de geplande werkzaamheden, de ruimte waarin deze plaatsvinden en de in het gebied te verwachten soorten en door te handelen conform het protocol - wordt aan de zorgplicht voldaan.

Schade aan broedvogels en nesten dient altijd te worden voorkomen. De werkzaamheden dienen minimaal buiten het broedseizoen van vogels (dus vóór half maart en na half juli) te worden gestart. Deze periode is een indicatie: sommige broedvogels hebben een afwijkende broedperiode.

In het aanvullend onderzoek (Bijlage 11) is nader onderzoek gedaan naar broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Uit dit onderzoek blijkt dat tijdens het veldbezoek geen jaarrond beschermde broedvogelnesten of andere aanwijzingen voor dergelijke nesten zijn aangetroffen. Het nemen van vervolgstappen voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is zodoende niet nodig.

Ook is in het aanvullend onderzoek (Bijlage 11) onderzoek gedaan naar de effecten op vleermuizen. Voor verblijfplaatsen en vliegroutes en foerageergebieden geldt het volgende:

  • Verblijfplaatsen: In het plangebied zijn drie vleermuiskasten aanwezig. Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat één van de drie kasten kapot is en op de kop hangt. Deze kast is daardoor ongeschikt voor vleermuizen en zal in geen geval door vleermuizen worden gebruikt. De twee andere kasten zijn nog functioneel, maar waren ten tijde van het veldbezoek niet in gebruik. Ook zijn geen sporen aangetroffen die duiden op bewoning door vleermuizen. Het wordt dan ook niet aannemelijk geacht dat de kasten recent door vleermuizen zijn bewoond. Vanuit de Flora- en faunawet is het van belang dat de functionele leefomgeving te allen tijde gegarandeerd is. Het verlies van één verblijfplaats van gewone dwergvleermuis wordt doorgaans opgevangen door drie tot vijf alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden. Het advies is om de kapotte kast op korte termijn te repareren dan wel te vervangen, hoewel dit vermoedelijk slechts een tijdelijke oplossing is. Het heeft de voorkeur om duurzame voorzieningen in de nieuwbouw aan te brengen, die ervoor zorgen dat de functionele leefomgeving van gewone dwergvleermuis ook op de langere termijn gegarandeerd is. In het onderzoek is een aantal mogelijkheden opgesomd. De kasten bevinden zich op minimaal 20 meter van het geplande werkterrein. Voor een opportunistische vleermuissoort als gewone dwergvleermuis heeft dit echter geen negatief effect.
  • Vliegroutes en foerageergebieden: Uit onderzoek is gebleken dat de Lage Vaart fungeert als vliegroute voor een beperkt aantal water- en meervleermuizen. Het aanvragen van ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk geacht, mits mitigerende maatregelen worden genomen ten aanzien van licht en geluid. Uit nader onderzoek Bijlage 11 is gebleken dat voor watervleermuis en meervleermuis vooral van belang is dat de donkerte van een aanzienlijk deel van de Lage vaart behouden blijft. Behoud van donkerte/tegengaan van verstoring door licht is met name van belang in de periode dat vleermuizen actief zijn. Deze periode loopt globaal van begin maart tot en met eind oktober, tussen zonsondergang en -zonsopkomst. De mitigerende maatregelen voor licht zijn opgenomen onder "mitigerende maatregelen". Verstoring door geluid speelt bij soorten als water- en meervleermuis naar verwachting juist geen rol van betekenis. Hun hoogfrequente sonar maakt ze relatief ongevoelig voor het laagfrequent geluid dat door bouwmaterieel wordt voortgebracht. Het wordt dan ook niet noodzakelijk geacht om maatregelen ten aanzien van geluid te nemen.

Voor alle dier- en plantensoorten geldt een algemene zorgplicht. Vanuit de algemene zorgplicht dient tijdens de werkzaamheden continu te worden gelet op aanwezigheid van al dan niet beschermde planten en dieren. Bij aantreffen van dieren en planten moet worden voorkomen dat deze worden gedood of verwond dan wel onnodig aangetast (bij planten). In het geval dat een ingreep toch samenvalt met de aanwezigheid van beschermde soorten, worden passende maatregelen genomen of wordt er naar een andere oplossing gezocht. Om aan de zorgplicht te voldoen wordt aangeraden een ecologisch werkprotocol op te stellen en conform dit protocol te handelen.

Natuurbeschermingswet 1998

  • Effecten op Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten worden uitgesloten (zie Bijlage 10).

Ecologische Hoofdstructuur

Het terrein van het MEC grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De delen van het plangebied die zich bevinden in het water en in de bosschage maken onderdeel uit van de EHS. In deze delen vinden echter geen ontwikkelingen plaats welke verstorend kunnen zijn op de EHS (zie de onderzoeken in Bijlage 10, Bijlage 11 en Bijlage 12). Op het verharde terrein is de concentratie van de nieuwe ontwikkeling. Gebleken is dat er geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zal plaatsvinden (zie Bijlage 12). De provincie heeft een positief advies gegeven op de EHS-toetsing.

Hoewel het terrein grotendeels niet is gelegen in de EHS, kan de natuurinclusieve vormgeving met wadi, bomen en sedumdaken wel bijdragen aan het versterken van de verbindingsfunctie van het omringende EHS-gebied.

Door de toepassing van passende en naar binnen gerichte verlichting wordt uitstraling naar buiten het terrein, inclusief EHS, voorkomen (zie hiervoor ook Bijlage 11 en onder "Mitigerende maatregelen"). Hierdoor is er geen effect op de omringende EHS.

Uit de onderzoeken blijkt dat het gebruik van het terrein als MEC niet zal leiden tot een afname van verstoringsgevoelige diersoorten (vogels en zoogdieren). Vanwege het natuurinclusieve ontwerp en gebruik met beperking van effecten langs de EHS en de reeds verstoorde situatie als gevolg van weg- en scheepvaartverkeer en gebruik op de naastgelegen terreinen, kan worden uitgesloten dat de toename van verkeersbewegingen en de aanwezigheid van groepen bezoekers een significant negatief effect zal hebben op de EHS.

Omdat er geen aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS plaatsvindt, zijn mitigerende maatregelen voor de EHS niet noodzakelijk. Voor de flora en fauna worden wel mitigerende maatregelen getroffen.

Mitigerende maatregelen

Langs de randen geluidsluwe zones

De activiteiten binnen het MEC-terrein zullen zich voornamelijk op en direct rondom het expositieplein in het midden afspelen. De concentratie van activiteiten in het midden en met "stille" randen past goed bij de ligging in ecologisch waardevol gebied. De verstoring van aanwezige diersoorten is daardoor zeer beperkt. Deze is minimaal aan de randen van het plangebied.

Beperking lichthinder

Door het ontwerp is er tevens een beperkte uitstraling van licht naar de randen van het plangebied. De aanwezige vleermuizen profiteren van de beperking van de lichtuitstraling.

Onderstaand is een opsomming gegeven van oplossingsrichtingen die mogelijk zijn om schade door licht op vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen te voorkomen (zie ook Bijlage 11):

  • In de eerste plaats wordt aanbevolen zo beperkt mogelijk kunstlicht toe te passen en deze te doven wanneer er geen werkzaamheden plaatsvinden en/of als het terrein is afgesloten.
  • Het toepassen van amberverlichting verdient sterk de aanbeveling. Uit onderzoek is gebleken dat amberverlichting vleermuizen niet verstoren, terwijl "groen" licht en wit licht duidelijk verstorend werken. Als het plaatsen van amberverlichting geen optie is, dan dient de voorkeur te worden gegeven aan het toepassen van de zogenaamde marterverlichting. Dit type licht verstrooit niet naar de omgeving, maar verlicht lokaal de grond. Aanbevolen wordt de verlichting zo laag mogelijk te plaatsen, zodat het licht minimaal naar de omgeving verstrooit. Bijvoorbeeld op de parkeerplaatsen circa 1 meter vanaf de grond.
  • Het toe te passen kunstlicht dient zo te worden gepositioneerd, dat de Lage Vaart en omringende bosschages zoveel mogelijk onbelicht blijven (de zichtbaarheid van de lamp/puntbron vanaf de vliegroute dient te worden voorkomen). Minimaal 2/3 van de Lage Vaart dient onverlicht te blijven en de randen van de bosschages dienen minimaal vanaf circa 3 meter vanaf de grond onverlicht te blijven (op deze wijze blijven voldoende geschikte verplaatsings- en foerageermogelijkheden aanwezig). Indien het niet mogelijk is kunstlicht zo te positioneren als hiervoor beschreven, dan dienen barrières te worden aangebracht om te voorkomen het kunstlicht verstrooid wordt naar de omgeving. Daarbij wordt gedacht aan het plaatsen van schermen of liever hoog opgaande begroeiing.

Toegevoegde waarde ecologie door het MEC

De ecologische verbindingen in de omgeving van het plangebied (Lage Vaart en Lagevaartbos) zijn west-oost verbindingen, gelegen in de regionale ecologische verbindingszone tussen Lelystad via Dronten naar Kampen. Deze verbindingszone is bedoeld om soorten vanuit de omgeving Lelystad en waar mogelijk zelfs vanuit de Oostvaardersplassen mogelijkheden te bieden zich verder te verbreiden door oostelijk Flevoland. In deze zones wordt de uitwisseling tussen populaties gehinderd door bestaande barrières. Maatregelen zijn nodig om deze barrières te verminderen. Bij het plangebied zijn er kansen om zowel natte als droge elementen te realiseren. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hier ook op ingespeeld. De maatregelen die worden getroffen zijn gericht op de uitbreiding van het leefgebied van soorten.

In huidige situatie op terrein nauwelijks toegevoegde waarde voor ecologie

Het terrein heeft in de huidige situatie nauwelijks een toegevoegde waarde voor algemene amfibieën en broedvogels. In de huidige situatie is er op het terrein geen aansluiting met de omliggende ecologische zones. Het terrein vormt dan ook een barrière; er is als het ware een "gat" in de ecologische zone.

Voor het inrichtingsplan is daarom gekozen voor een natuurinclusief ontwerp en landschappelijke inpassing. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.

Groene bebouwing in een groen kader

De groenstructuur van de omgeving wordt geïntegreerd op het terrein. De lijnvormige bebouwing en beplanting wordt doorgetrokken op het terrein.

De gebouwen worden deels voorzien van sedumdaken. Het terrein blijft vanaf de Dronterweg volledig omsloten met dichte begroeiing. Het is en blijft wel zichtbaar vanaf de Lage Vaart.

Natuurwaarden het plangebied intrekken

Op de afbeelding "Inrichtingsschets" is het natuurinclusief ontwerp op terreinniveau weergegeven. Ingezet is op natuurvriendelijke aansluitingen met de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.2031-ONH1_0007.jpg"

Afbeelding: Inrichtingsschets

In de huidige situatie komen de soorten niet snel het terrein op, aangezien het terrein grotendeels is verhard en dus een belemmering vormde. Met de nieuwe situatie worden de aanwezige soorten het gebied "ingetrokken".

Voor de ontwikkeling wordt een wadi aangelegd. In paragraaf 4.6 is hier reeds op ingegaan. Voor de wadi wordt de bestaande greppel aan de oostzijde gebruikt. Met de wadi ontstaat een goede aansluiting op de Lage Vaart en de bestaande groenstructuren. De wadi heeft op deze plek de meeste toegevoegde waarde voor ecologie (vooral voor watergebonden soorten). Ook voorziet de wadi in de waterdoelstelling.

De wadi zorgt voor aansluiting op de natte natuur in de omgeving. Onder meer zoogdieren en amfibieën kunnen hiervan gebruik maken. Soorten die kunnen profiteren van de wadi en beplanting langs de randen zijn kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker, meerkikker. Op termijn is het gebied ook aantrekkelijk voor rugstreeppad, ringslang, bunzing, das, wezel, verscheidene muizensooorten, egel, haas, konijn, vos. Ook de watervleermuis en de meervleermuis profiteren van de rechtlijnige watergang.

Beheer en onderhoud: Het beheer en onderhoud van de wadi dient ervoor zorg te dragen dat de vegetatie in een pionierstadium blijft. Dat betekent voor waterhabitats in het vroege voorjaar en in de winter schonen en regelmatig maaien, zodat de vegetatie op de oever kort wordt gehouden. Er wordt op ingezet dat in de wadi het grootste deel van het jaar water aanwezig.

Ontwerpeisen: Het wateroppervlak moet groter zijn dan 30 m2 en maximaal 1 m diep. De oeverzone dient breed en ondiep te zijn met een talud van minimaal 1:4. Er wordt niet geschoond tussen begin april en eind juni. De oever wordt in ieder geval tweemaal per jaar gemaaid (tegengaan van rietvorming).

Voor de wadi is een aanduiding opgenomen in de regels en op de verbeelding. Ook wordt een afzonderlijke overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer gesloten voor de realisatie van de wadi. Hiermee is de realisatie van de wadi gewaarborgd.

Aangezien de activiteiten van het MEC voornamelijk op en direct rondom het expositieplein afspelen, zijn de randen rustiger en aantrekkelijker voor het aantrekken van soorten. Bij het ontwerp is ingespeeld op de aanwezige groenstructuren. Met het aanleggen van lijnvormige beplanting en bebouwing worden de bestaande structuren verlengd.

Naar aanleiding van het aanvullend onderzoek (Bijlage 11) worden vleermuiskasten geplaatst. De uitkijktoren wordt hiervoor, voorlopig, als meest geschikt bevonden.

Het creëren van lijnvormige beplantingen en de wadi zorgen ervoor dat vleermuizen in het gebied kunnen foerageren en het terreinen kunnen doorkruisen. Soorten die profiteren van onder meer laanbeplanting en aangepaste verlichting zijn ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, meervleermuis, watervleermuis.

Ook voor vogels is de groene inrichting gunstig. Bij vogels zijn er veel algemene soorten die hiervan kunnen profiteren. Dit betreft verscheidene vogelsoorten.

Met de bovengenoemde maatregelen wordt aangesloten op de bestaande ecologische structuren. De primaire functie van de verbindingszone wordt hierdoor versterkt. Door de realisatie van de wadi en de lijnvormige structuren worden soorten het gebied ingetrokken, hierbij is ingezet op de west-oost richting. Het natuurinclusief ontwerp leidt er toe dat soorten van zowel natte als droge natuur van de verbindingszone kunnen profiteren.

Conclusie

Omtrent het aspect ecologie dienen de genoemde aanbevelingen te worden opgevolgd. Met de ontwikkeling wordt een meerwaarde gegeven voor ecologie.