direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poort van Dronten (D2002)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D2002-0ONH

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding van het plan

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Poort van Dronten (voorheen Rendierweg genoemd), wat zich in het noordwesten van de kern Dronten bevindt. Een deel van dit gebied is al bouwrijp gemaakt en ingevuld.


Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Enerzijds gaat het dus om een conserverende regeling, anderzijds om het mogelijk maken van nieuwe bedrijven. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.2) is ervoor gekozen om de regeling binnen de bestaande kaders meer flexibel en toekomstbestendig te maken. Om deze redenen wordt tegelijkertijd met dit nieuwe bestemmingsplan ook gewerkt aan een aanpassing van het beeldkwaliteitplan.

Naast het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied, maakt het bestemmingsplan ook een nieuwe vestiging van twee fastfoodrestaurants mogelijk. Het voornemen is om deze horecavestigingen in het noordwesten van het bedrijventerrein te vestigen, nabij de rotonde in de Dronterringweg en naast het tankstation.

1.2 Geldende bestemmingsplannen

Momenteel is het plangebied (zie figuur 1) geregeld in diverse bestemmingsplannen en wijzigingsplannen:

  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Rendierweg (3040) (vastgesteld op 27 april 2006);
  • wijzigingsplan Bedrijveneilanden Poort van Dronten (9070.2) (vastgesteld op 3 september 2013);
  • wijzigingsplan Bedrijveneilanden Poort van Dronten (3040.2) (vastgesteld op 3 september 2013);
  • bestemmingsplan Dronten - Bedrijventerrein Poort van Dronten (D2001) (vastgesteld op 25 februari 2016).

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0001.png"

De ligging van het plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan in de huidige en de gewenste situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het bedrijventerrein Poort van Dronten ligt aan de noordwestzijde van Dronten en wordt begrensd door:

  • de Dronterringweg aan de noordzijde;
  • agrarisch gebied en de N23 aan de westzijde;
  • de Hanzelijn aan de zuidzijde;
  • bedrijventerrein Business Zone Delta aan de oostzijde.

Het bedrijventerrein heeft een directe ontsluiting op de provinciale weg, via de Cellebroederspoort en Koppelpoort. De eerste fase van het bedrijventerrein aan de noordzijde is in ontwikkeling, wat betekent dat de straten hier deels zijn aangelegd en het bedrijventerrein bouwrijp is gemaakt. Het bedrijventerrein heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 110 hectare (79,5 hectare netto). Langs de N23 / de Dronterringweg is het plangebied landschappelijk ingepast met groen en water. Ten zuiden van de Cellebroederspoort is het bedrijf Fresh Care Convenience gevestigd. Langs de Rendierweg zijn (voormalige) agrarisch bedrijfspercelen aanwezig die niet meer als zodanig zijn bestemd, maar voorlopig blijven gehandhaafd. De noordwestzijde van het plangebied ter plaatse van de aansluiting met de N23 / de Dronterringweg, is bedoeld voor de realisatie van twee door water omsloten bedrijveneilanden. bij de aansluiting van de N23 en de Dronterringweg. Bij de buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen bedrijfspercelen aan De Amstel, op Business Zone Delta, zijn bedrijfswoningen aanwezig. Recentelijk is in het noordwesten van het plangebied ook een nieuw tankstation gerealiseerd.

Het figuur toont een luchtfoto van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0002.png"

Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied

2.2 Uitgangspunten gewenste situatie

Het doel is om in het plangebied een toekomstgerichte- en flexibele regeling te bieden voor de verdere uitwerking van het bedrijventerrein. Hiervoor is een uitgangspuntennotitie opgesteld die in overleg met de ondernemers tot stand is gekomen. Deze uitgangspunten worden hierna beschreven en zijn in dit bestemmingsplan verder uitgewerkt. In hoofdstuk 5 wordt dit vervolgens vanuit de juridische regeling van het bestemmingsplan nader beschreven. Voor het plangebied wordt tevens een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld, dat wordt toegevoegd aan de volgende fase van het bestemmingsplan.

Ruimtelijke uitgangspunten

De beoogde bestemmingsplanregeling borduurt in grote lijnen voort op de regeling (en de hoofduitgangspunten) van het geldende bestemmingsplan. Wat de ruimtelijke structuur betreft, is het uitgangspunt hierbij om alleen de hoofdstructuur vast te leggen, waarbij het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het geldende bestemmingsplan flexibeler is opgesteld, om op deze wijze sneller in te spelen op de wensen van ondernemers. Voor de ruimtelijke structuur betekent dit dat de reeds bestaande (hoofdontsluitings)wegen en de hoofdgroenstructuren/hoofdwaterstructuren worden vastgelegd en dat nieuw aan te leggen wegen, groen en/of water afhankelijk is van de te vestigen bedrijven. In het plangebied wordt rekening gehouden met een doorsteek in de wegenstructuur naar Business Zone Delta.

Voor de maximale bouwhoogte wordt grotendeels vastgehouden aan de bestaande maximale mogelijkheden, dat wil zeggen:

  • 12 meter op het centrale deel en de noordzijde van het plangebied;
  • 7 meter aan de oostzijde van het plangebied;
  • 10 meter aan de westzijde van het plangebied;
  • 20 meter bij het eiland in de noordwestzijde van het plangebied.

Met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is deze maximale hoogte onder voorwaarden te verhogen van 10 of 12 meter naar 15 meter en aan de noordzijde van het plangebied naar 20 meter. In het bestemmingsplan zijn geen gevelbouwgrenzen, minimale bouwhoogtes en/of dakhellingen geregeld.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt net als in het geldende bestemmingsplan de zuidelijke strook bij de Hanzelijn geregeld met een uit te werken bestemming.

Functionele uitgangspunten
In functioneel opzicht geldt het hoofduitgangspunt dat het bedrijventerrein ruimte biedt aan reguliere bedrijven tot en met categorie 4 zoals opgenomen in de basiszoneringslijst van de VNG (bijlage 1 van de planregels). Conform de geldende planologische mogelijkheden is een interne milieuzonering toegepast met situering van bedrijven uit de zwaarste milieucategorieën in het midden van het terrein, om negatieve effecten op de omgeving (zoals wijk De Gilden en de bedrijfswoningen aan De Amstel) te voorkomen. Lichtere categorie 5 bedrijven waren in het vorige bestemmingsplan toegestaan in het midden van het terrein, maar de feitelijke ruimte hiervoor is door de komst van Fresh Care Convenience reeds vergeven. Categorie 5 bedrijven zijn nu alleen toegestaan als deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijven uit categorie 4, dus in de praktijk minder overlast zullen veroorzaken.

Zelfstandige kantoren zijn niet in het plangebied toegestaan, omdat deze functie op andere locaties in Dronten voldoende vertegenwoordigd zijn. In het plangebied zijn alleen kantoren mogelijk die ondergeschikt en aanvullend zijn op de reguliere bedrijfsfunctie in het plangebied.

Perifere detailhandel is onder voorwaarden mogelijk op de bedrijveneilanden. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de bestaande (perifere) detailhandelscentra zoals kernwinkelgebied en op Business Zone Delta. Ook (indoor) sport- en (bepaalde) horecafuncties zijn onder voorwaarden mogelijk in het plangebied door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Hoofdstuk 5 gaat hier verder op in.

FEBO en Subway

Het voornemen is om in het noordwesten van het plangebied naast het tankstation een vestiging van de FEBO, inclusief drive thru en een vestiging van de Subway te realiseren. Beide vestigingen krijgen een eigen parkeerplaats en ontsluiting op de Koornmarktpoort. De FEBO wordt in het noordwestelijke deel van de kavel mogelijk gemaakt. Het hoofdgebouw wordt in het noordelijke deel geplaatst met ten zuiden hiervan een parkeerterrein dat ruimte biedt aan 22 parkeerplaatsen. Tevens wordt een drive thru aangelegd rondom het pand. Op die manier ontstaat een aparte in- en uitgang voor de drive thru. Het pand waar de FEBO in gerealiseerd wordt, krijg een oppervlakte van 150 m². Aan de voorzijde van het pand wordt een terras van 190 m² aangelegd, tussen het pand en het parkeerterrein.

De Subway wordt in de zuidoostelijke helft van de kavel gerealiseerd. Ten behoeve van de Subway wordt een pand met een oppervlakte van 140 m² aangelegd. Ten zuiden hiervan wordt een terras aangelegd van 330 m². Weer ten zuiden daarvan wordt een parkeerterrein aangelegd die ruimte biedt aan 21 parkeerplaatsen. Tevens krijgen beide vestigingen een eigen fietsenstalling en wordt een reclamezuil ter hoogte van 12 meter gerealiseerd, aan de noordoostelijke grens van de kavel, tussen beide vestigingen in.

In onderstaande figuur is een overzichtstekening van de voorgenomen inrichting van de FEBO en de Subway opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0003.png"

Voorgenomen inrichting

Zowel de vestiging van de FEBO als van de Subway zullen bestaan uit één bouwlaag met een kap. De inrichtingen van beide vestigingen zijn gespiegeld aan elkaar, zodat de zitgedeeltes voor de gasten naar elkaar toe gericht zijn. Beide gebouwen worden voorzien van dakplaten in zinkkleur (mat, donkergrijs) en puien in houtkleur of blank gelakt. In onderstaande figuren zijn impressies van de voorgenomen gebouwen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0005.png"

Indeling en impressies van de FEBO vestiging

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0007.png"

Indeling en impressies van de Subway vestiging

Om de gevolgen van het voornemen voor het verkeer en parkeren in en rondom de FEBO en Subway inzichtelijk te maken, is een mobiliteitstoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat de locatie goed bereikbaar is voor zowel gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer en het fietsverkeer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien op het parkeerterrein van beide restaurants.

De ontwikkeling van de fastfoodrestaurants op het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen. Voor de verkeersafwikkeling op het hoger gelegen netwerk is de rotonde bij de aansluitingen op de N307 beoordeeld. De verzadigingsgraad en de wachttijden zijn acceptabel. De ontwikkeling leidt tot een beperkte toename aan wachttijden, welke niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Voor een uitgebreide motivering van het verkeer en parkeren aspect, wordt verwezen naar bijlage 1.

Voor een andere fastfoodvestiging en/of snackbars/cafetaria's en voor lichte horeca is in het plangebied een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee deze onder voorwaarden mogelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het voor het plangebied van toepassing zijnde beleid, dat een direct verband houdt met de gewenste ontwikkeling. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Wanneer van toepassing kan dit beleid nadere uitgangspunten geven voor dit bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakte ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied en/of de ontwikkeling raken geen van deze rijksbelangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied. Onder stedelijke ontwikkelingen wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De mogelijkheden in het plangebied betreffen met uitzondering van de nieuwvestiging van de FEBO en de Subway een voortzetting van de geldende planologische mogelijkheden. In het kader van het geldende bestemmingsplan zijn afwegingen gemaakt in relatie tot behoefte, vraag en mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat de gronden reeds bestemd zijn voor een bedrijventerrein is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en is het doorlopen van de ladder met uitzondering van de FEBO en de Subway dan ook niet noodzakelijk.

Voor de FEBO en Subway is een ladderonderbouwing opgesteld om te onderzoeken of het voornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van die analyse wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van een FEBO en Subway voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. De volledige ladderonderbouwing is opgenomen als bijlage 2 bij deze onderbouwing.

3.1.4 Conclusie

Het rijksbeleid geeft geen uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De visie van de provincie Flevoland gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen die van excellente kwaliteit zijn. De randmeren in de gemeenten Zeewolde en Dronten hebben een aantrekkelijk recreatief en toeristisch aanbod, waar velen van genieten.

De actualisatie van het bestemmingsplan met de beoogde ontwikkeling van de FEBO en de Subway op bedrijventerrein Poort van Dronten sluit aan bij de beleidsmatige ambitie om nieuwe initiatieven te omarmen, maar ook om het voorzieningenaanbod te versterken in een recreatief sterke regio.

3.2.2 Verordening voor de fysieke leefruimte provincie Flevoland

De sturingsfilosofie van de provincie Flevoland gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • lokaal besluiten wat lokaal kan worden besloten;
  • wanneer sprake is van bovenregionale belangen is er een provinciale rol;
  • samenwerken op basis van respect voor de eigen doelen van alle partners;
  • afspraken worden gemaakt over kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt;
  • de provincie doet een appèl op de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken partners;
  • een slagvaardige en resultaat gerichte beleidsaanpak;
  • burgers en belangengroepen worden actief betrokken bij planvorming en uitvoering.

Bovenstaande uitgangspunten zijn uitgewerkt in de Verordening voor de fysieke leefruimte. Aangezien de beleidsmatige keuzes voor de ontwikkeling van Poort van Dronten in het verleden zijn gemaakt en dit bestemmingsplan het geldende bestemmingsplan actualiseert, zijn er geen strijdigheden met de verordening. Dit geldt ook voor de beoogde vestiging van de FEBO en de Subway.

3.2.3 Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).

In het Omgevingsplan streeft de provincie naar een voortgaande groei in Flevoland zodanig dat inwonertal, verbindingen, voorzieningenniveau, werkgelegenheid en inkomensvorming goed op elkaar zijn afgestemd. Wat betreft bedrijvigheid richt de provincie zich op kwaliteitsverhoging van de Flevolandse bedrijventerreinen en een duurzame ontwikkeling daarvan door een integrale benadering van belangen op het gebied van milieu, water, ruimtelijke ordening en economie. Het bedrijventerrein is in het Omgevingsplan aangemerkt als een gemengd bedrijventerrein met een bovenlokale functie.

3.2.4 Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011

De 'structuurvisie werklocaties Flevoland 2011' is een nadere concretisering van het Omgevingsplan. Tussen de provincie en de gemeenten in Flevoland zijn afspraken gemaakt over de omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties (formele werklocaties), afgezet tegen de marktvraag. Dit is verwoord in de "visie werklocaties Flevoland 2030+" (april 2010). Daarnaast heeft de Provincie het "Locatiebeleid stedelijk Gebied 2011" (augustus 2011) opgesteld waarin de Provincie aangeeft welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.


Zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. Voor de gemeente Dronten geldt dat met het reeds geplande nieuwe bedrijventerrein Poort van Dronten en de ruimte die nog ligt op andere bedrijventerreinen, voldoende ruimte aanwezig is voor (nieuw)vestiging van bedrijven om aan de toekomstige vraag vanuit de markt te voldoen. Deze ruimte is naar verwachting ook echt nodig omdat Dronten door de komst van de Hanzelijn en de nieuwe N307 meer bedrijven zal trekken en daardoor een hogere arbeidsplaatsenratio zal krijgen. Daarop aanvullend zal ook Het Hanzekwartier (14 ha netto) en De Kaai / Havenweg (6 ha netto) getransformeerd worden waardoor ruimte aan bedrijventerrein verloren zal gaan.

Voor kantoren volstaan de bestaande locaties om te kunnen voldoen aan de behoefte. Deze locaties liggen nabij het station in Het Hanzekwartier, in het centrum, op het bedrijventerrein Business Zone Delta, op het Agripark en (rustig in een groene kantoorvilla) aan De West. Om deze reden worden er in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor nieuwe zelfstandige kantoren. De ontwikkeling van nieuwe kantoren en intensivering van bestaande bedrijventerreinen worden alleen in gang gezet als blijkt dat er daadwerkelijk vraag is naar nieuwe kantoren en meer bedrijfsruimte.

3.2.5 Conclusie

Bedrijventerrein Poort van Dronten wordt in de verschillende provinciale beleidsstukken mogelijk gemaakt. De mogelijkheden in het plangebied passen dan ook binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. In de periode tot 2030 groeit Dronten door als stedelijke hoofdkern, met een regionale verzorgingsfunctie. Die centrumfunctie wordt mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid via de N307 en de Hanzelijn.

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als 'uitbreiding bedrijventerrein'; een duurzaam te ontwikkelen bedrijventerrein. Voor het terrein is de 'energievisie duurzaam bedrijventerrein Poort van Dronten' (2011) opgesteld, waarmee bedrijven aangemoedigd worden om duurzaam te bouwen en te ondernemen. Het terrein wordt geflankeerd door een grote waterpartij. Rondom deze waterpartij komt een aantal 'flauwe' oevers met bomen zodat het terrein een groene uitstraling krijgt en het ook aan waterbergingseisen voldoet. In de waterplas is ruimte gereserveerd voor bedrijveneilanden. Op het terrein is (milieugezoneerd) bedrijvigheid tot en met categorie 5 mogelijk, zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven. MKB, Agribusiness, logistiek en industrie zijn belangrijke doelgroepen van het bedrijvenpark. De gemeente heeft de ambitie om voor het terrein een parkmanagementstructuur op te zetten die zich richt op het waarborgen van de kwaliteit (door regelmatig en goed onderhoud) en op het waarborgen van de veiligheid. Dit parkmanagement is momenteel in oprichting.

Wat betreft kantoren volstaan volgens de structuurvisie de bestaande kantoorlocaties in Dronten om te voldoen aan de vraag naar deze functie. Daarom worden in het plangebied van dit bestemmingsplan geen nieuwe mogelijkheden geboden voor (zelfstandige) kantoren.

De gemeente stimuleert het wonen op bedrijventerreinen niet en faciliteert deze functie om deze reden ook niet in het plangebied.

De mogelijkheden in het plangebied zijn afgestemd op de structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota en beeldkwaliteitplan

De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013. Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebieden waarvoor in de welstandsnota welstandscriteria zijn opgenomen en gebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan van toepassing is.

In de welstandsnota is aangegeven dat voor het plangebied een beeldkwaliteitplan van toepassing is. Dit gold tot voor kort alleen voor het noordelijke deel van het plangebied. Voor het gehele plangebied wordt een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld dat het voorgaande beeldkwaliteitplan vervangt. Dit wordt aan de volgende versie van dit bestemmingsplan toegevoegd. Het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan dienen te worden gezien als een samenhangend geheel. In het bestemmingsplan zijn het grondgebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. De in het beeldkwaliteitplan vastgestelde richtlijnen vormen zowel het kader voor de ontwikkeling van het gebied, als het kader voor de welstandsbeoordeling van de bouwplannen. De omgevingsvergunningsaanvragen voor het bouwen dienen hieraan getoetst te worden. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht en als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het beeldkwaliteitplan vormt hiermee het welstandsbeleid voor het plangebied en op deze wijze wordt een goede ruimtelijke kwaliteit voor het gebied geboden.

3.3.3 Conclusie

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de verschillende gemeentelijke beleidsdocumenten. De mogelijkheden in het plangebied passen dan ook binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk toetst de gewenste ontwikkeling aan de verschillende omgevingsaspecten. Wanneer sprake is van uitgangspunten voor het bestemmingsplan, dan staan deze hierin aangegeven.

4.1 MER

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig zijn, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteit zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en de m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en de mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het ruimtelijke plan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.er.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Voor de actualisatie van het bedrijventerrein geldt dat er geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling waarvoor een afweging op grond van het Besluit milieueffectrapportage voor nodig is. Wel zijn de FEBO en de Subway aan te merken als nieuwe functie waar vanuit deze wetgeving nog niet eerder een afweging over is gemaakt. De ontwikkeling hiervan blijft ruim onder de drempelwaarde voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent wel dat alleen een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. De vormvrije mer-beoordeling voor dit project is opgenomen als bijlage 3 bij deze onderbouwing. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage ), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. De gemeente neemt hierover een besluit dat in de volgende versie van het bestemmingsplan wordt verwerkt.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Op het bedrijventerrein Poort van Dronten kunnen bedrijven zich vestigen die in de VNG-lijst zijn opgenomen in de milieucategorieën 1 tot en met 4. Rekening houdend met de aangrenzende woonbebouwing (op bedrijventerrein Business Zone Delta en de woonwijk De Gilden) is ten gunste van een goede milieuzonering niet elke categorie overal toegestaan.

Dit houdt in dat de bedrijven uit de zwaarste categorieën geplaatst worden in het midden van het bedrijventerrein, waar bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de VNG-lijst mogelijk zijn. Aan de randen van het bedrijventerrein is ruimte voor bedrijven uit lichtere bedrijfscategorieën (maximaal categorie 3.2). Deze categorisering komt overeen met die uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor een goede milieuzonering wordt geboden. Ook wordt hiermee een vergroting van de hinder op de omgeving voorkomen. Voor de FEBO en de Subway geldt een milieucategorie 1. Ten aanzien van de milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor dit project is het industrielawaai niet van toepassing omdat het bedrijventerrein geen gezoneerd bedrijventerrein betreft. Er worden namelijk in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat de wegen op het bedrijventerrein en de omliggende wegen een maximumsnelheid hebben van 50 km/uur of meer. Deze wegen hebben op grond van de Wgh een geluidzone. In het plangebied zijn echter geen geluidgevoelige objecten (zoals woningen) toegestaan waardoor het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet nodig is. Vanuit de Wgh zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Met de ontwikkeling van de vestigingen van de FEBO en de Subway worden geen geluidgevoelige objecten ontwikkeld. Daarom hoeft geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden en vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit van de bodem zodanig is dat er geen risico's optreden voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functies.

Met betrekking tot mogelijke bodemvervuiling is het hele bedrijventerrein in kaart gebracht door een historische vooronderzoek (volgens de NVN 5725 norm) en is een bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan opgesteld. In het kader van de bodemkwaliteitskaart is al bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem van het bedrijventerrein als relatief schoon kan worden bestempeld en dat voor de gewenste ontwikkelingen op voorhand geen belemmeringen aanwezig zijn.

In 2016 is voor gebied van de FEBO en de Subway een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Hieruit blijkt dat op er ten aanzien van de kwaliteit van de bodem geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 4.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

De gemeente Dronten heeft een eigen Archeologische beleidskaart opgesteld. Op de kaart is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is. Het plangebied is in dit beleid aangegeven als archeologievrij gebied. Dit is een gevolg van een onderzoek dat uitgevoerd is in het kader van het geldende bestemmingsplan. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied niet geschikt is geweest voor (vroegere) bewoning. Op basis van deze resultaten is een vervolgonderzoek niet nodig. Archeologie heeft daarom geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.5.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In 2011 is onderzoek gedaan naar het ruimtelijk erfgoed in de gemeente Dronten. Tijdens deze inventarisatie is een aantal gebouwen en ruimtelijke structuren aangeduid, waarna de gemeenteraad over de beschermenswaardigheid hiervan heeft besloten. Het plangebied van dit bestemmingsplan bevat geen gebouwen of structuren die als zodanig zijn aangeduid door de gemeenteraad. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is dus geen sprake van aangewezen cultuurhistorische waarden. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet Natuurbescherming. Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van aangewezen Natura 2000- en NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ruim 1 kilometer ten oosten van het plangebied, langs de Lage Vaart. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op meer dan 5 kilometer buiten het plangebied. Door deze ruime afstanden hebben de mogelijkheden in het plangebied (zo ook voor de ontwikkeling van de FEBO en de Subway) geen negatieve gevolgen voor de genoemde gebieden. Bovendien heeft dit bestemmingsplan een actualiserend karakter door de bestaande planologische mogelijkheden grotendeels over te nemen.

4.6.2 Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De verwachting van aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied is laag. In de watergangen rondom het plangebied is de aanwezigheid van beschermde soorten mogelijk. Het plangebied is in gebruik als bedrijfsgrond en landbouwgrond en wordt in die hoedanigheid intensief gemaaid en gebruikt. Op basis hiervan is er geen reden te veronderstellen dat de Wet Natuurbescherming een juridische basis geeft waardoor het bestemmingsplan niet uitgevoerd kan worden.

4.7 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet voornamelijk in een actualisering van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Rendierweg (3040) uit 2006 en het bestemmingsplan Dronten – Bedrijventerrein Poort van Dronten (D2001) uit 2016 dat een deel van het plangebied van eerder genoemd plan herziet. In laatstgenoemd plan is in het kader van de watertoets door het waterschap geconstateerd dat de toekomstige waterhuishoudkundige situatie vrijwel niet wijzigt en is op vergunningenniveau overleg geweest met het waterschap. Ook nu is er geen sprake van zodanige veranderingen in de inrichting van het plangebied dat dit grote consequenties heeft voor de waterhuishouding. Het nieuwe bestemmingsplan herziet in grote lijnen de regeling (en de hoofduitgangspunten) van de eerder vastgestelde bestemmingsplannen. Tijdens de procedures van deze plannen zijn voor het plangebied in overleg met het waterschap, de uitgangspunten voor de waterhuishouding vertaald en vastgelegd in het 'Werkdocument Water', opgesteld door de Grontmij (Ontwikkeling duurzaam bedrijventerrein Rendierweg, 16 maart 2004, nr. 301487. rev. 2), versie definitief). Dit werkdocument is opgenomen in bijlage 5. Dit heeft onder meer ertoe geleid dat de waterloop ten westen van het plangebied is verbreed, hetgeen planologisch is geborgd via de bestemming Water die nu opnieuw in het bestemmingsplan is meegenomen.

Inmiddels zijn de waterpartijen aan de randen van het plangebied grotendeels ook al gerealiseerd. De aanleg hiervan vormt de uitwerking van het Definitief Ontwerp (Maris, 17-12-2008, 08030A, versie definitief) dat is opgesteld voor de landschappelijke inpassing van de noordelijke en oostelijke kant van het bedrijventerrein. Bij het opstellen en uitwerking ervan is rekening gehouden met de wensen en eisen van het waterschap.

Deze paragraaf geeft de waterhuishoudkundige uitgangspunten voor het plangebied weer. Bij de inrichting van het gebied en de uitvoering van bouwplannen zal hiermee rekening worden gehouden.

4.7.1 Waterhuishoudkundige uitgangspunten

In het Programma van Eisen is een aantal uitgangspunten geïnventariseerd die in het stedenbouwkundig ontwerp en het waterstructuurplan verder zijn uitgewerkt. Het gaat ondermeer om de volgende aspecten, die van belang zijn voor het bestemmingsplan:

  • Aanleggen gesloten watersysteem

In het totale gebied De Poort van Dronten wordt een gesloten watersysteem aangelegd, waarbij het water wordt losgekoppeld van het omliggende oppervlaktewater. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van dat gesloten watersysteem. Zo wordt het oppervlaktewater in het plangebied niet beïnvloed door de aanvoer van water uit de Rendiertocht en ontstaat een meer op de (hemel) waterberging gericht systeem. Een voorziening wordt/is gemaakt, waarbij in droge perioden water uit de tocht kan worden aangevoerd. Ook de afvoer van overtollig water vindt plaats op de Rendiertocht. Het watersysteem bestaat uit een ringsloot rondom het terrein met daaraan gekoppeld twee lange verbindingssloten, die parallel lopen aan de hoofdontsluitingswegen.

  • Flexibel peilbeheer

Een flexibel peilbeheer wordt toegepast. Het peil is vastgesteld tussen de NAP -5,30 á -5,70 meter. Tezamen met het gesloten watersysteem ontstaat zo een oppervlaktewatersysteem dat gestuurd wordt door hemel- en grondwater. Bij dit peil treedt geen grondwateroverlast richting de omgeving op. Door extra infiltratie en een licht verhoogde peilstijging blijft de grondwaterkwaliteit ook minimaal hetzelfde of verbetert deze zelfs. Dit peilbesluit is inmiddels gewijzigd door het waterschap.

  • Minimum percentage aan oppervlaktewater

Op basis van het inrichtingsmodel is in het plan een oppervlakte aan water berekend van circa 6,7 ha (circa 6,1 %). In het kader van het waterstructuurplan is berekend dat bij dit percentage geen problemen worden verwacht voor wateroverlast, -kwaliteit en/of riolering. Door echter uit te gaan van het genoemde streefpeil tezamen met de toepassing van functiecombinaties met groene zones en bergende en zuiverende voorzieningen van afgekoppeld regenwater, wordt tenminste aan de veiligheidsnormen voldaan. Voor de berging van een bui (1:100) wordt het water eerst opgevangen in de watergangen in en rondom het plan, waarna het kan wegzakken/infiltreren in de ondergrond. Overigens wordt deze afvoer eveneens geregeld door middel van een regelbare stuw met een maximale afvoer van 1,5 liter/sec/ha.

  • Rekening houden met een mogelijke toekomstige aansluiting op het omliggende watersysteem

Hiertoe worden ruimtereserveringen voor aansluitpunten en doorspoelroutes gemaakt om zo in de toekomst tot zo groot mogelijke beheerseenheden te komen.

  • Toepassen van een gescheiden rioleringssysteem

Een gescheiden stelsel voor de afvoer van het regenwater wordt toegepast. Hierbij wordt het (schone) dak- en straatwater (van de niet intensief gebruikte wegen) regelrecht op het open water geloosd en het afvalwater (niet zijnde bedrijfsmatig proceswater) wordt via een apart stelsel op het rioolstelsel van het naastgelegen gebied aangesloten. Na behandeling (door middel van een bodempassage) van het eerste water wordt ook het afstromend water van de intensief gebruikte wegen naar het open water gevoerd.

Voor de duurzame en ecologische inrichting en het beheer van de geprojecteerde waterlopen binnen het plangebied worden bij de uitvoering verder nog de volgende aspecten meegenomen:

  • Bij de inrichting van watergangen worden flauwe oevers toegepast die mogelijkheden bieden voor een natuurvriendelijke (plas-dras) inrichting. De oevers worden geïntegreerd in de groenstructuur;
  • Toepassen van zo weinig mogelijk beschoeiing langs watergangen wat een positief effect heeft op de verspreidingsmogelijkheden voor flora en fauna;
  • Ten gunste van het onderhoud en beheer wordt rekening gehouden met een onderhoudsstrook van 5 meter langs de waterlopen. Daar waar de waterlopen breed genoeg kan onderhoud ook varend gebeuren. Daar waar dit het geval is wordt rekening gehouden met te-water-laatplaatsen.
4.7.2 Watertoets

Het project voor de FEBO en de Subway is door middel van de digitale watertoets kenbaar gemaakt aan het waterschap Zuiderzeeland (dossiercode 20180806-37-18476). Uit de watertoets is naar voren gekomen dat de normale procedure voor deze ontwikkeling geldt. Overigens is hier alleen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan en heeft de ontwikkeling geen tot weinig consequenties voor de waterhuishouding in het gebied. Voor de ontwikkeling van deze functies kan worden aangesloten bij de uitgangspunten, zoals die zijn genoemd in paragraaf 4.7.1.

In zijn algemeenheid zal bij concrete invulling van het bedrijventerrein worden bezien of de waterberging, zoals bepaald met de uitgangspunten, nog in lijn is met de werkelijke invulling van het gehele bedrijventerrein en met oog op toekomstige klimaatsontwikkelingen. In dit kader gaat de gemeente bij aanvragen voor omgevingsvergunningen in overleg met het waterschap.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen en het bestemmingsplan maakt ook geen risicovolle inrichtingen mogelijk.

Wel is in het plangebied een hoofdgastransportleiding aanwezig. Deze heeft aan weerszijden een veiligheidszone van 17 meter waarvoor in het bestemmingsplan een beschermde regeling is opgenomen. Daarnaast vindt over de provinciale weg N307 en de Hanzelijn het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien dit bestemmingsplan grotendeels een actualisatie van de bestaande planologische mogelijkheden betreft zijn er ten aanzien van de groepsrisico geen belemmeringen. Deze weg ligt op ruim 310 meter van het plangebied af en levert daarom geen uitgangspunten en beperkingen voor de ontwikkeling in het plangebied op. De Hanzelijn is voornamelijk van belang voor het zuidelijke deel van het plangebied waarvoor een uitwerkingsplan opgesteld moet worden. Bij het opstellen van het uitwerkingsplan vindt er een nadere toets plaats aan het aspect externe veiligheid. Verder worden in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor kwetsbare objecten zoals woningen.

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn dit onder andere projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit bestemmingsplan regelt grotendeels de bestaande planologische mogelijkheden en valt onder deze categorie project die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er worden uitgezonderd de FEBO en de Subway geen nieuwe (planologische) mogelijkheden geboden aan functies waarvoor in het kader van het bestemmingsplan onderzoek naar luchtkwaliteit nodig is.

Voor de FEBO en de Subway is op basis de verkeersgeneratie van 1.260 mvt/etmaal een berekening uitgevoerd aan de hand van de NIBM-tool om te onderzoeken of dit aantal 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0008.png"

Uitkomst NIBM-tool

Hieruit is naar voren gekomen dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Vanuit de luchtkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Met betrekking tot de vestiging van bedrijven op het terrein kan de invloed van de luchtkwaliteit (vanwege de eventuele uitstoot van het bedrijf zelf) niet eerder worden onderzocht dan wanneer bedrijven zich concreet aanbieden voor vestiging op het terrein. De vergunningen van deze bedrijven worden te zijner tijd getoetst aan de op dat moment geldende regelgeving rond luchtkwaliteit.

4.10 Kabels en leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn uitgezonderd de in paragraaf 4.8 benoemde gasleiding geen kabels of leidingen aanwezig die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Uitgangspunt

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) 2012, waar de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) deel van uit maakt. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden en aanvullend daarop volgens het Handboek Bestemmingsplannen (Kernen gemeente Dronten).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen dat in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Net als in de planregels zijn de bestemmingen op alfabetische volgorde geplaatst.

5.2.1 Bedrijventerrein

Het grootste deel van het plangebied is onder de bestemming “Bedrijventerrein” gebracht. Binnen deze bestemming is ruimte voor de vestiging van bedrijven en de daaraan gerelateerde functies. Ook is in deze bestemming de openbare ruimte mogelijk, zoals wegen, groen en/of water.

In de bestemmingsregeling is aan de hand van de basiszoneringslijst van de VNG onderscheid gemaakt in drie zones waar de volgende categorieën bedrijven zijn toegestaan:

  • 1. bedrijven vallend in categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 aan de randen;
  • 2. bedrijven vallend in categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 met een afwijkingsmogelijkheid naar categorieën 4.1 en 4.2 meer naar het midden van het bedrijventerrein;
  • 3. bedrijven vallend in categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 op het centrale deel van het bedrijventerrein.

Voor elke zone geldt dat ook bedrijven uit een hogere categorie via een afwijking mogelijk zijn, mits deze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën.

Binnen de bestemming is verder per bedrijf productiegebonden detailhandel toegestaan. Solitaire detailhandelsbedrijven zijn derhalve uitgesloten. Een uitzondering hierop is perifere detailhandel. Indien deze functie niet mogelijk is op andere locaties in Dronten, is vestiging van een dergelijk bedrijf bij afwijking mogelijk in het plangebied op de eilanden. Bij de centrale rotonde is een tankstation zonder LPG mogelijk. Op de overige locaties in het bedrijventerrein zijn geen andere tankstations mogelijk.

De FEBO en de Subway kunnen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'horeca' waar 300 m2 aan fastfoodhorecabedrijven zijn toegestaan. Tevens is hier een reclamemast van 12 meter hoog toegestaan, deze is eveneens geregeld met een aanduiding.

Op het bedrijventerrein is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor sportvoorzieningen en bedrijfsverzamelgebouwen en andere (lichte) horeca waaronder een ander fastfoodrestaurant en/of snackbars/cafetaria's. Deze functies zijn onder voorwaarden met een afwijkingsmogelijkheid geregeld.

Naast regels ten aanzien van het gebruik zijn in de regels bij deze bestemming ook bouwregels opgenomen die grotendeels zijn afgestemd op de maximale mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Omwille van een flexibele invulling van het plangebied is gekozen om geen bouwvlakken op te nemen. Gebouwen moeten op minimaal 5 meter van de toekomstige perceelsgrenzen worden gebouwd en er geldt een maximum bebouwingspercentage van 70%. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld direct langs de weg kan worden gebouwd. De maximale bouwhoogte varieert van 7 meter aan de westzijde naar 10 meter aan de oostzijde tot 12 meter op het centrale deel van het bedrijventerrein. Een uitzondering hierop vormen de eilanden, waar gebouwen tot 20 meter hoog mogelijk zijn. Voor de nodige flexibiliteit is via een afwijking een verhoging van de maximale bouwhoogte mogelijk. Verder is een afwijking opgenomen voor het verhogen van de hoogte van bouwwerken voor de eventuele plaatsing van (kleine) windturbines en/of windwalls.

5.2.2 Bedrijventerrein - Uit te werken

Het zuidelijk gedeelte van het bedrijventerrein is onder een nader uit te werken bestemming gebracht. Reden hiertoe is dat het bedrijventerrein niet in één keer, maar in twee fasen tot ontwikkeling wordt gebracht. Het noordelijke deel wordt het eerst ontwikkeld. Tegen de tijd dat er behoefte is aan invulling van het zuidelijk deel, zal hiervoor een apart uitwerkingsplan worden opgesteld.
Om de inrichting van dit deel van het bedrijventerrein in milieuopzicht en stedenbouwkundig opzicht te laten aansluiten bij de overige delen van het terrein, zijn binnen deze bestemming uitwerkingsregels opgenomen. Met deze uitwerkingsregels zal moeten worden aangesloten op de inrichting van de eerdere fasen van het bedrijventerrein.

5.2.3 'Groen' en 'Water'

Het in het plangebied aanwezige en beoogde groen en water (onder andere langs de randen van het plangebied) is in respectievelijk de bestemming 'Groen' dan wel 'Water' opgenomen. Enerzijds vanwege het functionele belang van het groen en water (waterhuishoudkundig en natuurwaarden) en anderzijds vanwege het ruimtelijk belang ervan. In deze bestemmingen is het ook mogelijk om een ontsluitingsweg aan te leggen naar Business Zone Delta. Overigens zijn groen en water ook in de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk.

5.2.4 Verkeer

Alle in het plangebied reeds aangelegde openbare wegen en straten, inclusief begeleidende fietspaden, zijn onder één verkeersbestemming gebracht waarmee de ligging en maatvoering ervan wordt vastgelegd. Nieuwe wegen zijn mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.

5.2.5 Leiding - Gas

De door het plangebied lopende hoofdgasleiding is door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorzien van een bebouwingsvrije zone aan weerszijden van de leiding. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd die niet ten dienste staan van de gasleiding. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken. Tevens zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk en de economische uitvoerbaarheid. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat het om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.


Overleg en inspraak
Omdat de gemeente participatie van burgers en belangenorganisaties belangrijk vindt, heeft de gemeente deze partijen de mogelijkheid geboden reacties op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

In dit kader van de inspraak heeft het plan daarom van 21 maart tot en met 1 mei 2019 ter inzage gelegen. Er is één inspraakreactie ontvangen.

Verder is het voorontwerp in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overlegpartners.

Op de ontvangen inspraak- en overlegreacties is een gemeentelijk standpunt ingenomen in de 'Nota Vooroverleg en Inspraak Bestemmingsplan Poort van Dronten (D2002)' die is opgenomen als bijlage 6. De reactie van het waterschap heeft geleid tot een aanpassing van de toelichting. Deze in paragraaf 4.7 verwerkt. De opmerking van de Gasunie heeft geleid tot een aanpassing van artikel 8 van de regels.


Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met daarin de resultaten van overleg en inspraak opgenomen, heeft vervolgens van 4 juli tot en met 14 augustus 2019 (zes weken) ter inzage gelegen. In deze periode kon een ieder zijn zienswijze kenbaar maken. Er is één zienswijze ingediend, die in de vaststellingsprocedure ongegrond is verklaard.


Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 17 oktober 2019 ongewijzigd vastgesteld.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De gronden waarop nieuwbouw wordt gebouwd, zijn in eigendom van de gemeente of van partijen waarmee de gemeente overeenkomsten heeft afgesloten. Hiervoor is een grondexploitatie vastgesteld waaruit een positief resultaat blijkt. De gemeente heeft hiervoor een budget in de begroting gereserveerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.

6.3 Exploitatieplan

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Dit bestemmingsplan is grotendeels gebaseerd op de geldende regelingen voor het plangebied. Ook de toegestane functies en de bouwregels zijn op zowel de geldende regelingen als op de bestaande situatie afgestemd, waardoor het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen. De gemeente heeft of krijgt een deel van de gronden in het plangebied in eigendom en heeft met de andere grondeigenaren in het verleden (anterieure) overeenkomsten afgesloten.

De gemeente zal de kosten die zij maakt met betrekking tot de planontwikkeling verhalen door middel van de gronduitgifte. De kosten zijn dus 'anderszins verzekerd' waardoor er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.