direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dronten - Olsterweg 1 (D4015)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D4015-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied, ten oosten van Dronten, ligt aan de Olsterweg 1 de moderne melkveehouderij van VOF Buitelaar. Het bedrijfsperceel is in 2014 ingericht met een grote ligboxenstal waarin 348 melkkoeien staan. Het bedrijf is voornemens om op een duurzame manier verder te gaan uitbreiden. Hiervoor is een vergroting van het bouwblok van 2,5 naar 3,5 hectare nodig. Het initiatief bestaat uit de bouw van een mestvergistingsinstallatie, een stal ten behoeve van een ondergeschikte intensieve neventak en een bedrijfsgebouw, dat gedeeltelijk in gebruik wordt genomen als kinderdagverblijf (niet-agrarisch nevenactiviteit). Voor de bouw van de vergister is reeds een omgevingsvergunning verleend.

De voorgenomen plannen kunnen niet gerealiseerd worden binnen het planologische kader van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente wil juridisch-planologisch medewerking aan dit plan verlenen door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Olsterweg 1 te Dronten. De begrenzing van het plangebied valt samen met de beoogde omvang van de bedrijfskavel. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0001.png"

Figuur 1 Situering plangebied

1.3 Planologische regeling

Het huidige bouwperceel is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D9010)' van de gemeente Dronten, vastgesteld op 26 april 2007. Het perceel is uit de herziening 'Buitengebied Dronten (D4000)' gelaten.

Figuur 2 geeft een weergave van het geldende bestemmingsplan. Het perceel heeft de enkelbestemming 'Agrarisch gebied'. Deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijfspercelen met in hoofdzaak een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van intensieve veehouderij, intensieve kwekerij en/of glastuinbouw, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel” is tevens toegestaan.

Het bedrijfsperceel is in de huidige situatie voorzien van een 'bouwperceel' van 2,5 hectare. Binnen dit perceel mogen gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. De gezamenlijke netto vloeroppervlakte van gebouwen voor een intensieve veehouderij in de vorm van een ondergeschikte tweede tak, bedraagt per bouwperceel ten hoogste 3.500 m². De gewenste uitbreiding past niet binnen het bouwperceel.

De sloot aan de westzijde heeft een functie-aanduiding 'kavelsloot'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0002.png"

Figuur 2 Weergave vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Dronten (D4000)

De gronden die betrekking hebben op de uitbreiding van het bouwperceel maken wél deel uit van het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Dronten (D4000)'. De gronden zijn hier voorzien van de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwmogelijkheden. Figuur 3 geeft een weergave van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0003.png"

Figuur 3 Weergave vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Tevens wordt nut en noodzaak van de uitbreiding beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie en de nieuwe situatie. De bestaande situatie is van belang voor de beoordeling van de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De nieuwe situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Bestaande situatie

Het bedrijfsperceel is in 2014 ingericht met een grote ligboxenstal waarin 348 melkkoeien staan. Naast deze stal staat een bedrijfsgebouw waarin het jongvee staat en materieel opgeborgen kan worden. Achter dit gebouw liggen vier grote en één klein sleufsilo. Voorop het perceel staat een bedrijfswoning. De erfsingel rondom het bedrijfsperceel ontbreekt thans nog.

Het bedrijfsperceel ligt samen met het naastgelegen akkerbouwbedrijf relatief solitair in het open agrarisch gebied. De ligging en de begrenzing van het perceel is in onderstaande luchtfoto aangeduid.

VOF Buitelaar is voornemens om in samenwerking met Jumpstart een monovergister achter de bestaande ligboxenstal te bouwen. Voor deze installatie is inmiddels een vergunning verleend op de locatie zoals aangeduid in de luchtfoto hieronder. Het gaat om een installatie die 9.000 m3 mest gaat verwerken met een warmtekrachtkoppeling. Hiermee kan jaarlijks 550.000 kWh aan stroom worden opgewekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0004.png"

Figuur 4 Huidig programma op locatie

2.2 Nieuwe situatie

Met de mestvergistingsinstallatie is het bedrijf volledig energieneutraal. Om de vrijgekomen warmte van deze mestvergistingsinstallatie goed te benutten, is het plan opgevat om naast deze installatie een ondergeschikte intensieve tak in de vorm van een eenden- of kippenstal te realiseren. Het gaat om een stal van ongeveer 3.000 m2, waarin maximaal 30.000 eenden of 40.000 kippen gehouden kunnen worden.

Voorop het perceel, ten noorden van het bestaande bedrijfsgebouw wordt nog een bedrijfsgebouw voorgesteld, dat gedeeltelijk in gebruik wordt genomen als kinderdagverblijf (niet-agrarische nevenactiviteit). De gewenste situatie is weergegeven in onderstaande figuur.

Het idee om een kionderdagverblijf te starten als tweede tak is ontstaan vanuit de vraag naar kinderopvang in de direct omgeving. Het concept 'kinderdagverblijf op een boerderij' is een populair concept bij gezinnen, omdat de kinderen veel buiten in de natuur kunnen opgroeien, spelen en kennis op doen. De locatie Olsterweg 1 heeft daarbij een erg gunstige ligging, omdat deze op korte afstand van de Elburgerweg ligt. Dit is de ontsluitings- en toegangsweg van Dronten naar Elburg waar voornamelijk woon/werk verkeer gebruikt van maakt. Ouders hoeven dus niet om te rijden en kunnen hun kinderen op een veilige manier brengen en halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0005.png"

Figuur 5 Gewenste situatie

2.3 Landschappelijke inpassing

Het bestaande bouwperceel wordt in noordelijke en oostelijke richting uitgebreid. De gebouwen worden vanuit de omgeving aan het zicht onttrokken door middel van het aanbrengen van nieuwe beplanting rondom de toekomstige bedrijfskavel. Hierdoor wordt de nieuwbouw samen met de bestaande bebouwing als één geheel in het landschap gepresenteerd. De bestaande beplanting aan de westkant blijft gehandhaafd. Rondom de rest van het perceel wordt erfbeplanting aangebracht. Het perceel volgt in de huidige en nieuwe situatie de verkavelingsrichting in het landschap. Het gehele perceel krijgt een oppervlakte van 3,5 hectare (219 bij 159 meter), inclusief een 10 meter brede erfsingel conform de gemeentelijke voorwaarden. Voor de samenstelling van deze singel worden de uitgangspunten van de gemeente gevolgd.

2.4 Planologische inpasbaarheid

Voor het initiatief is een principeverzoek ingediend. Het college heeft ingestemd met het verlenen van planologische medewerking aan het vergroten van het bouwperceel tot 3,5 ha. op voorwaarde dat het bestemmingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden en een goede ruimtelijke ordening. Bij het principeverzoek van de initiatiefnemer aan de gemeente is ingegaan op de eisen die gesteld zijn bij de maatwerkbenadering. Deze brief is toegevoegd in de bijlage 2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerst beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.

De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de landbouw in combinatie met duurzame energie mogelijk te maken. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.

Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.

De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.

Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.

Strategische opgave: Duurzame Energie

Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.

Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.

Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Vergroten agrarische bouwperceel

De beleidsregel gaat in op erfvergroting, o.m. groter dan 2,5 ha. Vergroting is mogelijk onder enkele voorwaarden. De criteria van de beleidsregel komen vrijwel overeen met het beleidskader erfvergroting groter dan 2,5 hectare dat de gemeente als kaderstellend beleid hanteert. Bij het gemeentelijk beleid is het plan per criterium nader uitgewerkt.

De provincie heeft aangegeven dat het aspect duurzame verstedelijking en een goede landschappelijke inpassing specifiek aandacht verdienen in het bestemmingsplan. Het aspect duurzame verstedelijking is weergegeven bij het rijksbeleid. De landschappelijke inpassing is beschreven bij de planbeschrijving. Het plan voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het toetsingskader erfvergroting groter dan 2,5 hectare.

Mestvergistingsinstallatie

Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven. De regelgeving en technische mogelijkheden zijn mede bepalend voor de benodigde ruimte, maar in totaal zou voor de be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, 1.000 m2 aan bebouwing toereikend moeten zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat de opslag van mest en biomassa en co-producten doorgaans in folie-bassins of sleufsilo's plaatsvinden. De opslag van mest en co-vergistingsproducten is niet bij die 1.000 m2 gerekend. De 1.000 m2 aan bebouwing biedt de mogelijkheid aan een regulier agrarisch bedrijf om (afhankelijk van de omvang van het eigen bedrijf en de bijmenging van co-producten) ook mest of biomassa van naburige agrarische bedrijven te bewerken. Op grond van landschappelijke overwegingen (beperken van het schoorsteengehalte van het landelijk gebied), het voorkomen van oneerlijke concurrentie met de kernen, het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied en het beperken van de verkeersaantrekkende werking moeten grotere bouwwerken gerelateerd aan deze functie zich vestigen op bedrijven- of industrieterreinen. De grens is vooralsnog gelegd op 1.000 m2 om het onderscheid te maken tussen hetgeen nog behoort tot een regulier agrarisch bedrijf en hetgeen in feite een meer bedrijfsmatige activiteit betreft die eerder thuis hoort op een bedrijven- en/of industrie terrein.


Hieraan wordt voldaan. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is een grens van 1000 m2 opgenomen. De installatie staat gepositioneerd binnen het toekomstige bouwvlak. Bij de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de installatie. Voor de installatie is op 6 oktober 2017 een omgevingsvergunning verleend.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Dronten 2030

In het najaar van 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten een structuurvisie vastgesteld. Naast het richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Dronten is de structuurvisie vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen aan te zetten tot initiatieven en investeringen. De structuurvisie is daarmee niet alleen een kader, maar ook een aanjager voor toekomstige ontwikkelingen. Zij moet niet alleen de gemeente, maar ook ondernemers, bewoners en andere overheden aanzetten tot initiatieven en acties. Het gaat er in de structuurvisie om dat niet alleen problemen benoemd worden en oplossingen aangedragen worden, maar vooral ook dat de ‘genius loci’ (het DNA) van de gemeente benoemd wordt en dat ingezet wordt op het behouden en verbeteren van die identiteit.

Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan.

Het grootschalige agrarische kerngebied draagt in sterke mate bij aan het imago en de voorbeeldfunctie van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. De gemeente Dronten is al sinds 2007 CO²-neutraal, wat vooral een gevolg is van de aanwezigheid van windturbines in het agrarische kerngebied. In 2030 wil de gemeente klimaatneutraal worden.

Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten, is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf ). In de gemeente Dronten is voldoende ruimte voor deze schaalvergroting. In de “Economische Visie Dronten 2015 - Koersen op Karakter” (2010) is reeds ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor agrariërs. Dit geldt vooral voor de akkerbouw, maar ook voor de intensieve veehouderij.

Naast schaalvergroting is verbreding van de activiteiten voor agrariërs ook een mogelijkheid om de bedrijfsvoering rendabel te houden; nevenactiviteiten zijn bedoeld om de agrarische hoofdfunctie in stand te houden.

Tevens zet de gemeente in op het opwekken van vormen van duurzame energie. De gemeente zal zoveel mogelijk inspelen op duurzame initiatieven en innovaties. Daarin (en in het verbouwen van energiegewassen) kan de landbouw een grote rol spelen met bijvoorbeeld de plaatsing van biovergistingsinstallaties (zorgvuldig ingepast binnen erfbeplanting) en zonnepanelen.

In januari 2011 is de “Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan Buitengebied” (hierna: kadernotitie buitengebied) vastgesteld in de gemeenteraad. De beleidskeuzes hebben betrekking op onderwerpen zoals intensieve veehouderij, nevenactiviteiten, bedrijvigheid in het buitengebied, wonen in het buitengebied en landschap. De in de kadernotitie buitengebied beschreven ontwikkelingsmogelijkheden zijn in de structuurvisie doorgevoerd.

Beleidskader erfvergroting groter dan 2,5 ha 

Voor de uitbreiding van erfvergroting boven 2,5 ha. is een beleidskader opgesteld. Dit beleidskader is een zelfstandig onderdeel en valt buiten de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Het voorstel is om met maatwerk een erfvergroting van 2,5 ha tot 3,5 ha mogelijk te maken. Deze 3,5 ha is een bruto maat. Netto blijft een oppervlakte van ongeveer 2,7 ha over. Maatwerk betekent dat buiten de herziening om een beleidskader wordt gegeven met criteria waaraan getoetst moet worden. Op basis hiervan kan met een aparte ruimtelijke procedure (bestemmingsplan ex artikel 3.1 WRO) de ontwikkeling planologisch mogelijk worden gemaakt. Per criterium van het beleidskader in relatie tot het initiatief een korte toelichting gegeven.

a. Ruimte binnen het huidige erf:

Binnen het bestaande erf moet geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding. Het huidige bouwblok is efficiënt ingericht en geheel vol. Binnen dit bouwblok is geen ruimte om de gewenste bedrijfsuitbreiding te realiseren. Tevens ligt de reeds vergunde mestvergister ook buiten het bouwvlak en wordt derhalve ook meegenomen in dit bestemmingsplan.

b. Benutten vrijgekomen agrarisch erf:

De uitbreiding betreft een functie die aanvullend is op het huidige bedrijf. Het benutten van een vrijkomend agrarische erf voor deze functie sluit niet aan op een goede bedrijfsvoering en is niet mogelijk in relatie tot de investeringen die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van dit type bedrijf.

Op Funda en Funda in business zijn in de nabijheid van de locatie geen agrarische erven aangeboden. Bovendien is het voor de vergistingsinstallatie en de andere onderdelen waarvoor uitgebreid moet worden van belang dat deze op één het hetzelfde erf liggen. Er is namelijk sprake van meststromen en warmtestromen tussen de verschillende onderdelen op het erf.

c. De langdurige vergroting van de productieomvang:

Er moet sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang en een aantoonbare noodzaak voor de bedrijfsvoering.
VOF Buitelaar is een modern melkveehouderijbedrijf met een duidelijk toekomstperspectief. Het intern inzetten van de vrijkomende mest ten behoeve van kleinschalige duurzame energie-winning zet een duidelijke plus op de bedrijfsvoering. De daaraan gekoppelde toevoeging van de intensieve tweede tak vormt een duurzame vergroting van de productieomvang. Op deze manier wordt aan het criterium voldaan.

d. Grondgebonden bedrijfsvoering:

Er moet sprake zijn van grondgebonden bedrijfsvoering met uitzondering van intensieve veehouderij. Intensieve veehouderij is gekoppeld aan een ruimtelijke maat. Bij een grondgebonden agrarisch bedrijf mag een intensieve tak met een bedrijfsvloeroppervlak van 3.500 m2 worden toegevoegd. Voor dit bedrijf geldt dat er zowel in de huidige als in de nieuwe situatie sprake is van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit blijkt uit de milieuvergunning van het bedrijf en uit de ligging aan een grote oppervlakte grond. In totaal heeft het bedrijf 167 hectare grond in eigendom en nog eens 29 hectare in pacht voor vijftien jaar vanaf 1-1-2018. Aan de beperkingen ten aanzien van een tweede intensieve veehouderij tak wordt voldaan. Het bedrijf als geheel is dus een grondgebonden agrarisch bedrijf.

e en f: Interne verkeersstromen en parkeren:

In de nieuwe situatie is rekening gehouden met voldoende ruimte op eigen terrein om te manoeuvreren met landbouwmaterieel en vrachtwagens. Op de verharding langs de ligboxenstal is voldoende ruimte om te parkeren.

g. Toereikendheid instrastructuur:

De ontsluiting van het perceel is goed geregeld. 300 meter richting het noorden sluit de Olsterweg aan op de provinciale weg Elburgerweg (N309). De eigen agrarische gronden zijn direct vanaf het bedrijfsperceel te bereiken.

h. Nachtelijke lichtuitstraling:

Nachtelijke lichtuitstraling moet zoveel mogelijk worden beperkt. Voor de nieuwe gebouwen is geen sprake van relevante nachtelijke lichtuitstraling.

i en j. Vorm en inrichtingsprincipe erf:

De vorm van het agrarisch bouwperceel moet passen in het landschap. De vorm van het erf moet rechthoekig zijn met een diepte die groter is dan de breedte. Tussen de bebouwing en de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 10 meter afstand worden gehouden, waarin een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6 meter wordt aangeplant.

Het perceel volgt in de huidige en nieuwe situatie de verkavelingsrichting in het landschap. Het perceel wordt 219 meter diep en 159 meter breed. In de voorgestelde inrichting (zie hoofdstuk 2) is rekening gehouden met de 10 meter zone en een erfsingel van 6 meter breed. Voor de samenstelling van deze singel worden de uitgangspunten van de gemeente gevolgd. Hiermee wordt aan voorgenoemde voorwaarden voldaan.

k. Dialoog met omgeving:

Dialoog met de omgeving is belangrijk. Om te waarborgen dat dit gebeurt kan gekozen worden uit enkele 'participatiemaatregelen'. De aanvrager heeft de voorkeur voor een oriënterende informatiebijeenkomst, waarbij voorafgaand aan het uitwerken van het plan met de direct betrokkenen uit de nabije omgeving wordt gesproken over de uitbreiding. Hierbij wordt door de gemeente uitgegaan van een straal van 500 meter. Binnen deze afstand zijn slechts twee andere bedrijven gelegen, namelijk het naastgelegen akkerbouwbedrijf (Olsterweg 3) en een akkerbouwbedrijf aan de Elburgerweg 15. Dit zijn ook de enige buren die qua uitzicht of hinder enig belang hebben in deze. Andere buren bevinden zich op grote afstand en/of hebben geen zicht op de uitbreiding. Bij het overleg met de buren wordt gevraagd naar eventuele aandachtspunten (zorgen, wensen en verwachtingen). Deze worden verwerkt in een verslag.

Het plan is getoetst op de eisen die gesteld zijn in het beleidskader. Op basis hiervan heeft het college in beginsel ingestemd met planologische medewerking.

Archeologie beleid gemeente Dronten

In 2009 is het Archeologiebeleid voor de gemeente Dronten vastgesteld. De uitgangspunten die hierin naar voren komen zijn opgenomen in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Bij de omgevingsaspecten zijn de hier benoemde waarden en de consequentie voor het plan verder uitgewerkt.

Conclusie:

Het gemeentelijk beleid staat positief tegenover verdere ontwikkeling van het agrarisch gebied. Het initiatief voldoet aan de beleidsregel erfvergroting groter dan 2,5 hectare. Hiermee voldoet het beleid aan de belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van het ruimtelijk beleidskader voor het buitengebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en normstelling 

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. meer dan 40.000 stuks pluimvee (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D14). In de beoogde situatie wordt een nieuwe stal gebouwd voor het houden van maximaal 30.000 eenden of 40.000 vleeskuikens.

De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde (dit is vastgelegd in de planregels). Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. In deze beoordeling is ook een doorkijk gegeven naar de effecten in combinatie met andere ontwikkelingen in de omgeving. Uit deze beoordeling blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen (zie bijlage 1).

4.2 Ecologie

Beleid en normstelling

In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Wet ammoniak en veehouderij (WAV)

Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij wijst de provincie gebieden aan die zeer kwetsbaar zijn voor verzuring. Binnen een bufferzone van 250 meter rondom deze gebieden gelden beperkingen voor de uitbreiding van veehouderijen.

Directe ammoniakschade

Er dient gekeken of in de directe omgeving van de nieuwe stal gewassen worden verbouwd die schade ondervinden van de directe ammoniakuitstoot.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland

In de provincie Flevoland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft de bastaardkikker, de bosmuis, de bunzing, de bruine kikker, de egel, de gewone pad, de haas, de hermelijn, de kleine watersalamander, de konijn, de ree, de vos en de wezel.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Veluwerandmeren en ligt op een afstand van circa 3,9 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 1 kilometer. In nabijheid van het plangebied is geen weidevogelgebied aanwezig. Vanwege de afstand tot natuurgebieden zal de ontwikkeling niet leiden tot negatieve effecten als areaalverlies, versnippering, effecten op de waterhuishouding of verstoring. Er is mogelijk wel een invloed in de vorm van stikstofdepositie (bijdrage aan verzuring en vermesting). Ammoniakemissie vanuit de veehouderij kan op vele kilometers afstand leiden tot een toename van depositie. De omvang van de ammoniakemissie is sterk afhankelijk van de diercategorie, het aantal dieren en het huisvestingssysteem. Er is nog geen concreet uitgewerkt plan voor de intensieve neventak.

Het bedrijf beschikt reeds een over een vergunning Wet natuurbescherming (bijlage 6) voor de huidige situatie met daarin 4.598 kg NH3 vergund. Indien de initiatiefnemer voor 40.000 vleeskuikens kiest ligt de voorkeur bij het stalsysteem BWL 2010.13.V6. De in de bijlagen toegevoegde Aerius verschilberekening laat zien dat de keuze voor 40.000 vleeskuikens met het hiervoor genoemde stalsysteem uitvoerbaar is binnen de kaders van het programma aanpak stikstof (PAS). De maximale depositietoename is immers kleiner dan 0,05 mol/ha/jaar (bijlage 7).

Initiatiefnemer overweegt daarnaast een mogelijke invulling met vleeskuikens (maximaal 40.000) of (maximaal 30.000) eenden. Voor eenden (binnen mesten) varieert de ammoniakemissie per dierplaats van 0,021 kg NH3 per jaar tot 0,21 kg NH3 per jaar. In het meest ongunstige geval is sprake van een stal met 30.000 eenden en een emissie van 6.300 kg NH3 per jaar. In dat geval bedraagt de maximale depositietoename 1,19 mol/ha/jaar (bijlage 8). Omdat de plannen nog niet concreet zijn, maar het bestemmingsplan wel uitvoerbaar moet zijn, is in het bestemmingsplan een voorwaarde opgenomen om te borgen dat de emissietoename uitvoerbaar is binnen de kaders van het programma aanpak stikstof (PAS). Dat betekent wel dat op grond van dit bestemmingsplan mogelijk niet het maximale aantal dieren gehouden kunnen worden, die initiatiefnemer voor ogen heeft. Met de maatregelen die worden getroffen in het kader van het PAS is voorts geborgd dat geen significante negatieve effecten optreden. Toetsing aan de regeling (en een eventueel daaraan gekoppeld toedelingsbesluit) vindt plaats op het moment dat sprake is van een concreet initiatief, dat zich derhalve af moet spelen binnen de grenzen die in de bestemmingsplanregels zijn gesteld.

WAV gebieden/ directe ammoniakschade

In de omgeving van het plangebied zijn geen WAV-gebieden gelegen. Daarnaast worden er op omliggende percelen geen gewassen geteeld die schade ondervinden van directe ammoniakuitstoot.

Soortenbescherming

Het perceel is in 2014 volledig getransformeerd. Het perceel heeft sindsdien een nieuwe inrichting gekregen zoals beschreven in paragraaf 2.1. Voor de uitbreiding van het perceel is geen sprake van de kap van bomen, slopen van bebouwing of dempen van sloten. Het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt is reeds in gebruik als agrarische grond en wordt tevens deels gebruikt als rijroute. Gezien het huidige intensieve gebruik is het niet waarschijnlijk dat beschermde soorten zich hier hebben gevestigd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.3 Geur

Beleid en normstelling

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De Wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de tabel 4.1.

Tabel 4.1 Overzicht geurnormen Wgv

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit zijn voor agrarische activiteiten, waaronder akkerbouw- en veehouderijbedrijven, eisen opgenomen. Voor de veehouderijbedrijven is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek

Algemeen
Er is nog geen definitieve keuze gemaakt in welk stalsysteem de dieren gehouden gaan worden. Wel is duidelijk dat in de beoogde situatie maximaal 30.000 eenden of 40.000 vleeskuikens gehouden gaan worden. De te houden diersoort en het stalsysteem hebben grote invloed op de totale geuremissie. Daarnaast hebben factoren als uitstroomhoogte van het emissiepunt, ligging van het emissiepunt en de uitstroomsnelheid van de lucht ook nog effect op de geurbelasting op omliggende woningen. Ten tijde van het aanvragen van de Omgevingsvergunning milieu is een toetsing aan de wettelijke geurnormen vereist. Op dat moment is er sprake van een gedetailleerd uitgewerkt plan waarin een definitieve keuze zal zijn gemaakt in de diersoort en het stalsysteem.

Geurberekening
Om een indicatie te geven of in de beoogde situatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn voor dit bestemmingsplan geurberekeningen uitgevoerd voor het houden van 30.000 eenden of 40.000 vleeskuikens.

30.000 eenden

De geurberekening voor het houden van 30.000 eenden is toegevoegd in bijlage 4. Nieuwe stallen moeten op basis van Besluit emissiearme huisvesting voldoen aan maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijn stof. Oprichting van een stal met een traditioneel stalsysteem is hierdoor niet mogelijk. De maximale emissiewaarde uit Besluit emissiearme huisvesting is voor fijnstof bij eenden 58 gram PM10 per dierplaats. In de geurberekening is uitgegaan van een stalsysteem (RAV G2.1.3) waarmee voldaan wordt aan het Besluit emissiearme huisvesting. In tabel 4.2 staan de ingevoerde emissies weergegeven die zijn meegenomen in de geurberekening.

Tabel 4.2 Invoer geurberekening

Diersoort   Aantal   Stalsysteem   Emissie per dier (OuE/S)   Emissie totaal (OuE/S)  
eenden   30.000   BBT (30% geurreductie)   0,34   10.200  
schapen   70   TR   7,6   532  

Tevens zijn de vergunde 70 schapen meegenomen in de geurberekening. Er is uitgegaan van een emissiepunt in het midden van de stal en de standaard invoergegevens uit de gebruikershandleiding V-stacks vergunning. Er is getoetst op de dichtstbijzijnde woning ter plaatse van de Olsterweg 3.

4.3 Resultaten geurberekening

Adres   X-coördinaat   Y-coördinaat   Geurnorm   Geurbelasting  
Olsterweg 3   182 188   501 187   8,0   6,1  

40.000 vleeskuikens

De geurberekening voor het houden van 40.000 vleeskuikens is toegevoegd in bijlage 5. Zoals beschreven in de paragraaf ecologie heeft initiatiefnemer een voorkeur voor het stalsysteem BWL 2010.13.V6. In tabel 4.4 zijn de invoergegevens van de geurberekening weergegeven.

Tabel 4.4 Invoer geurberekening

Diersoort   Aantal   Stalsysteem   Emissie per dier (OuE/S)   Emissie totaal (OuE/S)  
vleeskuikens   40.000   BBT (BWL 2010.13.V6)   0,33   13.200  
schapen   70   TR   7,6   532  

4.5 Resultaten geurberekening

Adres   X-coördinaat   Y-coördinaat   Geurnorm   Geurbelasting  
Olsterweg 3   182 188   501 187   8,0   7,9  

Uit de geurberekeningen blijkt dat in de beoogde situatie(s) voldaan kan worden aan de wettelijke geurnormen. Daarnaast zijn in de omgeving voornamelijk akkerbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijbedrijven gelegen die geen geuruitstoot hebben. Gezien geurberekening en de omgeving van het plangebied kan worden geconcludeerd dat in de beoogde situatie sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geur.

Vaste afstanden
Voor dieren met geuremissiefactor geldt een vaste afstand van 50 meter in het buitengebied. Het gaat om de afstand van het emissiepunt van een dierenverblijf tot de buitenzijde (gevel) van een geurgevoelig object. De afstand van de beoogde stal tot de dichtstbijzijnde woning Olsterweg 3 is ca. 180 meter (figuur 4.1). Er wordt voldaan aan de vaste afstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0006.png"

Figuur 4.1 Afstand tot dichtstbijzijnde geurgevoelig object

Conclusie
Uit de afweging blijkt dat de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de Olsterweg 1 uitvoerbaar is binnen de geldende kaders. Er zal geen sprake zijn van onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat en/of de aanwezige waarden. In het kader van de vereiste vergunningen is bij de verdere uitwerking van de plannen op onderdelen meer gedetailleerd onderzoek noodzakelijk. Op basis van de bestaande milieusituatie en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is daarbij naar verwachting geen sprake van knelpunten.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D4015-VA01_0007.png"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Onderzoek

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Elburgerweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 16,3 µg/m³ voor NO2, 16,5 µg/m³ voor PM10 en 9,4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6 dagen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. De uitbreiding van een nieuwe pluimvee- of eendenstal veroorzaakt een fijn stof toename. Gezien de huidige lage concentraties luchtverontreinigende stoffen zal ook na de bouw van de nieuwe stal ruimschoots worden voldaan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomst verder zullen afnemen als gevolg van gebruikmaking van steeds betere emissiearme technieken.

Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Dronten wordt voor wat betreft archeologische terreinen en reële archeologische verwachtingen onderscheid gemaakt in 5 categorieën die 'Archeologisch waardevolle gebieden' worden genoemd. Voor categorie 2 t/m 4 is een passende regeling opgesteld, die gebaseerd is op de voorbeeld planregels behorende bij de Archeologische beleidskaart (Waarde-Archeologie 2 t/m 4). Het bestaande erf valt buiten de archeologische waardevolle gebieden, omdat hierop al verstoring plaats heeft gevonden. De locatie heeft een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4. Hiervoor geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte van groter dan 1,7 hectare een archeologisch onderzoek vereist is.

Conclusie

De voorgenomen uitbreiding is kleiner dan 1,7 hectare. Onderzoek naar de archeologische waarden is niet noodzakelijk voor de uitbreiding van het bedrijf.

4.6 Water

Toetsingskader

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland. Het toetsresultaat is in bijlage 3 opgenomen. Voor de ontwikkelingen dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen. Dit betekent dat er over dit project nader overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Op basis van de watertoets is een uitgangspuntennotitie opgesteld die als goede basis voor de uitvoering van het project geldt. Hierna wordt op de relevante uitgangspunten ingegaan. Omdat het plangebied niet gelegen is binnen een waterkering; is het thema veiligheid niet relevant.

Wateroverlast

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. In dit geval neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de vergunde situatie toe. In het kader van dit project zijn daarom compenserende maatregelen noodzakelijk.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met circa 4.000 m2 toe. Daarnaast is er sinds begin 2013 ook nieuwbouw op het perceel gepleegd. Hierbij is destijds geen rekening gehouden met watercompensatie. De totale toename aan verharding sinds 2013 bedraagt derhalve naar schatting 7.286 m2.Omdat deze toename groter is aan 2500 m2 is compensatie noodzakelijk. In dit geval geldt een norm van 5%. Hiervoor worden de bestaande sloten, aan de zijkant en achterkant verbreedt en een nieuwe sloot aangelegd. De benodigde compensatie voor deze toename wordt meegenomen in de watervergunning aanvraag in het kader van de Waterwet en Keur waterschap Zuiderzeeland 2017.

Goed functionerend watersysteem (WF)

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.

In de huidige sistuatie is een bestaande bron voor veedrenking bij het Waterschap gemeld en toegestaan. Wanneer meer grondwater uit deze bron wordt onttrokken, voor andere doel(en) en/of een nieuwe bron wordt aangebracht is hiervoor een melding noodzakelijk.

Schoon water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. Aansluitend op het plangebied komen watergangen voor. Deze worden mogelijk verbreed met een voor het agrarisch gebied, normaal talud. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.

Afvalwater

Voor de afvoer van afvalwater wordt een nieuwe Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) in de vorm van een helofytenfilter aangelegd. Hierover gaat de ontwikkelaar een verzoek om een lozingsbeschikking (maatwerkbeschikking op grond van het Besluit lozing afvalwater huishoudens) bij het waterschap indienen. Daarnaast wordt de oude aansluitvergunning op de IBA door de initiatiefnemer ingetrokken.

Wateradvies

Het waterschap Zuiderzeeland heeft in het kader van het overleg op het voorontwerpbestemmingsplan haar wateradvies uitgebracht.

Conclusie

Voor het initiatief is een watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat het plan de normale procedure dient te volgen. Bij de uitvoering van het plan vindt een toename van het verhard oppervlakte plaats. Voor het realiseren van voldoende waterberging wordt ruimte beschikbaar gesteld aangrenzend aan de bestaande sloot naast het erf. De hoeveelheid te realiseren waterberging wordt afgestemd op het advies van het waterschap. Bij de daadwerkelijke vergunningverlening komt mogelijk onderzoek aan de orde. Het wateradvies is bijgevoegd in de bijlage Watertoets.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Gezien het huidige functiegebruik in het plangebied is het niet aannemelijk dat er verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

Bovendien zal de uitbreiding van het plangebied voornamelijk voor agrarische bedrijfsdoeleinden in gebruik zijn. Als gevolg van dit bestemmingsplan treden dan ook geen risico's voor de volksgezondheid op. Voor de bouw van het gebouw voor de kinderopvang wordt bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie van dit gebouw vindt plaats op gronden die intensief in gebruik zijn voor het telen van gewassen. Er is geen sprake van een verdachte locatie.

4.8 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie.

Daarnaast wordt een kinderdagverblijf gerealiseerd. Een dergelijk verblijf betreft een geluidsgevoelig object. Er dient daarom een toetsing aan de geluidszones gedaan te worden. Voor dit bestemmingsplan zijn alleen geluidzones van de aangrenzende wegen relevant. In dit geval de Olsterweg. Voor de Elburgerweg ten oosten van het plangebied is in het bestemmingsplan Buitengebied Dronten (D4000) een 48 dB(A)-contour opgenomen. Het plangebied ligt meer dan 100 meter buiten deze zone. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dan ook voldaan.

De Olsterweg is een verkeersluwe weg in het buitengebied die vrijwel alleen voor bestemmingsverkeer dient. Door de beperkte breedte van de weg (circa 4 meter) zijn de snelheden relatief laag. Gezien de lage verkeersintensiteiten, de beperkte breedte van de weg, inclusief onverharde berm, wordt verwacht dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan en nader onderzoek niet noodzakelijk is.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Flevoland bekeken. Hieruit blijkt dat over de Elberweg een buisleiding van de Gasunie ligt. De buisleiding heeft een diameter van 12 inch en een werkdruk van 66,2 bar. De leiding heeft daarmee een invloedsgebied van 170 meter. De leiding ligt op ruim 260 meter afstand van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee niet in het invloedsgebied van de buisleiding. De buisleiding vormt dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken.

De dichtstbijzijnde bovengrondse tank ligt op het perceel ten zuiden van het plangebied. Hiervoor geldt geen plaatsgebonden risicocontour, maar gelden de normen uit het Activiteitenbesluit. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een afstand van 25 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. De woning in het plangebied en het toekomstige kinderdagverblijf liggen op ruim 25 meter. Het plangebied ligt hiermee op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde tank.

Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel zijn er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.

5.1.1 Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Van de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeelandschap is een reactie ontvangen. De reacties zijn van gemeentelijk commentaar voorzien in het bestemmingsplan verwerkt. De inhoud hiervan is opgenomen in de reactienota is opgenomen in Reactienota Overlge die is opgenomen in bijlage 9.

5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpplan heeft vervolgens vanaf donderdag 28 februari tot en met woensdag 10 april 2019 ter inzage gelegen waarin de mogelijkheid bestond tot het indienen van een zienswijze. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

5.1.3 Vervolg

Het bestemmingsplan is op 20 juni 2019 ongewijzigd vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

5.2.1 Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar.

5.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Het bouwplan dat dit project mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hiervoor wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Bij onderhavige ontwikkeling, erfvergroting, is er sprake van de bouw van andere gebouwen. Daarnaast maakt de erfvergroting meer ruimte mogelijk voor het bouwen van andere gebouwen. Er is daarmee sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. In beginsel is daarom wel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor het kostenverhaal is een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Op deze manier is kostenverhaal anderszins verzekerd en kan van het vaststellen van een exploitatieplan wordenj afgezien. In deze overeenkomst is onder andere planschade afwenteling geregeld.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wrok), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de regels

De wijze van bestemmen is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied (D4000). In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

6.2.1 Bestemmingen

Agrarisch

Het gehele plangebied is bestemd als agrarisch. Het betreft concreet de bedrijfskavel en de landschappelijke inpassing van het perceel. Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een vorm van een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van een intensieve veehouderij toegestaan.

Door middel van de bouwregels wordt geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen moeten binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd. Wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is binnen de op verbeelding aangegeven bedrijfskavel mogelijk.

Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De maatvoering van de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen, is opgenomen in een bouwschema.

De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch'. Wel zijn ze, met het oog op behoud, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding weergegeven.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4

De archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zijn zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Zie ook paragraaf 4.5. Op basis van deze kaart is voor het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 van toepassing. Bij ingrepen groter dan 1,7 hectare is een archeologisch onderzoek nodig.