direct naar inhoud van 3.2 Milieu- en omgevingsaspecten
NL.IMRO.0303.BV01-VA01

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

In de beheersverordening moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het beheersgebied met als uitgangspunt dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld.

Milieuzonering
- Normstelling en beleid -

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

Voor het attractiepark en evenemententerrein geldt een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten. In de omgevingsvergunning zijn voorschriften opgenomen waarbinnen gehandeld wordt. Hierdoor is er geen sprake van overlast op milieugevoelige functies.

Het attractiepark valt volgens de VNG-zonering in milieucategorie 4.2. Hiervoor adviseert de VNG een afstand van 300 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Verder ligt op het terrein een kartbaan. Hiervoor adviseert de VNG een afstand van 300 tot 1.000 meter. In de huidige situatie wordt aan deze afstanden voldaan. In theorie kan de kartbaan worden verplaatst, waardoor de kartbaan dichter bij omliggende (recreatie)woningen komt te liggen.

Dat er in de huidige situatie geen sprake is van knelpunten blijkt ook uit het geluidsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de nieuwe omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten (zie Bijlage 1). Uit het geluidsonderzoek behorend bij de ontwerp omgevingsvergunning blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie, in een 30-tal regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie en in de niet representatieve bedrijfssituatie (12 dagen regeling) wordt voldaan aan de normen. In de representatieve bedrijfssituatie is voldoet geluidbelasting als gevolg van het bestemmingsverkeer aan de voorkeursgrenswaarde. Bij de 30-tal regelmatige afwijkingen is bij één woning de geluidsbelasting marginaal hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Dit zal echter niet resulteren in overschrijdingen van de na te streven binnengeluidniveaus in de betreffende woningen.

Ten aanzien van het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.


Geluid
- Normstelling en beleid -

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

Het attractiepark en evenemententerrein zijn zelf geen geluidsgevoelige objecten. Daarmee is de Wet geluidhinder niet van belang. Het aspect geluid van het attractiepark en evenemententerrein zelf wordt behandeld onder het kopje milieuzonering.

Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Externe veiligheid
- Normstelling en beleid -

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) ) en het groepsrisico (GR) ).

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

In het beheersgebied is een propaantank (3 m3) aanwezig. Propaantanks vallen niet onder het Bevi. Echter, op basis van het Activiteitenbesluit geldt er wel een risicoafstand. Het gaat om een risicoafstand van 25 meter. Deze afstand ligt geheel binnen het beheersgebied. Omdat de propaantank onderdeel is van de eigen inrichting en er feitelijk geen verandering van de situatie optreedt, wordt deze situatie verantwoord geacht.

In en langs het plangebied liggen een aantal gasleidingen van de Gasunie. Binnen een zone van 5 meter aan weerszijden van de leidingen zijn in het geheel geen gebouwen en bouwwerken toegestaan (belemmerende strook). In de bestaande situatie wordt deze afstand ruimschoots gehaald.

In het kader van het bestemmingsplan Randmeerzone (8060), waarin deze leidingen ook liggen is onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid (zie Bijlage 2). In dit onderzoek is ook het attractiepark en evenemententerrein meegenomen als een bestaand object. Uit het onderzoek blijkt geen knelpunt ten aanzien van het plaatsgebonden risico voor het attractiepark en evenemententerrein. Verder is geconstateerd dat het groepsrisico niet wijzigt. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.

Vervolgens heeft er een verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden (zie Bijlage 3). Er zijn een aantal maatregelen ter beperking van het groepsrisico geformuleerd. Dit betreffen de volgende maatregelen;

  • de gasleidingen worden opgenomen op de risicokaart;
  • in het beheersgebied worden binnen de plaatsgebonden risicocontouren geen kwetsbare objecten toegelaten;
  • het scenario van een calamiteit met een gasleiding wordt meegenomen in oefenprogramma brandweer.

Tijdens de vaststelling van deze beheersverordening zal de gemeenteraad een besluit nemen over de verantwoording van het groepsrisico. Zij zullen daar de inhoud van de rapportage van de verantwoording van het groepsrisico bij betrekken.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Luchtkwaliteit
- Normstelling en beleid -

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

In het beheersgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nader luchtkwaliteitsonderzoek vereisen. Ook zijn er in Dronten geen overschrijdingen van de wettelijke luchtkwaliteitsnormen bekend.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Bodem
- Normstelling en beleid -

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

Met betrekking tot de bodem kan gemeld worden dat in het beheersgebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is.

Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Water
- Normstelling en beleid -

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Zuiderzeeland.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

De beheersverordening heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het gaat om het vastleggen van de bestaande situatie. Verder raakt het plan geen gronden die voor het waterschap van belang zijn.

Het plan is aangemeld via de digitale watertoets. Voor het plan is de normale procedure van toepassing. De beheersverordening wordt ter inzage gelegd. Het waterschap krijgt dan de mogelijkheid om op het plan te reageren.

Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Archeologie
- Normstelling en beleid -

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Monumentenwet hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

De gemeente Dronten heeft een eigen archeologisch beleidsadvieskaart opgesteld. Op de kaart is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

Volgens het archeologiebeleid van de gemeente Dronten ligt het beheersgebied deels in een archeologievrij gebied en deels in een gebied waarin onderzoek nodig is als de bodemverstoring meer is dan 1,7 hectare. Deze beheersverordening maakt dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk. Daarom is er geen onderzoek nodig.

Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Cultuurhistorie
- Normstelling en beleid -

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

In het beheersgebied komen geen waardevolle cultuurhistorische elementen voor.

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.


Ecologie
- Normstelling en beleid -

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

- Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan -

Gebiedsbescherming

In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat er mogelijk een ecologische relatie is tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren ten aanzien van Meervleermuis en de aangewezen broedvogels Grote karekiet en Roerdomp en niet broedvogels. Op de andere Natura 2000-instandhoudingsdoelen zijn geen effecten te verwachten, omdat ze geen ecologische relatie hebben met het plangebied of niet gevoelig zijn voor licht en geluid als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen. In de huidige situatie zijn er geen knelpunten met de Natuurbeschermingswet.

Op basis van deze beheersverordening kunnen nieuwe attracties worden gerealiseerd. Dit kan leiden tot een verstoring van de Meervleermuis. Als een dergelijke verstoring op voorhand wordt voorkomen, dan is er geen sprake van een kans op (significant) negatieve effecten op de Meervleermuis. Als verstoring van Meervleermuis niet op voorhand kan worden uitgesloten, dan moet onderzoek worden uitgevoerd naar de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op de Meervleermuis.

Als er nieuwe attracties worden gerealiseerd die leiden tot een substantiële toename van het geluidsniveau naar de omgeving, dan moet middels nieuw geluidsonderzoek worden nagegaan of de kritische geluidsgrens van 47dB(A) in de broedgebieden van moerasbroedvogels wordt overschreden.

Het beheersgebied grenst aan gebieden die behoren tot de EHS. Als er nieuwe attracties worden gebouwd die gepaard gaan met een substantiële toename van geluid en lichtuitstraling naar de omgeving, dan is een aantasting van de wezenlijke waarden van de EHS niet uitgesloten. In dat geval is er mogelijk een conflict met het beschermingsregime van de EHS en moet contact worden opgenomen met de Provincie Flevoland die bevoegd gezag is inzake de EHS.

Soortenbescherming

Uit het ecologisch onderzoek in bijlage 4 blijkt dat op dit ogenblik niet geheel duidelijk is of er in het plangebied middelzwaar en zwaar beschermde planten en dieren voorkomen. Het gebied is in principe geschikt als leefgebied voor de middelzwaar beschermde Rietorchis, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad en zwaar beschermde vleermuizen. Ook de jaarrond beschermde Huismus kan in het plangebied tot broeden komen.

De beheersverordening biedt ruimte voor de bouw van nieuwe attracties. Afhankelijk van de locatie en de omvang van eventuele nieuwe attracties kan dit eventueel leiden tot aantasting van het leefgebied van deze soorten. In dat geval is er een conflict met de Flora- en faunawet. Het is daarom van belang om bij aanvang van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te bepalen of veldonderzoek nodig is naar bovengenoemde soorten.

Voor wat betreft vogels stuit de beheersverordening niet op conflicten met de Flora- en faunawet, mits verstoring van broedende vogels en hun nesten voorkomen. Dit wordt gedaan door buiten het broedseizoen te werken. Daarnaast moet worden bepaald of negatieve effecten optreden op jaarrond beschermde nestplaatsen en/of de functionele leefomgeving daarvan. Als dit het geval is, moet een deskundige bepalen welke vervolgstappen volgens de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn.

In het plangebied komt een aantal licht beschermde planten-, amfibieën-, en zoogdiersoorten voor. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. De beheersverordening veroorzaakt daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde soorten.

In de directe omgeving van het plangebied komen nog geen Bevers voor, maar het is goed denkbaar dat de soort zich gaat vestigen aan de oevers van de Bremerbergtocht ten noorden van het plangebied. Bij realisatie van een nieuwe attractie in de directe omgeving van de Bremerbergtocht moet daarom vooraf worden onderzocht of hier Beverburchten aanwezig zijn.

Ten aanzien van het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.