direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dronten - Lisdoddepad 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D400010-VA01

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft aan Lisdoddepad 5 een akkerbouwbedrijf gehad. De activiteiten zijn gestaakt en het bedrijf is niet langer actief. De omliggende gronden zijn verkocht. Graag wil initiatiefnemer de agrarische bestemming met een wijzigingsbevoegdheid wijzigen naar de woonbestemming. Dit wijzigingsplan is opgesteld om dit te realiseren.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Dronten in de provincie Flevoland. Het ligt tussen de plaatsen Lelystad en Dronten in. Zie onderstaande afbeelding voor de locatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D400010-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied (bron: Googlemaps)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan op de planlocatie is 'Buitengebied Dronten (D4000)', vastgesteld op 5 oktober 2016. De huidige enkelbestemming van de planlocatie is 'Agrarisch'. Het vlak waarbinnen de gebouwen liggen hebben de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'. Het overige deel van het erf heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'. Het gebied met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' heeft voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' en voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'. Hieraan is de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie dieptecriterium 1m' toegevoegd. Aan de zuidzijde van het erf ligt een kavelsloot die aangegeven is met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot'.

Over het hele gebied is de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' van kracht. In verband hiermee heeft het erf een maatvoering waarbij de maximum hoogte niet meer dan 150 meter mag zijn.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting en een verbeelding. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. De haalbaarheid van het plan wordt in hoofdstuk 4 aangetoond voor wat betreft de relevante milieuaspecten. De uitvoerbaarheid van het plan is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het vooroverleg en de inspraak en in hoofdstuk 7 ten slotte wordt de juridische regeling besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie 

In de huidige situatie is er aan het Lisdoddepad 5 sprake van een akkerbouwbedrijf. De bedrijfskavel bestaat uit een bedrijfswoning en twee grote loodsen die direct tegen elkaar aan geplaatst zijn. Zie onderstaande afbeelding voor de huidige situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D400010-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: huidige situatie (bron: ruimtelijkeplannen)

2.2 Gewenste situatie

In de gewenste situatie blijft het erf onveranderd. Enkel de bestemming van de bedrijfskavel wordt gewijzigd van Agrarisch naar Wonen. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. De landschappelijke inpassing blijft ongewijzigd. Zie paragraaf 2.3 voor de de wijzigingsbevoegdheid. De huidige agrarische bedrijfswoning blijft de woning en de bestaande schuren worden gebruikt ten behoeve van opslag en hobby's.

2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de huidige bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die een functiewijziging naar 'Wonen' mogelijk maakt. Het betreft Artikel 3.8, lid d:

3.8 Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 1, het plan wijzigen in die zin dat:

d. de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', 'Bedrijf - Agrarisch hulp- en nevenbedrijf', 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' of 'Bedrijf', ten behoeve van een functieverandering, mits:

1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 18, artikel 5, artikel 10 of artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;

2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.17.;

3. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied', met dien verstande dat de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden verwijderd;

4. bij de wijziging naar 'Bedrijf' tevens een functieaanduiding voor de ter plaatse te vestigen bedrijfsactiviteit wordt aangebracht;

Toets

1. Voor deze locatie is artikel 18 'Wonen' van toepassing zoals genoemd in het moederplan Buitengebied Dronten (D4000).

2. In bijlage 1 onder 1.17 zijn de volgende regels van toepassing op de planlocatie:

c. De functieverandering, met name de wijziging naar “Wonen”, mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

d. Bij de functieverandering wordt ernaar gestreefd het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen, alsmede de erfsingelbeplanting, als landschappelijke verschijningsvorm te handhaven. Bij verandering naar een woonfunctie, dan wel een toegelaten bedrijfsfunctie, wordt er tevens naar gestreefd alle met het wonen of het bedrijf verbonden functies zoveel mogelijk onder te brengen in het hoofdgebouw, dat is de voormalige bedrijfswoning, en de daarbijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen;

e. Tot slot moet een functieverandering in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 14 van het bestaande Besluit externe veiligheid.

3. De planlocatie heeft de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'. Hiermee wordt er voldaan aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

Op de planlocatie kan tegemoet gekomen worden aan de gestelde voorwaarden. De toets aan de milieuaspecten wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen 

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het Rijksbeleid. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op het provinciaal beleid. In paragraaf 3.4 komt het regionaal beleid aan bod en in paragraaf 3.5 het gemeentelijk beleid. Paragraaf 3.6 omvat de conclusies ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte ruimtelijk beleidskader is niet uitputtend.

3.2 Rijksbeleid 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van

de ruimtelijk economische structuur van Nederland.

  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de

bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke

en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Toets

Het voornemen is niet in strijd met de benoemde 13 onderwerpen in de Structuurvisie, het voornemen kan vanuit dit aspect uitvoerbaar worden geacht.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in 
werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen  nationale belangen zoals  genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Het plangebied en/of de ontwikkeling raken geen van deze rijksbelangen.  

Toets

In het Barro zijn de regels van de Structuurvisie ten aanzien van de 13 nationale belangen uitgewerkt. Het voornemen op de planlocatie is niet in strijd met de regels zoals opgesteld in het Barro. Het plan kan vanuit dit aspect uitvoerbaar worden geacht.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd om planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk te maken binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden als er sprake is van duurzame verstedelijking. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst of er behoefte is aan de ontwikkeling. De initiatiefnemer moet dit kunnen aantonen. Deze behoefte dient getoetst te worden aan de hand van een onderzoeksgebied, een tijdshorizon van 10 jaar en een marktonderzoek.

Toets

Het voornemen betreft geen stedelijk ontwikkeling en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Conclusie rijksbeleid

Er zijn geen rijksbelangen in het geding.

3.3 Provinciaal beleid 

3.3.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

De provincie Flevoland heeft in het Omgevingsplan 2006 het volledige omgevingsbeleid opgenomen voor de periode 2006-2015, met daarbij een doorkijk naar 2030.

Om de vitaliteit in de provincie te vergroten worden de gebruiksmogelijkheden van het landelijk gebied vergroot en meer afgestemd op de maatschappelijke behoeften. De komende jaren komen er veel agrarische percelen vrij door schaalvergroting en gebrek aan bedrijfsopvolging. Mede hierdoor wil de provincie meer ruimte bieden voor verschillende functies in het landelijk gebied.

Toets

Een passende wijziging hierbij is de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Dit is wat er gaat gebeuren op de planlocatie. Er worden geen aanpassingen gedaan aan het erf en de bebouwing waardoor het oorspronkelijke karakter van het landelijk gebied behouden blijft.

3.3.2 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de "Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied" vastgesteld. In het provinciaal omgevingsplan wordt toegezien op de globale ontwikkelingsrichting van de provincie. Deze beleidsregel is specifiek gericht op de ontwikkelingen in het buitengebied. Het gaat hier voornamelijk om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen.

Toets

De voorgenomen functiewijziging is passend binnen deze beleidsregel.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Dronten 2030

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. In de structuurvisie wordt er verwezen naar de 'beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'. De functieverandering is passend binnen de beleidsregel en daarmee ook in de structuurvisie.

3.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Het voornemen betreft het wijzigingsplan Lisdoddepad 5 te Dronten. Voor het plangebied en de omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Bedrijven en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Toets

Er wordt getoetst vanuit de gewenste woonbestemming, dit betreft een gevoelige functie.

In de nabije omgeving van het Lisdoddepad 5 liggen twee agrarische bestemmingen. Lisdoddepad 6 op een afstand van circa 200 meter (bouwvlak tot bouwvlak) en Lisdoddepad 10 op een afstand van circa 185 meter (bouwvlak tot bouwvlak). Beide bedrijven betreffen een akkerbouwbedrijf voor de teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaden. Voor akkerbouwbedrijven geldt een minimale richtafstand van 30 meter met betrekking tot geluid. Deze afstanden worden ruimschoots behaalt ten opzicht van de naastgelegen akkerbouwbedrijven.

In de nabije omgeving zijn geen gevoelige functies aanwezig, tevens zou het plan hier geen effect op hebben omdat er een woonbestemming wordt toegevoegd.

Conclusie

Vanuit de milieuzonering bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid 

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, dan wel een, door het college vast te stellen, nader bepaalde waarde (hogere waarde). Voor het vaststellen van een nader bepaalde waarde zijn plafondwaarden vastgelegd in de Wet geluidhinder.

Gevoelige objecten

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Toets

Het Lisdoddepad betreft een 60 km/h weg. Hiervoor geldt een voorkeursafstand van 250 meter. De woning valt binnen deze afstand. Echter betreft het hier een bestaande bedrijfswoning. De woning krijgt nu de bestemming wonen, verder wordt er niks veranderd aan de bestaande situatie. Er hoeft voor bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Toets

Het voornemen betreft een functiewijziging van agrarisch naar wonen, hierbij blijft het erf en de bebouwing ongewijzigd. Mochten er verdachte plekken op het erf aanwezig zijn dan moeten hiervoor saneringsmaatregelen worden getroffen. Het is niet aannemelijk dat door het huidige gebruik de gronden vervuild zijn, of de locatie voor verdachte activiteiten gebruikt is. In het kader van dit wijzigingsplan is het niet nodig om verder onderzoek te verrichten.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek volgt dat voor het aspect bodem geen bezwaren bestaan voor dit initiatief.

4.5 Ecologie 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 13 km van de Natura 2000 gebieden Ketelmeer & Vossemeer en de Veluwerandmeren. Door het beëindigen van de agrarische bestemming neemt de stikstofdepositie af en betreft het een verbetering ten aanzien van natuur. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van wav (wet ammoniak en veehouderij) gebieden, ook ligt het niet in Natuurnetwerk Nederland.

Soortenbescherming

Op de planlocatie wordt er naast de bestemming niks aan het erf gewijzigd. De habitat van mogelijk aanwezige beschermde soorten wordt niet verstoord door veranderingen op het erf of aan de bebouwing.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het voornemen.

4.6 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoets

De ontwikkeling is voorgelegd aan het waterschap Zuiderzeeland via de digitale watertoets. Na het uitvoeren de toets is gebleken dat er geen sprake is van een waterschapsbelang. De Watertoets kan teruggevonden worden in de bijlage Watertoets.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Luchtkwaliteit  

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die voor een aantal verontreinigende stoffen zijn opgesteld. Als de bijdrage "niet in betekende mate" (NIBM) is, hoeft niet aan de grenswaarden te worden getoetst.

Toets

Er vinden op de planlocatie naast de bestemmingswijziging geen veranderingen plaats aan de bestaande gebouwen. Door de vermindering van verkeersbewegingen is er eerder plaatselijk sprake van een verbeterering van de luchtkwaliteit. Hierdoor is toetsing aan de grenswaarden niet van toepassingen.


Conclusie

Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het voornemen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toets

Zie onderstaande uitsnede uit de risicokaart voor de externe risicos's aangegeven rondom het Lisdoddepad 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D400010-VA01_0003.png"

Afbeelding 3 : uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied

Bij een viertal locaties rondom het plangebied zijn propaantanks aanwezig. De propaantank van Lisdoddepad 6 ligt op een afstand van circa 260 meter. De propaantank aan Lisdoddepad 10 ligt op een afstand van circa 240 meter. Die aan Lisdoddeweg 9 op een afstand van circa 780 meter en het verst weg ligt de propaantank aan de Zeeasterweg 4 op een afstand van ruim 1.3 kilometer. Voor een propaantank geldt een risicocontour van 9 meter. Deze wordt ruimschoots behaald.

Transport

Op een afstand van circa 870 meter ligt de N309. Over deze provinciale weg worden stoffen uit verschillende categorieën getransporteerd. Er is sprake van een risicocontour van 100 meter. Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van deze weg.

Buisleidingen

Op een afstand ruim twee kilometer ligt een buisleiding van de Gasunie. Het plangebied licht ruimschoots buiten de risicocontour van deze buisleiding.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)

Toets

Cultuurhistorie

Er zijn op de planlocatie geen cultuurhistorische kenmerken aanwezig.

Archeologie

De planlocatie voor de bestemmingswijziging betreft voornamelijk de bestaande gebouwen. Deze gebieden worden gezien als geroerde grond en zijn vrijgesteld van archeologische waarde. Het erf buiten de bedrijfskavel, het zogenaamde zoekgebied, blijft de bestemming agrarisch behouden. Deze gronden hebben de archeologische verwachtingswaarde 3 en voor een ander deel met archeologische verwachtingswaarde 4. Wijziging van de bestemming brengt geen grondroerende werkzaamheden met zich mee. Dit heeft geen invloed op mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kan een ieder bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, moeten deze voorzien worden van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van een zienswijze, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.3 Economische uitvoerbaarheid 

Het voornemen betreft een wijziging van de agrarische bestemming naar de woonbestemming. Met onderhavige wijziging in de planologische situatie wordt de woonbestemming mogelijk gemaakt. De kosten hiervan, inclusief de kosten die samenhangen met de procedure, komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst worden ondertekend.

Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg en inspraak

6.1 Vooroverleg 

pm

6.2 Inspraak 

Het wijzigingsplan heeft van 9 juli tot en met 20 augustus 2020 ter inzage gelegen. Er zijn tijdens deze perdioe geen zienswijzen op het plan ingediend.

 

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

Het wijzigingsplan Dronten - Lisdoddepad 5 gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het bouwperceel aangegeven. Voor dit deel van de verbeelding vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het moederplan Buitengebied Dronten (4000). Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt dit plankaartfragment als zodanig deel uit van het moederplan. De voorschriften van het moederplan blijven ongewijzigd van toepassing. De wijziging ziet alleen op de wijziging van de plankaart.