direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Biddinghuizen - Kokkelweg 12 (D4004)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4004-0ONH

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Kokkelweg 12 te Biddinghuizen betreft een agrarisch bedrijfsperceel waarop alleen een oude bewaring staat. Onlangs is op dit perceel gestart met de bouw van een bedrijfswoning. De eigenaar van het perceel wil ter plaatse een paardenhouderij oprichten. Op dit bedrijf zullen maximaal 20 jonge paarden worden getraind. Ten behoeve hiervan wordt de oude bewaring gesloopt en worden enkele nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd.

De gewenste situatie kan niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd. De nieuwbouw vindt voor een klein deel buiten de daarvoor aangeduide bedrijfskavel plaats. Daarnaast wordt op het perceel niet voorzien in een agrarisch bedrijf in de vorm van een veehouderij.

De gemeente Dronten staat in principe positief tegenover de beoogde ontwikkeling. Om dit juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Dit plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dronten, op ongeveer 1,5 kilometer ten zuidwesten van Biddinghuizen. De begrenzing is afgestemd op de huidige bedrijfskavel en het zoekgebied voor uitbreiding, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4004-0ONH_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000), dat is vastgesteld op 30 april 2015. Het perceel valt hierin onder de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'. Gebouwen moeten binnen deze aanduiding blijven. Achter en ten oosten van de bedrijfskavel is een zoekgebied aangeduid, waarbinnen bij afwijking de bedrijfskavel uitgebreid kan worden. Voor de gewenste bebouwing kan hiervan gebruik worden gemaakt. Echter, gelet op de regelgeving omtrent stikstofdepositie is veehouderij buiten het bestemmingsplan gelaten. Een paardenhouderij is een veehouderij. Dit gebruik is niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Het is daardoor niet mogelijk om een akkerbouwbedrijf om te zetten naar een veehouderijbedrijf.

Verder gelden op het plangebied de dubbelbestemming en aanduidingen 'Waarde - Archeologie', 'geluidszone - weg', 'vrijwaringszone - radar' en 'luchtvaartverkeerszone'. In hoofdstuk 4 worden deze aspecten behandeld.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de voorgestelde ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid verwoord.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het bouwperceel aan de Kokkelweg 12 is, tezamen met alle andere bouwpercelen in de omgeving, eind jaren '60 van de vorige eeuw ontwikkeld. Het is nooit als volwaardig agrarisch bedrijf in gebruik geweest, in die zin dat er nooit een bedrijfswoning heeft gestaan. De bewaring die er nu staat is in 1967 gebouwd. In deze periode is ook de erfsingel aangeplant. In 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis voorop het perceel. Een aanzicht op het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4004-0ONH_0002.png"

Figuur 2.1 Aanzicht op het plangebied

Het perceel maakt deel uit van een cluster van drie bedrijfspercelen. De percelen aan de westzijde en aan de overzijde van Kokkelweg worden thans gebruikt als caravanstallingen. Het plangebied ligt verder aangrenzend aan grootschalige kavels akkerbouwland.

2.2 Beschrijving initiatief

De nieuwe eigenaar wil ter plaatse een paardenhouderijbedrijf beginnen. Op dit bedrijf worden maximaal 20 jonge paarden getraind. Ten behoeve van dit bedrijf worden achter de bedrijfswoning die momenteel in aanbouw is, enkele aaneengebouwde bedrijfsgebouwen gebouwd. Hierin worden een paardenstal, bergingen en een overdekte paardenbak ondergebracht. Rondom de nieuwe bedrijfskavel worden erfsingels aangeplant. De gewenste situatie, ten opzichte van de huidige situatie, is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4004-0ONH_0003.png"

Figuur 2.2 Huidige (links) en gewenste (rechts) situatie plangebied

Het bouwperceel krijgt een oppervlakte van 109 bij 79 meter. Het wordt vergroot van 6.300 m2 naar 8.600 m2. Het totale verharde oppervlak neemt toe met circa 2.800 m2. Om voldoende bergingscapaciteit voor de afvoer van hemelwater te realiseren wordt rondom het perceel een sloot gegraven.

2.3 Landschappelijke inpassing

De bestaande erfsingels langs het bouwperceel worden zoveel mogelijk behouden. Langs de uit te breiden zijden worden nieuwe erfsingels aangelegd, zodanig dat in de nieuwe situatie rondom het bouwperceel erfsingels liggen. Deze erfsingels worden minimaal 6 meter breed. Voor de inrichting van deze singels (soorten en dichtheid) is voor de kleigronden rondom Biddinghuizen een standaard beplantingsschema opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels, samen met een situatietekening waarop de nieuwe erfsingels zijn aangegeven. Op deze wijze wordt het nieuwe bouwperceel op een gebiedseigen wijze ingepast in het landschap.

2.4 Planologische inpasbaarheid

Het plan stelt het verplaatsen van een 'bestaand' agrarisch bedrijf voor. De aanvrager heeft bij de gemeente de benodigde documentatie geleverd dat het gaat om een gezond en perspectiefvol bedrijf. Op basis van de uitgangspunten van het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) gelden een aantal voorwaarden voor agrarische bedrijfskavels.

Rechthoekig bouwvlak

De gemeente wil de agrarische bedrijven in de gemeente ontwikkelingsmogelijkheden bieden, maar wil tegelijkertijd aandacht besteden aan het behoud van het landschappelijk karakter van de polder. De rechthoekige vorm van de agrarische bedrijfskavels is daarbij een belangrijke cultuurdrager. Aan de rechthoekige vorm wordt voldaan.

Het uitgangspunt is dat de breedte niet groter wordt dan de diepte. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het bouwperceel wordt 109 meter diep en 89 meter breed.

Omvang 

De maximale toegestane oppervlakte van de bedrijfskavels bedraagt 2,5 hectare. Dit is de oppervlakte van het zoekgebied, zoals dat voor de uitbreiding van bedrijfskavels in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De oppervlakte van het nieuwe perceel minder dan één hectare en past binnen het zoekgebied.

Landschappelijke inpassing

De manier waarop het bouwperceel in de omgeving komt te liggen sluit goed aan op de ordeningsprincipes van het landschap. Naast de rechthoekige vorm van de agrarische bedrijfskavel vormen de erfsingelbeplanting en de hagen rondom de kavels in de fruitteeltgebieden belangrijke dragers voor het landschappelijke karakter.

Het plangebied ligt niet in een fruitteeltgebied en wordt daarom voorzien van een erfsingel, overeenkomstig de voorwaarden die de gemeente Dronten hieraan stelt. De bedrijfskavel is op deze manier op een gebiedseigen wijze ingepast in het landschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het verplaatsen van een agrarisch bedrijf wordt niet gezien als verstedelijking in dit kader. De ladder is zodoende niet van toepassing.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied en/of de ontwikkeling raken geen van deze rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.

De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil ruimte bieden aan deze ontwikkelingen.

Ten aanzien van de ontwikkeling van bouwerven is richtinggevend dat eerst de mogelijkheden binnen het bestaande erf maximaal benut zijn, voordat een ruimtebeslag wordt gelegd op de omgeving. Daarbij wordt de voorwaarde gesteld dat de erfbeplanting hersteld wordt en dat de verkeersafwikkeling op het erf en op de openbare weg veilig is.

Nota Landbouwontwikkeling in Flevoland

In de nota Landbouwontwikkeling in Flevoland (vastgesteld op 6 maart 2003) wordt ingegaan op de te verwachten ontwikkelingen binnen de landbouw alsmede op de perspectieven voor de landbouw in Flevoland. De provincie kan binnen de vastgestelde Europese en nationale kaders de ontwikkelingen op provinciaal en regionaal niveau mede sturen, onder andere door middel van het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium of door een gerichte inzet van middelen.

Doel van de nota is om aan te geven wat de te verwachten ontwikkelingen in de landbouw in Flevoland zijn en op welke wijze de provincie ontwikkelingen wil en kan beïnvloeden. Opgemerkt is dat in Flevoland de grondgebonden landbouw de drager is van het karakteristieke open landschap. De ontwikkelingsmogelijkheden van de grondgebonden landbouw worden gehandhaafd en versterkt.

Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied vastgesteld. In deze beleidsregel heeft de provincie de belangrijkste aspecten voor ontwikkelingen in het landelijk gebied vastgelegd. Het gaat hier voornamelijk om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen. Ten eerste moet verstedelijking van het landelijk gebied voorkomen worden. De schaal van de activiteit moet in het landelijk gebied passen en niet agrarische activiteiten moeten bij voorkeur plaats vinden in de bestaande bebouwing. Niet toegestaan zijn activiteiten die thuis horen op een bedrijventerrein door bijvoorbeeld de hoeveelheid werknemers en de verkeersaantrekkende werking die van de functie uitgaat. Ten tweede moet bij vergroting van het bouwperceel aangetoond zijn dat uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel niet mogelijk is. Tevens moet aangetoond zijn dat uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat de toekomst van het agrarisch bedrijf voldoende gewaarborgd is. Tot slot mogen bij vergroting van het bouwperceel de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet aangetast worden. Erfsingels moeten behouden of hersteld worden en de vorm van het perceel moet passen in het landschap.

Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die de provincie voor agrarische bedrijven stelt en past binnen de kaders van de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'. De noodzaak voor de uitbreiding komt voort uit de nieuwe bedrijfsvoering die op het perceel is beoogd. De bedrijfskavel is nu relatief klein (0,6 hectare). Binnen deze oppervlakte is geen ruimte voor de realisatie van een paardenhouderij.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dronten 2030

Op 29 november 2012 is de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. Deze vervangt de Structuurvisie Dronten 2020. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie, waarin de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten worden beschreven. De visie heeft als doel om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, kernen en gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale richting te bepalen voor de periode tot 2030.

De polder, waarin ook het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, is in de visie aanmerkt als het grootschalige agrarische kerngebied. Agrarische bedrijvigheid en rust staan hier voorop. Landbouw is de belangrijkste functie in het gebied en de drager van het landschap. Dit moet ook in de toekomst zo blijven: de landbouw krijgt de ruimte en de openheid van de polder wordt behouden.

In januari 2011 is de Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. In deze notitie worden de ontwikkelingsmogelijkheden aangegeven in het landelijk gebied. De mogelijkheden zijn nader uitgewerkt in het bestemmingsplan Buitengebied.

Bestemmingsplan Buitengebied (D4000)

Het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Voor het ontwikkelen van agrarische bedrijfskavels en voor nevenactiviteiten op deze bedrijfskavels gelden een aantal voorwaarden. In paragraaf 2.4 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan deze voorwaarden. Geconcludeerd is dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het bestemmingsplan Buitengebied.

De paardenhouderij is niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan, omdat veehouderijen buiten het plan zijn gehouden. Dit vanwege gewijzigde regelgeving omtrent stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Ervan uitgaande dat alle agrarisch bedrijven in de gemeente omgezet kunnen worden naar een veehouderij, zou dat een significante theoretische toename betekenen. Daarom moet bij een omzetting van een akkerbouwbedrijf naar een veehouderij per geval worden beoordeeld wat het effect is op natuurgebieden.

Verder geldt de regeling van het bestemmingsplan Buitengebied als basis voor de regeling van dit bestemmingsplan. Op deze manier sluit het bestemmingsplan goed aan op het nieuwe planologisch kader voor het buitengebied.

Welstandsnota gemeente Dronten (2013)

De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013. Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht.

Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de algemene- en de sneltoetscriteria. Tevens is er onderscheid in beeldbepalende- en niet beeldbepalende locaties. De welstandscriteria zijn hierop afgestemd.

Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat aangesloten wordt bij het wensbeeld. Het uitgangspunt voor bouwplannen is dat de bouwaanvraag vergezeld gaat van een definitief positief welstandsadvies.

Archeologiebeleid gemeente Dronten

De gemeente Dronten heeft archeologiebeleid, waarmee zij wil bereiken, dat:

  • bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
  • archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.

Ten behoeve daarvan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is doorvertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels.

De Archeologische beleidskaart dient te worden betrokken bij ruimtelijke plannen. De implementatie en effectuering van het gemeentelijk archeologiebeleid in het ruimtelijk beleid vindt dus via deze planvormen en vergunningen plaats.

Het doel van het gemeentelijk archeologiebeleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudenswaardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dronten. De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die de gemeente aan agrarische bouwpercelen stelt. Op deze manier is het plan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Voor paarden geldt een drempelwaarde van 100 stuks, waarbij dieren jonger dan 3 jaar in de opfok niet worden meegeteld.

De ontwikkeling vindt niet plaats in gevoelig gebied, omdat er geen sprake is van een Nationaal Landschap, een beschermd natuurmonument, een Natura 2000 gebied, een watergebied van internationale betekenis of van een kern- of natuurontwikkelingsgebied of verbindingszone binnen de EHS. Op het nieuwe perceel worden maximaal 20 jonge paarden gehouden.

In deze situaties dient er door het bevoegd gezag gemotiveerd te worden waarom er geen mer-beoordeling zal worden uitgevoerd. Bij deze motivering dient te worden getoetst aan alle andere selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU), op basis waarvan een MER gemaakt zou moeten worden. Deze zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling' is opgenomen in Bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat er kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling of planMER uit te voeren.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Als de geluidsbelasting hoger is dan 48 dB, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. Voor een woning bij een agrarisch bedrijf is dit maximaal 58 dB.

In het bestemmingsplan voor het buitengebied zijn de 48 dB-contouren van een groot aantal wegen, waaronder de Kokkelweg, aangegeven met de aanduiding 'geluidszone - weg'. De nieuwe bedrijfswoning is buiten deze aanduiding vergund, waarmee dus wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidszone is in dit bestemmingsplan overgenomen, waarmee is gewaarborgd dat er geen geluidsgevoelige objecten binnen de 48 dB-contour wordt gebouwd.

4.3 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Een paardenhouderijbedrijf is ingedeeld in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter geldt. In een gemengde omgeving kan deze afstand worden gereduceerd door 30 meter. Overwegend agrarische bebouwingslinten zijn aangemerkt als gemengd gebied. Overigens geldt wel een wettelijke afstand van 50 meter tussen geuremissiepunten van veehouderijen en geurgevoelige objecten.

Nabij het plangebied liggen twee bedrijfspercelen met daarop bedrijfswoningen. De bedrijfswoning van het naastgelegen perceel staat op 15 meter vanaf de erfgrens, waarmee niet wordt voldaan aan de richtafstand. De gebouwen en terreinen die feitelijk door de paardenhouderij worden gebruikt liggen wel op grotere afstand dan 30 meter van deze bedrijfswoning. Voor de bedrijfswoning aan de overzijde van de Kokkelweg geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden.

Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de bedrijfswoningen geen onevenredige hinder ontstaat als gevolg van de te vestigen paardenhouderij. Het betreft bovendien een relatief kleinschalige paardenhouderij. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de wettelijke geurafstanden. Het perceel biedt voldoende ruimte om aan deze afstand te voldoen.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De ontwikkeling van het bouwperceel is voorzien op akkerbouwgrond die altijd als zodanig is gebruikt. Als gevolg van deze functie zijn geen potentiële verontreinigingen ontstaan. De bodem is dus in principe geschikt voor het nieuwe gebruik. In het kader van de vergunningverlening is wel een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Proces van de watertoets

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland (kenmerk: 20151026-37-11814). Het plan raakt lagen die voor het waterschap van belang zijn, namelijk een slecht kwelgebied. Bovendien stelt het plan een forse verhardingstoename voor. Voor de ontwikkelingen wordt daarom de normale watertoetsprocedure doorlopen.

Voldoende water

Wateroverlast

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.

In het waterkader van het waterschap Zuiderzeeland is opgenomen dat als er een toename is van de oppervlakteverharding (buiten de bebouwde kom) van 2.500 m2 en binnen de bebouwde kom van 750 m2 er sprake zal moeten zijn van watercompensatie. De verhardingstoename als gevolg van dit plan is circa 2.800 m2. De mate van compensatie is afhankelijk van de maximale toelaatbare peilstijging in het betreffende gebied. Het plangebied ligt in een gebied waar er maximale toelaatbare peilstijging geldt van minder dan 0,8 %. De bergingsnorm die hieraan gekoppeld is bedraagt 6 % van de extra verharding. Dit is 168 m2. De compensatie wordt gerealiseerd in de vorm van een sloot rondom de nieuwe bedrijfskavel.

Schoon water

Hemelwater

Het schoon hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden bij voorkeur afgevoerd via een lokale zuivering bijvoorbeeld een (in)filtratievoorziening en/of slibafscheider naar het oppervlaktewater.

Afvalwater

Voor de afvoer van afvalwater wordt gebruik gemaakt van een gecertificeerd IBA-systeem. In het kader van de vergunningverlening vind hierover afstemming met het waterschap plaats.

Proces

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan het waterschap voor een wateradvies. Er is geen reactie ontvangen. Aangezien het plan binnen de door het waterschap gestelde kaders past, wordt hieruit opgemaakt dat het waterschap geen bezwaren heeft.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Rondom het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Het plangebied ligt ook niet in de invloedsgebieden van risicobronnen op grotere afstand, zoals een hogedruk aardgastransportleiding direct langs Biddinghuizen en vervoer van gevaarlijke stoffen op de N305. Deze risicobronnen liggen op bijna een kilometer afstand. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's.

4.7 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De uitbreiding van een bouwperceel ten behoeve van een kleinschalige paardenhouderij veroorzaakt geen sterke verkeersaantrekkende werking. Dit draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van Dronten, waar sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen tot gevolg heeft.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Nabij het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft De Veluwerandmeren. Dit gebied ligt op 3,7 kilometer vanaf het plangebied. Het volgende gebied, De Veluwe, ligt op 10 kilometer afstand. Op deze afstand zijn directe gevolgen als gevolg de paardenhouderij uit te sluiten. Wel moet de toename aan stikstofdepositie op dit gebied in beeld worden gebracht en getoetst aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), die per 1 juli 2015 van kracht is.

Flevoland heeft de uitbreiding van landbouwbedrijven in het kader van de PAS aangemeld als prioritair project. Dit betekent dat voor dergelijke ontwikkelingen uitbreidingsruimte is gereserveerd. Gezien deze reservering mag worden verwacht dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is in het kader van de Natuurbeschermingswet. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning zullen de benodigde AERIUS-berekeningen worden gemaakt en wordt het project (indien nodig) gemeld bij de Provincie Flevoland. Gelet op de zeer beperkte omvang van de nieuwe veehouderij en de afstand tot de Veluwerandmeren, zijn er vanuit dit aspect geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

De Hoge Vaart is aangewezen als een verbindingszone in de EHS. Deze ligt op ruim 800 meter vanaf het plangebied. De beleidsdoelstelling van de EHS komen, gelet op de omvang van het plan en de afstand tot de beschermde gebieden, niet in het geding.

Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkeling en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit project geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.

Soortenbescherming 

Het huidige bouwperceel is lange tijd niet tot extensief in gebruik geweest. Momenteel vinden er weer intensieve activiteiten plaats, waaronder de bouw van een bedrijfswoning en onderhoudswerkzaamheden in de erfsingels. De ecologische waarde van het bouwperceel is daarom klein.

De bewaring binnen het plangebied is niet geschikt voor verblijfplaatsen van beschermde soorten. De wanden zijn opgebouwd uit enkele betonplaten en de dakopbouw is zodanig eenvoudig daar hier geen holten en andere beschuttingen aanwezig kunnen zijn. In het kader van de sloopmelding beoordeeld de gemeente of een ecologische inventarisatie nodig is.

De uitbreiding van het bouwperceel ligt op een kavel akkerbouwland dat een intensief gebruik en beheer kent. De te verwijderen beplanting is vanwege de productiefunctie niet interessant voor beschermde soorten. Eventueel aanwezige soorten hebben voldoende mogelijkheden om te vluchten of elders te foerageren.

Wel dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels. Conflicten met de Flora- en faunawet op dit punt kunnen worden voorkomen door de beplanting buiten het broedseizoen te verwijderen.

Het uitvoeren van ecologisch onderzoek is niet nodig. Voor alle soorten is de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.9 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 wordt het perceel op een verantwoorde manier ingepast in het landschap. Het is niet nodig om aanvullende eisen te stellen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.10 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Dronten laat zien dat het plangebied ligt in een gebied met een gematigde archeologische verwachtingswaarde. Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in archeologisch waardevol gebied 4. De beleidsdoelstelling voor archeologisch waardevol gebied 4 is het uitvoeren archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. Archeologisch vooronderzoek is echter alleen nodig in geval van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen. De vrijstellingscriteria die gelden voor categorie 4-gebieden zijn:

  • oppervlakte plangebied tot 1,7 hectare, en
  • diepte bodemingreep afhankelijk van vrijstellingsdiepte.

Volgens de beleidskaarten geldt een vrijstellingsdiepte van 40 centimeter. De oppervlakte van het plangebied van dit bestemmingsplan is 2,5 hectare, waarvan voor minder dan één hectare bouwmogelijkheden worden geboden. Het uitvoeren van nader onderzoek is daarom niet nodig. Mochten er bij werkzaamheden toch sporen en vondsten worden aangetroffen, dan geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

Op basis van het archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen waarmee eventueel aanwezige archeologische resten worden beschermd in geval van bodemingrepen in de toekomst. Zo wordt op een verantwoorde wijze met het bodemarchief omgegaan en is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel liggen er enkele relevante zones over het plangebied. Het gaat om een radarverstoringsgebied en om een luchtvaartverkeerszone. Vanwege de ligging van het plangebied in deze zones gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken. Deze beperkingen zijn respectievelijk 78 en 45 meter. Dit levert voor de uitvoering van dit bestemmingsplan geen belemmeringen op. De zones zijn, overeenkomst het bestemmingsplan Buitengebied, beschermd binnen gebiedsaanduidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische planvormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

De wijze van bestemmen is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied D4000 met enkel de toevoeging van een veehouderij in de vorm van een paardenhouderij. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Agrarisch

Het gehele plangebied valt onder de bestemming 'Agrarisch' Binnen deze bestemming is grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan. De bebouwing van agrarische bedrijven is mogelijk binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel'. Tevens geldt de aanduiding 'paardenhouderij', waarbinnen naast landbouw ook een grondgebonden veehouderij in de vorm van een paardenhouderij mogelijk is.

De bestemming is verder gericht op het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. De kavelsloot is van belang voor de waterhuishouding en vanuit landschappelijk oogpunt. Deze is daarom aangeduid als 'specifieke vorm van water – kavelsloot'. Deze mag niet gedempt worden.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee is gewaarborgd dat de erfsingel conform het beplantingsplan worden aangelegd en in stand wordt gehouden.

Waarde – Archeologie 4

In overeenstemming met het gemeentelijke archeologiebeleid is de dubbel-bestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Voor bodemingrepen groter dan 1,7 hectare en dieper dan 0,40 centimeter is een omgevingsvergunning nodig. Aan dergelijke ingrepen is de verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek gekoppeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure.

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het overleg met de betrokken overlegpartners plaatsgevonden. Het plan is hiervoor toegezonden aan provincie Flevoland en aan het waterschap Zuiderzeeland. De provincie heeft per e-mail van 4 april 2016 gereageerd. Zij hebben het plan op provinciale belangen beoordeeld en hebben geen op- en aanmerkingen op het plan. Van het waterschap is geen reactie ontvangen.

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan, overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4), gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Het verslag met betrekking tot de zienswijzen wordt opgenomen in deze toelichting.

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Na ter inzage legging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De uitvoering van het plan komt voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor de noodzakelijke financiële middelen.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.