direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ketelhaven - Woonontwikkeling Lands End (D5004)
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0303.D5004-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ketelhaven is een unieke plek met een rijke geschiedenis. De aanleg van Oostelijk Flevoland is namelijk begonnen bij Ketelhaven. In 1953 werden op de dijk arbeidershuizen gebouwd en voor het droogmalen werden drie gemalen ingezet, waaronder Colijn bij Ketelhaven. De loods van betonplaten op Lands End huisvestte tot 2005 jarenlang het Museum voor Scheepsarcheologie (Museum Nieuwland) en staat sinds die tijd leeg. Ook restaurant Lands End is inmiddels gesloten, waardoor het gebied nu sterk verpauperd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0001.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0002.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0004.png"  

Foto's huidige situatie

Zuider Zee Development BV heeft het voornemen om het gebied 'Lands End' ten noorden van Ketelhaven te herontwikkelen tot een aantrekkelijk woon- en verblijfsgebied. Het plan omvat de ontwikkeling van 54 appartementen, 1 woning en een horecapunt met bijbehorende parkeervoorzieningen en de mogelijkheid om als recreant/passant te verblijven op Lands End door een wandelroute op de landtong. Om deze herontwikkeling mogelijk te maken wordt de werkloods van Gicom gesloopt. De Inter Marinahaven blijft behouden.

In dit bestemmingsplan wordt op een doelmatige en beleidsmatige wijze de herontwikkeling van Lands End nader geregeld. Het plan omvat de ontwikkeling van de buitendijks gelegen landtong ten noorden van Ketelhaven en ten oosten van de reeds bestaande Jachthaven Inter Marina, aansluitend aan de sluiskom.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Dronten, circa 5 kilometer ten noorden van de kern Dronten en de kern Ketelhaven aan het Ketelmeer. Het buitendijks gelegen plangebied omvat de landtong en de Inter Marinahaven en wordt aan de zuidzijde begrensd door de aanwezige waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0005.jpg"

Plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan landelijk gebied Dronten, onherroepelijk per 1 januari 1972. Bij het van kracht worden van het voorliggende bestemmingsplan komt een deel van dit vigerende bestemmingsplan te vervallen.

De bestemmingen zijn in navolgende uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. Terzijde wordt gemeld dat bijvoorbeeld de Gicom-loods en de Inter Marinajachthaven in de loop der jaren middels omgevingsvergunningen mogelijk zijn gemaakt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0006.png"


De betreffende bestemmingen bieden de volgende mogelijkheden:

Bestemming   Mogelijkheden (maximaal)  
Museum   > Gebouwen ingericht als museum
> Gebouwen ingericht als museumwerkplaats  
Restaurant   > Één restaurant met inpandige dienstwoning
> Eén gebouw met een oppervlakte van 500 m2 en bouwhoogte 8 meter  
Water   > Water
> Andere bouwwerken, zoals aanlegsteigers
> Andere werken, zoals duikers, stuwen en oeverbeschermingen
> Gebouwtjes, andere bouwwerken en andere werken t.b.v. waterstaatkundige doeleinden
> Uitvoeren andere werken onder water t.b.v. andere doeleinden
> Overige gebouwen zijn niet toegestaan  
Watersport II   > Gebouwen en andere bouwwerken t.b.v. jachthavenaccommodatie, bouwhoogte 10 meter
> Restaurants, bouwhoogte 10 meter
> Botenhuizen, bouwhoogte 10 meter
> 2 dienstwoningen, bouwhoogte 6 meter
> Dammen
> Uitvoeren andere werken, zoals wegen, parkeerplaatsen
> Voorzieningen t.b.v. motorbrandstof voor watersport
> Kampeervoorzieningen t.b.v. watersport  
Waterstaatkundige doeleinden zonder bebouwing   > Het oprichten van andere bouwwerken en het uitvoeren van werken, zoals het plaatsen van lichtbakens en het treffen van voorzieningen ter bescherming van de dijken
> Oprichten van kleine gebouwen t.b.v. waterstaatkundige doeleinden  

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ambitie

De herontwikkeling van Lands End biedt de kans het gebied een nieuwe betekenis te geven in Ketelhaven. Een belangrijk uitgangspunt is een haalbare ontwikkeling, waarbij met respect voor de aanwezige kwaliteiten, Lands End opgeknapt zal worden.
Lands End wordt hierbij in de context van Ketelhaven en de omgeving gezien, alleen dan kan er een gebied ontstaan met belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het streven is om op een duurzame en rendabele wijze invulling te geven aan deze herontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0008.jpg"  

Dronebeelden van huidige situatie

Voor het gebied geldt een hoge stedenbouwkundige ambitie waarin de identiteit en het karakter van het gebied een belangrijk gegeven vormen welke zoveel mogelijk tot uiting dienen te komen in het ontwerp van de openbare ruimte en de gebouwen. De bebouwing op Lands End wordt geïntegreerd met de omgeving door het creëren van zoveel mogelijk transparantie welke tot uiting komt in de materialisering van de diverse gebouwen. De architectuur van de gebouwen moet het bijzondere karakter van Ketelhaven benadrukken en verbonden zijn met de sfeer en karakteristiek van de plek. Natuurinclusief bouwen kan in dit kader prima worden toegepast.

Lands End wordt een toekomstbestendig, levendig en groen gebied met een eigen identiteit, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar een ieder zich thuisvoelt en tot rust kan komen.

Er wordt een goede balans gezocht tussen bebouwing en openbaar gebied, rekening houdend met de kwaliteiten van de locatie, de functionele invulling en de beschikbare ruimte.

Levendig Lands End

Er is een nadrukkelijke wens om de verpaupering van Lands End te keren en weer levendigheid in het gebied te brengen. Dit kan door het inrichten van de openbare ruimte als een herkenbare ontmoetings- en verblijfsplek en een rustpunt met weids uitzicht over het Ketelmeer. Het plan biedt ruimte voor een (seizoensgebonden) horecagelegenheid, die kan zorgen voor een positieve impuls. Lands End moet uitnodigen om te verblijven.


Wonen op Lands End

Door het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu kan ook de gebruikswaarde van het gebied verhoogd worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de menselijke maat en de inrichting van de openbare ruimte. Tevens speelt eenheid in de architectonische vormgeving van de bebouwing een belangrijke rol, waarbij voorkomen moet worden dat er achterkantsituaties ontstaan (alzijdige uitstraling). Er dient een duidelijke samenhang tussen de bebouwing en het openbaar gebied gerealiseerd te worden. Transparantie speelt daarbij een belangrijke rol.


Groen

Lands End wordt als stenig ervaren. Er zijn kansen om Lands End groener te maken. De meest effectieve manier om het groene karakter te verstevigen is het toevoegen van groenelementen (minimaal 80% inheems). Hiermee wordt tevens de biodiversiteit vergroot. Waar groen wordt ingezet, geeft het een besloten gevoel en draagt daarmee bij aan de verblijfskwaliteit.

Dit betekent dat het groen op Lands End versterkt wordt, zowel in oppervlakte als in kwaliteit. Door de woonbebouwing verhoogd aan te leggen (terp), kan de begane grondlaag voorzien worden van een groene uitstraling.


Water

Water speelt een belangrijke rol bij de voorgenomen ontwikkeling van Lands End. Het weidse uitzicht over het Ketelmeer maakt deze locatie aantrekkelijk voor zowel toekomstige bewoners als voor bezoekers/passanten en blijft behouden.

In het kader van waterveiligheid worden de beschermingszones van de dijk gerespecteerd en de wordt de woonbebouwing verhoogd aangelegd.


Inrichting openbare ruimte

De inrichting van de openbare ruimte heeft een hoge kwaliteit. Daarbij speelt een eenvormige uitstraling van bestrating, verlichting en straatmeubilair een belangrijke rol. Hierbij wordt de ruigte van de omgeving weerspiegelt in de te gebruiken materialen en het groen.

Ook het aspect sociale veiligheid is van belang bij de inrichting van het openbaar gebied, waardoor overlast wordt beperkt.


Verkeer en parkeren

Parkeren draagt niet bij aan de kwaliteit van de leefomgeving (verblijfskwaliteit). Dit betekent dat het parkeren voor bewoners zoveel als mogelijk onder de bebouwing plaatsvindt (begane grondlaag) en de bezoekers van Lands End op een centrale parkeervoorziening aan het begin van Lands End parkeren inclusief parkeerplaatsen voor minder-validen.Lands End is en blijft toegankelijk voor rolstoelgebruikers en scootmobiels. Ook worden er voldoende openbare fietsparkeerplekken gerealiseerd.

Op Lands End is de auto nadrukkelijk te gast en wordt het gebied ingericht als 'shared space'.


Duurzaamheid

De bebouwing is volledig gasvrij. Daarnaast wordt onderzocht of de restwarmte van Komeco gebruikt zou kunnen worden om de woningen te verwarmen. Zo ontstaat een synergie die ten goede komt aan de duurzaamheid van het te ontwikkelen plan. De centrale parkeerplaats wordt gerealiseerd onder een carport van zonnepanelen.

2.2 Planbeschrijving

Ketelhaven bezit enkele karakteristieke stedenbouwkundige elementen. Het gemaal, de mestdrogerij en de dijkwoningen zijn kenmerkend voor Ketelhaven. In het landschap vormt de dijk een beeldbepalend element. Wanneer men op het Ketelmeer vaart of over de Vossemeerdijk naar Ketelhaven rijdt dan ontwaart men echter geen bebouwing die Ketelhaven extra accentueert door hoogte en/of vorm.

Het leegstaande café/restaurant Lands End en de voormalige graanschuur/museumloods zijn sterk verouderd en deels vervallen en worden gesloopt. De huidige werkloods van Gicom wordt eveneens gesloopt. Hierdoor is een totale herontwikkeling van Lands End mogelijk, waarmee de openbare ruimte een kwalitatieve impuls krijgt en er een aantrekkelijk gebied ontstaat voor bezoekers en toekomstige bewoners. Lands End wordt ingericht tot een aantrekkelijk verblijfsgebied met groen en een rondgaande wandelroute met een nadrukkelijke relatie met het water. In verband met de waterkerende functie en de buitendijkse ligging van de landtong worden er geen grote bomen geplant. Om de transparantie van Lands End te behouden, worden oost-west zichtlijnen met verblijfsplekken aan het water gerealiseerd.

De auto is te gast op Lands End. De landtong wordt ingericht als 'shared space'. Voor bezoekers wordt aan het begin van Lands End een centrale parkeervoorziening gerealiseerd. Deze parkeervoorziening met 65 parkeerplaatsen is zoveel mogelijk gelegen onder een carport van zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0009.png"

Inrichtingsschets (Van Egmond architecten)


De herontwikkeling van Lands End voorziet in de ontwikkeling van 54 koopappartementen, verdeeld over 2 wooncomplexen van maximaal 25 meter hoog. Het betreft 24 appartementen tussen de 85 en 100 m2, 24 appartementen tussen de 100 en 115 m2 en 6 appartementen tussen de 115 en 120 m2. De appartementen worden in verband met de eisen ten aanzien van hoogwaterveiligheid verhoogd gerealiseerd, waarbij het parkeren in een parkeersouterrain plaats zal vinden in een groene ‘terp’. In deze 'terp' zijn naast 76 parkeerplaatsen tevens de bergingen van de appartementen gelegen. De overige parkeerplaatsen (17) worden, door groen ingepast, aangelegd in de directe nabijheid van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0010.png"

Schematische doorsnede wooncomplexen (oost-west)

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0011.png"

Schematische doorsnede wooncomplexen (noord-zuid)

Daarnaast wordt er 1 vrijstaande woning met 2 inpandige parkeerplaatsen gerealiseerd aan de noordzijde van Lands End. Deze woning wordt het landmark van Ketelhaven.

Op de kop van Lands End wordt ruimte geboden voor een nieuwe horecagelegenheid (lichte vorm) van maximaal 150 m2 met een panorama uitzicht over het Ketelmeer.

De westelijke jachthaven Inter Marina, aansluitend aan de sluiskom en de landtong, heeft 70 ligplaatsen en wordt gerenoveerd en gemoderniseerd. Het bestaande havenkantoor van 56m2 wordt verplaatst naar de zuidzijde van Lands End.

De aanlegsteiger van RWS nabij de sluiskom, om naar IJsseloog te kunnen gaan, blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0012.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0013.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0014.png"  

Impressies ontwikkeling LandsEnd

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving.


De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Om de economische positie van Nederland uit te bouwen en te versterken stellen overheden ontwikkelingsruimte beschikbaar en investeren zij in verdere verbetering van het ruimtelijke-economische netwerk, zo ook de bereikbaarheid. Het Rijk zet daarbij tegelijkertijd in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.


ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kapitaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.


Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0015.png"

Afweging met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De vergrijzing van de bevolking voegt een extra dimensie aan de bouwopgave toe. In sommige regio's speelt dat de bevolkingsaantallen teruglopen. In deze regio's is de opgave het behouden van een goede kwaliteit van de woningvoorraad, onder meer door sloop en renovatie van woningen van slechte kwaliteit. Daarnaast heeft de bouwkwaliteit van de woningvoorraad grote gevolgen voor de energiebehoefte en uitstoot van CO2. Er is een grote opgave de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief te maken.

De voorgestane ontwikkeling sluit aan op de doelstelling in het NOVI om het woningtekort weg te werken en daarbij wonen in een fijne, leefbare omgeving aan te bieden.

3.1.2 Barro

De nationale belangen die juridische borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. De algemene regels die worden gesteld aan bestemmingsplannen zijn in het kader van de nationale belangen, voor zover relevant, meegenomen in dit bestemmingsplan.

Met het Barro maakt het rijk voor 13 aangewezen nationale belangen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht (zie paragraaf 3.1.3).

Gezien de ligging van het plangebied aan het Ketelmeer zijn de volgende besluiten ten aanzien van de nationale belangen voor dit bestemmingsplan relevant:

Besluit 2.1 "Rijksvaarwegen"

Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt, behoort het Ketelmeer tot de Rijksvaarwegen. Het plangebied zelf maakt hier echter geen onderdeel van uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0016.png"

Uitsnede vaarwegenoverzicht Rijkswaterstaat

Besluit 2.11 "Primaire waterkeringen buiten het kustfundament"

De Vossemeerdijk aan de zuidzijde van het plangebied is een primaire waterkering.

In dit besluit is de bescherming van Nederland tegen overstromingen vanuit de Noordzee, de grote rivieren, het IJsselmeer en het Markermeer door primaire waterkeringen geregeld. Deze primaire keringen zijn in de bijlagen I, IA en II bij de Waterwet aangeduid, met inbegrip van de veiligheidsnormen waaraan deze moeten voldoen. De beheerders van deze primaire keringen dienen deze overeenkomstig de in de Waterwet gestelde veiligheidsnorm in stand te houden. Naast het in stand houden van de primaire kering kan het noodzakelijk blijken de primaire kering te versterken, bijvoorbeeld als gevolg van door klimaatverandering veroorzaakte verzwaarde omstandigheden, of door het vaststellen van een strengere veiligheidsnorm.

Vanuit het waterstaatkundige spoor is op grond van artikel 6.14 van het Waterbesluit een vergunning van de Minister van IenM vereist om in de primaire waterkering of de beschermingszone activiteiten te verrichten indien het primaire waterkeringen in beheer van het Rijk betreft. Voor de andere primaire waterkeringen geldt een vergunningplicht indien deze in de keur van het desbetreffende waterschap als beheerder van de primaire waterkering verplicht is gesteld. Aangezien op het gebruik van de gronden waarop de primaire waterkering is gelegen en de beschermingszone beperkingen van toepassing zijn, is het gewenst dat dit ook in het bestemmingsplan tot uiting komt.

Dit besluit verplicht gemeenten dan ook de primaire waterkering en de daaraan grenzende beschermingszone in het bestemmingsplan aan te geven. De beschermingszone betreft de gehele zone waarin ter bescherming van de waterkering regels en beperkingen kunnen gelden.

Besluit 2.12 "IJsselmeergebied"

In besluit 2.12.2. van het Barro (geen nieuwe bebouwing en landaanwinning in bestemmingsplan) is aangegeven dat een bestemmingsplan geen bestemmingen mag bevatten die ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk maken. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze titel geen bestemmingsplan geldt, maakt een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk. Dit geldt echter niet voor nieuwe bebouwing of landaanwinning, die na 22 december 2009 in een bestemmingsplan zijn of worden mogelijk gemaakt.

In het IJsselmeergebied wordt de mogelijkheid geboden om 5 hectare te benutten voor landaanwinning of nieuwe bebouwing. De ontwikkelruimte is bedoeld voor natuurontwikkeling of de ontwikkeling van andere bestemmingen aansluitend aan bestaande bebouwing.

De landtong zelf maakt echter geen onderdeel uit van het IJsselmeergebied. Dit besluit levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling op de landtong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0017.png"

Begrenzing IJsselmeergebied

3.1.3 Rarro

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In artikel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende gebieden,objecten en zones worden aangewezen, waar bij de vaststelling van bestemmingsplannen/inpassingsplannen rekening mee moet worden gehouden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Het plangebied ais gelegen binnen het radarverstoringsgebied van defensie. Dit betekent dat er op deze locatie een maximale bouwhoogte van 95 meter +NAP.

3.1.4 Nota Belvedère

De Nota Belvedère (1999) is een beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. In het kader van de Nota Belvedere is een aantal cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland geselecteerd. Deze gebieden en steden worden gekenmerkt door het feit dat er naar verhouding tot andere gebieden en steden veel cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang en/of waarden van bijzondere betekenis aanwezig zijn. In de bijlage "Gebieden" van de nota Belvedëre zijn de gebieden gedfinieerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0018.png"

Uitsnede "Belvedère-gebieden" uit de Nota Belvedère.

Zoals uit voorstaande uitsnede blijkt, maakt het plangebied geen onderdeel uit van een gebied en is dit beleid niet van toepassing. Het plangebied ligt hemelsbreed op circa 4 kilometer van het Unesco werelderfgoedgebied "Schokland and Surroundings". De voorgenomen ontwikkeling is niet zichtbaar vanuit het werelderfgoedgebied, waardoor er geen sprake is van een visuele belemmering.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De omgevingsvisie FlevolandStraks is op 8 november 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en geeft de lange termijn visie van de provincie over de periode tot 2030 en verder. De Omgevingsvisie is een uitnodiging van de provincie Flevoland aan iedereen die wil bijdragen.

In een paar decennia is 1.400 vierkante kilometer voormalige Zuiderzee drooggelegd en vervolgens ingericht voor gebruik. Een prestatie van formaat. Dit verleden van Flevoland vormt tegelijkertijd de basis voor haar toekomst. Daarbij gaat het zowel over de wijze waarop Flevoland is ingericht, als de wijze waarop de Flevolanders samenwonen, samen leven, samen werken en wordt bestuurd. Maar Flevoland verandert; de samenleving kijkt anders tegen de omgeving aan dan twintig jaar geleden. Ook veranderen de verhoudingen in de samenleving. Dit betekent dat ook de kern steeds moet worden aangepast aan de maatstaven van de toekomst. De provincie heeft in dat kader de volgende drie kernopgaven geformuleerd:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.

Krachtige samenleving

In 2030 en verder staat Flevoland bekend als een omgeving met uitstekende mogelijkheden voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Het is een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potentie, kracht en ondernemerschap van de samenleving wordt benut. Bij nieuwe ontwikkelingen staat de Flevolander centraal. De provincie volgt samen met partners de regionale sociale en economische ontwikkelingen op de voet. Dit om gezamenlijk nieuwe opgaven tijdig te signaleren, en om die op een passende wijze te agenderen en te bespreken met de partners. Denkbare onderwerpen zijn de invloed van robotisering en automatisering op de arbeidsmarkt, de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, de specifieke vergrijzingsproblematiek en gezondheidsvraagstukken.

De provincie stelt zich hierbij betrokken en bescheiden op. Betrokken, omdat de provincie er voor alle Flevolanders is. Bescheiden omdat andere organisaties het voortouw hebben bij sociale opgaven en Flevolanders op eigen kracht en verantwoordelijkheid initiatieven ondernemen. Deze uitdagingen zijn complex en vragen van de vele organisaties die actief zijn op dit terrein de ambitie en het vermogen om over hun grenzen heen te kijken, zich te verbinden en samenspel te organiseren. De provincie bevordert, indien nodig, dit samenwerkend vermogen. En als de provincie een toegevoegde waarde heeft, doet ze mee. Bijvoorbeeld bij experimenten, die op bovenlokaal niveau bijdragen aan krachtiger samenleven.

Het verhaal van Flevoland

In Flevoland is de tijdgeest van de twintigste eeuw herkenbaar. Een periode waarin de overheid de mouwen opstroopte om Nederland sterker te maken en er bovenop te helpen. Er ligt een gebied met toplandbouw, afgewisseld met natuurgebieden en woonkernen gevormd door eigentijdse stedenbouwkundige concepten. De polders zijn omlijst met grote wateren en groene gebieden met ruimte voor recreatie. De lucht en de bodem zijn schoon. Flevoland wordt hierom gewaardeerd: wonen in een schone en groene omgeving, in de nabijheid van omliggende stedelijke regio’s.

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie. Flevoland staat wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden. Het oorspronkelijke overheidsideaal is verrijkt met vele nieuwe idealen van inwoners en ondernemers. Flevoland heeft zich ontwikkeld tot erfgoed van toekomstige generaties. Dijken, vaarten, verkavelingen, wegbeplanting, erfsingels, openheid of juist de grote bosgebieden zijn voorbeelden van Flevolandse karakteristieken. De stedenbouwkundige opzet van de poldersteden, kernen en de moderne architectuur zijn typisch Flevolands. Hierbinnen verwijzen relicten zoals voormalige eilanden en oude stroomgeulen naar de periode voor de inpoldering. Deze karakteristieken vormen Flevoland. Deze eigenheid blijft behouden, wordt verder ontwikkelt en wordt meegenomen naar de toekomst. Zo blijft het landschap het verhaal van haar oorsprong vertellen. Flevoland is en blijft daardoor de meest herkenbare Nederlandse provincie. Dit biedt samenhang aan Flevoland en de Flevolanders.

Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van onze identiteit. Hier grijpen we met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven, klein of groot, omarmt de provincie op een wijze, waarbij we de kenmerkende elementen van de polder koesteren. Binnen deze kenmerken geeft de provincie ruimte aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.

Bij deze nieuwe ontwikkelingen vormt de eigenheid van Flevoland een belangrijke inspiratiebron. Dit zit niet alleen in de fysieke structuren. Het zijn ook de herinneringen en verhalen van de mensen over specifieke gebieden. Je moet een plek en de mensen op die plek kennen om hem verder te kunnen maken. Dit draagt bij aan een gebiedseigen vormgeving van nieuwe ontwikkelingen. Zo wordt recht gedaan aan de regionale en lokale verschillen binnen Flevoland. En de verhalen inspireren tot nieuwe verhalen. Het maakt Flevoland mooier en interessanter.

Ruimte voor initiatief

De tijd dat hoofdzakelijk overheden de ontwikkelingen in het gebied bepaalden is voorbij. Initiatieven van inwoners en organisaties vragen om een andere rol van de overheid.

In 2030 en verder heeft Flevoland de belofte van bestuurlijke vernieuwing waargemaakt. De provincie zet de maatschappelijke opgave centraal en benut de krachten uit de samenleving. Iedere keer opnieuw wordt bekeken wat een effectieve manier is om dit te doen. Per onderwerp bekijkt de provincie met welke partners ze de opgave aanpakken. De ene keer faciliteert de provincie, de andere keer reguleert de provincie, soms verbindt ze partijen of hebben ze een forse inzet.

Flevoland biedt ruimte voor ondernemingen en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. De provincie zet de stap van “nee tenzij” naar “ja mits”. Als een initiatief bijdraagt aan Krachtige Samenleving en Het Verhaal van Flevoland (inclusief de kwetsbare omgevingswaarden) respecteert, is er ruimte. Waar het effectief is voor de inwoners van Flevoland treedt de provincie met de gemeenten en het waterschap op als één overheid. Dan nemen de dagelijkse besturen in gezamenlijkheid besluiten en versterken de organisaties elkaar (complementair bestuur). Samen zorgen ze ervoor dat ze de initiatiefnemer effectief en slagvaardig faciliteren.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de drie geformuleerde kernopgaven van de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Flevoland

In hoofdstuk 7 van de omgevingsverordening zijn de regels opgenomen in relatie tot Natuurnetwerk Nederland. In artikel 7.5 is aangegeven dat een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij het aangewezen Natuurnetwerk Nederland mede strekt tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied en activiteiten alleen mogelijk maakt als die ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0019.png"

Uitsnede kaart omgevingsverordening – Werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.

3.2.3 Omgevingsprogramma Flevoland

Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties de provincie neemt om haar doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de ‘fysieke leefomgeving’.


Aspect Ruimte

Er ligt druk op de woningmarkt. De laatste jaren is er een constante vraag naar meer woonruimte en stedelijke in- en uitbreidingsgebieden. Dit speelt zowel in de grotere kernen (Almere en Lelystad) als in de middelgrote kernen en dorpen. De komende jaren vullen we al verschillende stedelijke uitbreidingslocaties in. Ook onderzoekt de provincie de mogelijkheid van de bouw van 100.000 extra woningen in Flevoland. Een ontwikkeling die opnieuw een stempel op het landschap van Flevoland kan drukken.

Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen.

Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op de volgende principes:

  • De specifieke ruimtelijke kwaliteiten van steden en dorpen worden benut door de kwaliteit van deze kenmerken te behouden en te versterken.
  • Stedelijke uitbreiding moet aansluiten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund.
  • Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en er geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuur.
  • Permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied wordt uitgesloten.


Ketelhaven inclusief Lands End met de aangelegen jachthavens is aangewezen als stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0020.png"

Uitsnede kaart omgevingsprogramma Ruimte - stedelijk gebied


Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering vormt de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving.

Het is dan ook van belang om de verstedelijkingsopgave niet alleen als een woningbouwopgave te zien, maar als een integrale gebiedsontwikkeling met landschappelijke kansen. Bewoners hechten steeds meer waarde aan identiteit en een aangename, groene woonomgeving. Het bepaalt de keuze voor wonen. Dit maakt het landschap een belangrijke economische troef. Daarom moet Flevoland de aanwezige landschappelijke kwaliteit verder ontwikkelen. En inzetten op het realiseren van aantrekkelijke, gezonde steden en woonmilieus. Zo kan een vitale leefomgeving worden gecreëerd, die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten.

In de afgelopen decennia is in Flevoland onvoldoende gedifferentieerd gebouwd. De nadruk lag op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland een opvangtaak voor andere delen van Nederland behoudt, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt.


Via verdergaande verweving op wijk- en buurtniveau ontstaan goede mogelijkheden voor combinaties van wonen en werken. Invulling hiervan is in de eerste plaats een gemeentelijke aangelegenheid. Kernpunten zijn:

  • Huisvesting voor kleinere huishoudens.
  • Voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur-)woningen voor starters en andere groepen met een krappe beurs.
  • Terugdringing van tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid van verschillende voorzieningen gewenst.
  • differentiatie van woonmilieus.
  • Menging van wonen, voorzieningen en werken.


Aspect Landschap

Als onderdeel van het Zuiderzeeproject zijn de IJsselmeerpolders drooggelegd. De Noordoostpolder is in 1942 drooggevallen, Oostelijk Flevoland in 1957 en Zuidelijk Flevoland in 1968. De inrichting van deze polders weerspiegelt de heersende tijdgeest. Dit verklaart de verschillen tussen de drie polders, in bijvoorbeeld schaal, verkaveling, erfgrootte, aantal dorpen, dorpsomvang, stedenbouwkundige opzet en architectuur. Veel bouwkundige objecten en landschappelijke structuren verwijzen naar de inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar

Dit typische Flevolandse landschap met twintigste-eeuwse karakteristieken in contrast met relicten van ver daarvoor wil de provincie behouden door de landschappelijke waarden in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.

Cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten zijn elementen en patronen die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland en waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. Het zijn de dijken, vaarten, interne ontsluiting, flankerende beplanting, wegbeplanting en de bosranden. Deze wil de provincie behouden en de kwaliteiten ervan inzetten bij nieuwe ontwikkelingen, zodat zij een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Bij de cultuurhistorische en landschappelijke basiskwaliteiten gaat het om openheid, de verkavelingsstructuur, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting. De provincie draagt voor de basiskwaliteiten geen verantwoordelijkheid, maar wil wel met de gebiedspartners vroegtijdig in dialoog blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0021.png"

Uitsnede kaart omgevingsprogramma Landschap – cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten

De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met zowel de cultuurhistorische en landschappelijke kern- als basiskwaliteiten.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het omgevingsprogramma Flevoland. De ontwikkeling vindt plaats binnen het stedelijk gebied van Ketelhaven en zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het gebied. Het plan omvat een integrale herontwikkeling van Lands End waar wonen, groen, recreatie, veiligheid en een schone omgeving centraal staan. Daarnaast wordt ingezet op een landschappelijke inpasing door toepassing van inheemse beplanting, die past bij het polderlandschap.

3.2.4 Programma Landschap van de toekomst

Ruimtelijke kwaliteit staat steeds vaker onder druk. Dat komt door alle grote ruimtelijke opgaven die op het landschap afkomen. Opgaven als de energietransitie of woningbouw kunnen niet meer los van elkaar worden gezien. Er is steeds meer verweving van opgaven en belangen. Gebieden worden daardoor multifunctioneler (hybride).

Het is daarom van belang het landschap van de toekomst proactief en integraal vorm te geven. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit. Om verrommeling te voorkomen en kwaliteiten te versterken. Een aantrekkelijke leefomgeving is de basis voor een goed vestigingsklimaat voor wonen, werken, ondernemen en recreëren. Het landschap is een belangrijke economische asset die we moeten koesteren. Het landschap vertegenwoordigt een grote economische waarde die moet worden gekoesterd.

Dit programma presenteert de richtinggevende provinciale kijk op de waarde en identiteit van het Flevolandse landschap. Het beschrijft het ontstaan en de kernkwaliteiten van het landschap. Dat is vervolgens vertaald in een visie en overwegingen voor de toekomst. Daarbij anticipeert de provincie op de grote veranderingen die het landschap van Flevoland te wachten staan. Het programma werkt de visie uit in concrete doelen voor de komende jaren. Samenwerking met partners in het gebied krijgt daarbij nadrukkelijk aandacht.

Het Programma Landschap van de Toekomst benoemt 24 kernkwaliteiten van het Flevolandse landschap verdeeld over 6 hoofdcategorieën:

  • waterbouwkundig bouwwerk;
  • hoofdstructuur per polder;
  • maaiveld;
  • beplantingsstructuren;
  • infrastructuur;
  • oud land in nieuw land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0022.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0024.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0025.png"  

Uitsnede overzichtskaart kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten vormen de basis voor vernieuwing en verrijking van het landschap van de toekomst.

Het nastreven van een hoge ruimtelijke kwaliteit is hierin een belangrijk doel. Want de inrichting van het landschap wordt complexer en uitdagender. De visie koppelt de kwaliteiten daarom aan de ruimtelijke opgaven. Hiervoor heeft de provincie gekozen voor overwegingen voor ruimtelijke kwaliteit. Dit zijn handreikingen voor behoud, versterking en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het landschap van de toekomst. De gedachte daarbij is dat het niet meer gaat om het inpassen van losse initiatieven, maar om het actief samenhangend inrichten van het landschap van de toekomst.

Essentie

De essentie van het Programma Landschap van de Toekomst bestaat uit vier overwegingen. Deze zijn gemeente-overstijgend en bepalen in hun samenhang het karakter en de essentie van het Flevolandse landschap. De synthese geeft richting bij het behouden van de landschappelijke kernkwaliteiten en ruimte voor vernieuwing en ontwikkeling.

De vier overwegingen zijn voor landschap van provinciaal belang en moeten bij iedere ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke kwaliteit als overweging worden meegenomen.

Overweging 1: waterbouwkundig bouwwerk als polder-DNA

Behoud het waterbouwkundig bouwwerk als fundament van de polders en de landschappelijke identiteit. Maak de verschillende onderdelen (dijkzones, gemalen, vaarten, sluizen) daarvan zichtbaar en beleefbaar.

Overweging 2: panorama’s langs lange lijnen

Versterk monumentale belevingsassen om de beleving van het open polderpanorama te garanderen. Geef hieraan per polder onderscheidend vorm.

Overweging 3: drie onderscheidende polderconcepten

Geef het landschap vorm op basis van de ruimtelijke concepten van de drie polders. Ontwikkel de concepten door, om ruimtelijke opgaven in het landschap een plek te geven.

Overweging 4: hybride gebieden - aandacht voor landschapsinnovatie

Werk Flevoland-breed integraal aan opgaven en doe ontwerpend onderzoek. Geef extra aandacht aan hybride gebieden met een hoge dynamiek en waar meerdere opgaven samen komen.

Verdieping aan de hand van vijf thema’s

Aan de hand van een aantal thema’s is de essentie van het programma verder uitgewerkt. Hierin koppelt de provincie de grote ruimtelijke transities aan de synthese en de kernkwaliteiten van het landschap. Per thema zijn overwegingen meegegeven voor ruimtelijke kwaliteit. Deze thema’s zijn:

Thema 1: het gezicht van Flevoland in het blauwe hart van Nederland

In het landschap van de toekomst presenteert Flevoland zich sterker naar de omgeving. Met fraaie dijklandschappen en aantrekkelijke stedelijke kapen aan het water. Waar een sterke ecologie en recreatieve functies het blauwe hart betekenis geven.

Thema 2: veranderende condities in het landelijk gebied

In het landschap van de toekomst beweegt de landbouw mee met geleidelijk veranderende klimatologische omstandigheden. Er wordt een omslag gemaakt naar natuurinclusieve landbouw binnen krachtige kavel- en erfstructuren.

Thema 3: nieuwe stad-land relaties

In het landschap van de toekomst zijn stad en land in balans. Kenmerkende Flevolandse lange lijnen verbinden ze met elkaar. Water- en groenstructuren zijn de basis voor aantrekkelijke stadsranden en een toegankelijk landschap.

Thema 4: regionaal perspectief voor energielandschappen

In het landschap van de toekomst zijn energielandschappen efficiënt en zorgvuldig ontworpen. Met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, biodiversiteit en beleving.

Thema 5: rijke en robuuste groenstructuren

In het landschap van de toekomst zijn de kenmerkende Flevolandse lanen, singels en bossen aantrekkelijk, veerkrachtig en toekomstbestendig. Met aandacht voor variatie, een grote soortenrijkheid en biodiversiteit.

De thema’s en de opgaven staan niet op zichzelf. Ze zijn met elkaar verbonden en verweven. In de polders en hun deelgebieden is dus sprake van een stapeling van opgaven. Hieruit blijkt de noodzaak om integraal en gebiedsgericht met het landschap aan de slag te gaan, met als resultaat een hoge ruimtelijke kwaliteit voor het landschap van de toekomst.

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het programma Landschap van de toekomst integraal ter hand genomen, waarbij met name de uitwerking van thema 1 'het gezicht van Flevoland in het blauwe hart van Nederland' een belangrijke rol speelt.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten

Op 29 november 2012 heeft gemeenteraad de “Structuurvisie Dronten 2030” vastgesteld. De structuurvisie schetst het ruimtelijk en economisch perspectief tot aan 2030 en beschrijft de toekomst van de gemeente op het gebied van wonen, recreatie, de agrarische sector, natuur, infrastructuur, economie en het voorzieningenniveau van de kernen. De visie geeft op al die ruimtelijk economisch thema’s een duidelijke richting en laat zien hoe de gemeente de kwaliteiten die zij heeft, toekomstbestendig maakt. Dit gebeurt onder meer door zorgvuldig en stapsgewijs te bouwen en de bestaande woonwijken te verbeteren.

De gemeente Dronten zet de komende jaren nadrukkelijk in op het realiseren van een duurzame leefomgeving waar mensen naar tevredenheid wonen. De belangrijkste ambitie is om de kernen vitaal en leefbaar te houden en om het draagvlak voor voorzieningen in stand te houden.

De Drontense samenleving moet levendig blijven, onder meer door een evenwichtige bevolkingsopbouw. nieuwe ontwikkelingen zoals woningbouw zijn vooral een middel om dit doel te bereiken. van belang daarbij is een gevarieerde woningvoorraad waar ruimte is voor diverse leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen. voor de kernen Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant is de visie om 25 tot 30% betaalbare (sociale) woningbouw, 35 tot 40% middeldure woningbouw en 35 tot 40% duurdere woningbouw te realiseren. De woningbouw wordt verdeeld over de kernen waarbij het merendeel in hoofdkern Dronten wordt gebouwd, waar ook de meeste voorzieningen aanwezig zijn.


In het noordelijk deel van de Randmerenzone is Ketelhaven gelegen, dat enkele jaren geleden is aangeduid als woonkern zonder voorzieningen (vierde woonkern), met uitzondering van op watersportrecreatie gerichte voorzieningen. Het uitgangspunt is dat dit zo blijft. Qua sfeer hoort Ketelhaven bij de natuurlijk-recreatieve zone aan de randmeren.

In Ketelhaven zijn alleen op waterrecreatie georiënteerde voorzieningen aanwezig; de jachthavens. Recreatie vormt daarmee de belangrijkste dragers van de identiteit van Ketelhaven. Waterliefhebbers komen het hele jaar door uit alle windstreken naar Ketelhaven om daar de goede faciliteiten te benutten. Vooral de verbinding met het IJsselmeer, Ketelmeer, Vossemeer, Drontermeer en Veluwemeer maakt Ketelhaven geliefd als watersportkern. In de periode tot 2030 wordt het woningaanbod (bijzondere woonmilieus) in Ketelhaven verruimd.

De voorgenomen ontwikkeling is niet stijdig met de structuurvisie Dronten. Het plan voorziet in 55 koopappartementen in een bijzonder woonmilieu. Het plan draagt hierdoor bij aan een gevarieerde woningvoorraad in de gemeente Dronten.

3.3.2 Woonvisie Dronten 2016-2021

De woonvisie is het 'kompas' waarmee de gemeente aangeeft hoe zij aankijkt tegen de opgaven in het woonbeleid en de doelen die ze wil bereiken. Om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen, wordt de woonvisie uitgewerkt in een uitvoeringsagenda die jaarlijks wordt geactualiseerd.


De woningvoorraad in de gemeente kenmerkt zich door het grote aanbod ruime, kwalitatief hoogwaardige en betaalbare woningen. Dronten is altijd sterk geweest in het stimuleren en faciliteren van gevarieerde woningbouw; dat doet de gemeente nog steeds en wil de gemeente ook in de toekomst blijven doen. Dat betekent ook dat de gemeente ruimte biedt voor bijzondere woonmilieus en (innovatieve) nieuwe woonvormen en wil inspelen op specifieke wensen en trends. De gemeente interpreteert dit breed, het kan bijvoorbeeld gaan om:

  • Het ontwikkelen van een eigen landgoed.
  • Het bouwen van je droomhuis op een vrije kavel.
  • Wonen aan de randmeren.
  • Appartementen op bijzondere plekken nabij station, centrum en haven.
  • Luxe huurwoningen in het duurdere segment.
  • Het als groep ontwikkelen van een gezamenlijk bouwplan.
  • Wonen met het aanbieden van bepaalde diensten en services.
  • Wonen met gedeelde voorzieningen.
  • Nieuwe snel te realiseren concepten om te voldoen aan de toenemende vraag naar huisvesting van studenten en migranten.

De gemeente is voor de realisatie van haar doelen mede afhankelijk van andere partijen: woningcorporaties, ontwikkelaars, beleggers, zorginstellingen en niet in de laatste plaats de inwoners van de gemeente. Deze woonvisie is daarmee tevens een uitnodiging én uitdaging aan andere partijen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering. Samen met stakeholders en inwoners geeft de gemeente de komende jaren verder vorm aan het woonbeleid.

Daarnaast gaat de gemeente graag in zee met creatieve concept-ontwikkelaars, bewoners, beleggers en nieuwkomers die kansen zien om bijzondere woonmilieus of bijzondere woonwensen te realiseren. De gemeente verkent graag de mogelijkheden.

De gemeente zet in op een evenwichtige groei in de woningbouw. Dit betekent dat de gemeente voor de komende jaren streeft naar een groei op basis van het trendscenario-plus. Voor de periode 2016-2021 betekent dat een gemiddelde woningbouwproductie van 250 woningen per jaar. De gemeente ziet dit als een realistische opgave.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie Dronten.

NB. In het kader van Motie Koerhuis (100.000) woningen verkent de gemeente Dronten momenteel de mogelijkheden voor extra groei. De scenario's die worden verkend, gaan uit van een toevoeging van 5.000, 10.000 of 15.000 woningen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is door Companen een marktonderbouwing opgesteld (zie Bijlage 1). Hieronder zijn de bevindingen uit deze marktonderbouwing opgenomen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6 lid 2. De ladder is een instrument dat beoogt een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De wetgeving rond de ladder is per 1 juli 2017 herzien. De herziene wettekst in artikel 3.1.6, lid 2, Bro, luidt als volgt:

˜De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Binnen de kaders van het Bro wordt de realisatie van woningen op Lands End in Ketelhaven beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ondanks de buitendijkse ligging van het gebied wordt de ontwikkeling in het kader van het Bro, gelet op de aard van de huidige (planologische) situatie, als binnen bestaand stedelijk gebied gezien. Dit betekent dat er een beperkte laddertoets uitgevoerd moet worden, die uitsluitend ingaat op de behoefte van deze ontwikkeling.

De ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van het regionale en lokale (woon)beleid. De ligging van het gebied past binnen uitgangspunten van het provinciale Omgevingsprogramma om woongebieden in een groen-blauwe omgeving te creëren. Daarnaast draagt het plan bij aan het uitgangspunt van de Flevolandse Woonagenda om door bijzondere woonmilieus toe te voegen in te zetten op een volwaardige kwalitatieve ontwikkeling van Flevoland. Binnen het lokale beleid sluit de beoogde ontwikkeling specifiek goed aan bij het uitgangspunt uit de Woonvisie om woningen toe te voegen in het bijzondere woonmilieu "wonen aan de randmeren". Hiermee onderscheidt Lands End zich van andere nieuwbouwlocaties in Dronten. Door de buitendijkse ligging van de locatie is de ontwikkeling van Lands End gebonden aan extra regels met betrekking tot waterveiligheid. Hierover vindt afstemming plaats met provincie/waterschap over de gemaakte keuzes in relatie tot de waterveiligheid.

Woningbehoefte

Zowel lokaal als regionaal neemt de druk op de koopmarkt de afgelopen jaren duidelijk toe.

De kwantitatieve woningbehoefte zoals deze door de gemeente wordt beschreven in de huidige woonvisie is wat verouderd. Door onder andere de toegenomen binnenlandsemigratie sinds 2019, laten de meeste recente prognoses een lokale woningbehoefte zien van +2.240 woningen tot 2030.

Provinciaal ligt er daarnaast een grote behoefte en ambitie om de komende jaren in versneld tempo woningen te bouwen. In Oost-Flevoland (waar Dronten onder valt) worden de mogelijkheden verkend om de komende 10 jaar circa 20.000 tot 30.000 extra woningen bij te bouwen. Dit biedt veel (beleidsmatige) mogelijkheden voor nieuwe woningbouwontwikkelingen zoals Lands End.

Gezien de unieke ligging van Lands End in een rustige en landelijke omgeving, direct aan een randmeer is sprake van een marktvraag uit een geografisch bredere regio. Op basis van de geanalyseerde verhuisbewegingen wordt geconcludeerd dat het marktgebied bestaat uit huishoudens uit Flevoland, en de omliggende provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Holland en Utrecht.

Gelet op de kwalitatieve woonwensen van huishoudens in het totale marktgebied die de komende twee jaar willen verhuizen, kan de potentiële marktvraag voor nieuwbouw koopappartementen in een landelijk woonmilieu, in een waterrijke omgeving oplopen tot ruim 450 - 750 appartementen per jaar.

Het huidige te koop staand aanbod dat vergelijkbaar is met Lands End is zeer beperkt. Daarnaast zijn er binnen het marktgebied momenteel slechts plannen voor de ontwikkeling van 90 vergelijkbare appartementen (in een landelijk woonmilieu, in waterrijke omgeving, met een jachthaven of toegang tot vaarwater). Op basis hiervan concluderen we dat de voorgenomen ontwikkeling in belangrijke mate inspeelt op de kwalitatieve woningvraag in Flevoland, Gelderland, Overijssel, Noord-Holland en Utrecht.

Het plan Lands End Ketelhaven beantwoord aan vele aspecten van het huidige woonbeleid. Het plan voorziet in regionale/landelijke woonwensen van huishoudens die in een waterrijke omgeving in een landelijk en rustig woonmilieu willen wonen, en voegt daarnaast een kwalitatieve impuls toe aan de bestaande woningvoorraad van Dronten. Mede door de unieke en mooie ligging van de locatie in Ketelhaven zijn er goede kansen voor een succesvolle afzet van 54 appartementen.

Hiermee voldoet de ontwikkeling van Lands End aan de eisen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

PM

4.3 Landschap

Oostelijk Flevoland

In Oostelijk Flevoland, waar het plangebied onderdeel van is, vormt het waterbouwkundig bouwwerk de basis; duidelijk en herkenbaar omringd door dijken. Allereerst zijn de dijken belangrijk als symbool voor het ingenieurslandschap. Ze bieden een beleving tussen water en land. De dijken vormen de absolute basis, het fundament en DNA voor het landschap van Flevoland. De kernwaarde van de dijken is dat ze altijd zichtbaar zijn. Ten tweede is het systeem van vaarten en gemalen kenmerkend. Dit netwerk doorkruist de polder en biedt vanaf het water een beleving op zich. De gemalen en sluizen zijn cultuurhistorisch van grote waarde. Ze kenmerken zich door onderscheidende architectuur die past bij de functie van de objecten.Hierdoor is een leesbare functionele relatie ontstaan. De relatie tussen het open water buiten de polder, de dijk en de hoofdvaarten. Daarnaast is bij de gemalen en sluizen het hoogteverschil tussen de polder en het open water goed zichtbaar. Net als de verschillen in de waterpeilen. Een belangrijke kernwaarde is het vrij zicht vanuit de omgeving op deze objecten. Dit in combinatie met de zichtbaarheid van de dijkzones.

Het netwerk van hoofdwaterwegen is als strakke lijnen in het landschap zichtbaar. Vaak begeleid door singels met inheemse boomsoorten. De oevers van de hoofdwaterwegen zijn in essentie strak vormgegeven. Door de jaren heen heeft meer natuurlijke begroeiing en struweel gezorgd voor een verzachting van de strakke oevers.

Karakteristiek voor Oostelijk Flevoland is de ligging aan de randmeren in het oosten. De randmeren tussen Flevoland en het oude land zijn weloverwogen ontworpen als grenszone. Deze oostelijke rand vertegenwoordigt een grote ecologische en recreatieve waarde en zorgt voor landschappelijke diversiteit. De randmeren hebben een gevarieerd oeverlandschap door een wisselende breedte en schaal van het water, maar ook door een grote diversiteit aan typen oevers met onder andere strandjes, rietkragen en

strakke dijken. Daardoor ontstaat een wisselende mate van openheid. Deze variatie binnen de randmeren vormt een belangrijke landschappelijke waarde.

Lands End

Met de herontwikkeling van Lands End presenteert het plangebied zich sterker naar de omgeving. Het huidige desolate gebied wordt ontwikkeld tot een aantrekkelijke, stedelijke kaap waar wonen, verblijven (ommetje en horecapunt) goed samen gaan met de nieuwe groene, ecologische inrichting van het plangebied (natuurinclusieve ontwikkeling). Voor de inrichting wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten (minimaal 80%) die passen in de natte omgeving van het Ketelmeer en ook goed tot ontwikkeling kunnen komen op de Landtong.

Binnen het plan is voldoende aandacht voor de waterbeleving middels wandelpaden en bankjes om van het unieke uitzicht te genieten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0026.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0027.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0028.png"  

Impressies landschap

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

4.4.1 Cultuurhistorie

Ketelhaven is het unieke begin van de polder. Hier ligt de kern van de aanleg; de werkhaven. Hier komen de Lage en Hoge Vaart samen en wordt een deel van het water uit de polder gemalen. Het gebied met het gemaal, de zichtassen en de werkhaven vormen een cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende structuur.

In mei 2011 heeft de gemeenteraad van Dronten het besluit genomen om het cultureel erfgoed een plaats te geven in het ruimtelijk beleid van de gemeente. Hierbij is bewust besloten om een aantal gebouwen niet te benoemen als gemeentelijk monument, zoals de oude loods (voormalig museum) op de landtong. Door Het Oversticht (december 2010) is een inventarisatie gemaakt van de waardevolle gebouwen en ruimtelijke structuren. Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van een aantal criteria voor het beoordelen van gebouwen en ruimtelijke structuren:

  • architectonische waarde
  • cultuurhistorische waarde
  • stedenbouwkundige waarde
  • gaafheid
  • zeldzaamheid

In Ketelhaven zijn het gemaal Colijn en de eerste woningen op de Vossemeerdijk als gemeentelijk monument aangewezen. Het gemaal heeft nog een puntgaaf interieur en geïntegreerde kunstwerken in de gevel. De betreffende woningen zijn de eerste woningen van de Oostelijke Flevopolder (1953) en gebouwd in de stijl van de Delftse school.

Daarnaast is besloten om waardevolle ruimtelijke structuren, zoals de zichtlijnen Lage Vaart, Hoge Vaart, Ketelmeer inclusief groen- en waterstructuur een beschermde status te geven en dit vast te leggen in het bestemmingsplan. Hier begon de drooglegging van de Oostelijke Flevopolder. Het betreft hier de vorkstructuur van Hoge vaart, Lage Vaart, werkhaven, de uitmonding van het gemaal met de sluis en de ophaalbrug.

Bij het ontwerpen van nieuwe ontwikkelingen kan rekening gehouden worden met het aanwezige waardevolle erfgoed. Het kan zelfs oriëntatiepunt of houvast zijn voor ontwerpen. Het is overigens niet de bedoeling dat erfgoed een obstakel wordt voor nieuwe ontwikkelingen. Soms is het redelijk en verdedigbaar om in nieuwe ontwerpen de historie los te laten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0029.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0030.png"  

Ruimtelijk erfgoed Ketelhaven

4.4.2 Archeologie

Archeologiebeleid gemeente Dronten

In 2009 is de gemeentelijke archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels ten behoeve van bestemmingsplannen opgesteld. De gemeente wil met het archeologiebeleid bereiken, dat:

  • bij ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met archeologische waarden, zodat deze waar mogelijk behouden blijven voor toekomstige generaties;
  • archeologische waarden meer worden ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit, identiteit en cultuurbeleving.

Ten behoeve hiervan heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen die binnen de gemeentegrenzen voorkomen zoveel mogelijk geïnventariseerd en op een Archeologische waarden en verwachtingenkaart gevisualiseerd. Deze kaart is doorvertaald in een Archeologische beleidskaart en voorbeeldplanregels.

Het doel van het gemeentelijk archeologiebeleid is het behoud van belangrijke archeologische waarden, zonder daarbij andere belangen uit het oog te verliezen. Het beleid beperkt zich daarom tot archeologische terreinen waarvan de behoudenswaardigheid al is aangetoond en tot reële archeologische verwachtingen. Gebieden met een lage archeologische verwachting en gebieden waarvan bekend is dat de bodem al is verstoord, vallen buiten de reikwijdte van het gemeentelijk archeologiebeleid (beleidscategorie "Archeologievrij gebied"|).

Voor het aspect archeologie is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart geraadpleegd. Tevens is gekeken naar reeds bekende acrehologische monumenten en waarden.

Gemeentelijke verwachtingskaart

Uit de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart (Archeologiebeleid gemeente Dronten, Vestigia, 13 oktober 2009) blijkt dat de landtong en de bestaande havens zich in archeologievrij gebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0031.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0032.png"  

Uitsnede archeologische verwachtingenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0033.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0034.png"  

Uitsnede kaart beleidscatgorieën

Monumenten

Binnen het plangebied en het ruimere onderzoeksgebied (straal 500 meter) bevinden zich geen archeologische monumenten.

Vondstmeldingen en waarnemingen

Binnen het plangebied en het ruimere onderzoeksgebied (straal 500 meter) bevinden zich geen vondstmeldingen en/of waarnemingen.

Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied en het ruimere onderzoeksgebied (straal 500 meter) zijn geen archeologische onderzoeken verricht.

Conclusie

De landtong en de Inter Marinahaven liggen in archeologievrij gebied. Hiervoor gelden geen archeologische restricties.

4.5 Natuur

4.5.1 Natuurtoets

Vanwege de voorgenomen ontwikkeling kan het zich voordoen dat er in het plangebied beschermde natuurwaarden aangetast, verstoord of vernietigd worden. Daartoe is het noodzakelijk de voorgenomen ontwikkeling te toetsen aan het vigerende natuurwet- en regelgeving. Daartoe zijn de effecten van het plan op beschermde soorten in kader van de Wet natuurbescherming en op beschermde gebieden en waarden in het kader van het Natuurnetwerk Nederland onderzocht en beoordeeld. Tevens wordt (kort) aandacht besteed aan mogelijke effecten met betrekking tot gebiedsbescherming van de Wnb (Natura 2000-gebieden). De natuurtoets is opgenomen in Bijlage 2.

Gebiedsbescherming

Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden is verstoring als gevolg van optische prikkels, geluid en trillingen voor aangewezen niet broedvogels en broedvogels van het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer niet uit te sluiten. Dit dient door middel van een Voortoets en/of Passende beoordeling beoordeeld te worden. Voor de Passende beoordeling wordt verwezen naar paragraaf 4.5.4.

Tevens zijn effecten (vermesting en verzuring) als gevolg van een verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Hiervoor dient een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden om te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie in op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor de Aeriusberekening wordt verwezen naar paragraaf 4.5.3.

Soortbescherming

Het plangebied en de directe omgeving worden gebruikt door broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten, huismus (nest jaarrond beschermd) en vleermuizen. Bij soortgericht onderzoek in 2018 zijn nesten van de huismus reeds vastgesteld en zijn tevens een zomerverblijfplaats en een balts- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld in de museumloods. Tijdens het veldbezoek voor deze natuurtoets (9 april 2021) is geconstateerd dat huismussen nog steeds aanwezig zijn. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kan overtreding van de Wnb optreden voor broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten, huismus en vleermuizen.

Op basis van de natuurtoets en eerder uitgevoerde onderzoeken kan de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten niet worden uitgesloten. Het gaat hierbij om de huismus en vleermuizen (gewone dwergvleermuis). Deze zijn bij eerdere onderzoeken reeds aangetroffen. Voor soorten van Vogelrichtlijn (huismus) en Habitatrichtlijn (vleermuizen) geldt dat onderzoeksgegevens niet ouder dan 3 jaar mogen zijn. Dat betekent dat de gegevens in 2021 verouderd zijn en geactualiseerd moeten worden. Door middel van dit soortgericht veldonderzoek dient vastgesteld te worden of het plangebied gebruikt wordt door de beschermde soorten (zie Bijlage 3).

Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kan overtreding van de Wnb optreden voor broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten, huismus en vleermuizen. Overtreding m.b.t. broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten kan echter door mitigerende maatregelen voorkomen worden (werken buiten het broedseizoen).

Mitigerende maatregelen kunnen overtredingen van Wnb en negatieve effecten m.b.t. vleermuizen en huismus wel beperken maar niet voorkomen. Hiervoor zal voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing Wnb bij het bevoegd gezag (Provincie Flevoland) aangevraagd dienen te worden. Een ontheffingsaanvraag duurt 13 weken en kan door het bevoegd gezag eenmalig met 7 weken verlengd worden. Om een ontheffingsaanvraag te krijgen dient aan de volgende voorwaarden gedaan te worden:

  • Er is geen sprake van andere bevredigende oplossing.
  • De ontwikkeling dient een in de wet genoemd belang.
  • De ontwikkeling mag geen afbreuk doen aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding (vleermuizen) of geen verslechtering van de staat van instandhouding veroorzaken (huismus).

Voor de ontheffingsaanvraag dienen de verspreidingsgegevens actueel (niet ouder dan 3 jaar) te zijn. Om deze reden dient het soortgericht onderzoek naar vleermuizen en huismus, dat in 2018 is uitgevoerd, geactualiseerd te worden.

Natuur Netwerk Nederland

Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van afname van NNN-gebied. Mogelijk kan als gevolg van bouwwerkzaamheden lokaal verstoring optreden als gevolg van optische prikkels, geluid en optische verstoring. Deze effecten treden lokaal (en tijdelijk) op en zullen niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-gebieden. Vervolgstappen in het kader van NNN zijn daarom niet noodzakelijk.

4.5.2 Soortgericht onderzoek

Uit de natuurtoets (zie paragraaf 4.5.1) volgt dat de huismus en gebouwbewonende vleermuizen verblijfplaatsen hebben in de huidige bebouwing. Werkzaamheden aan de bebouwing leiden tot overtreding van de Wnb. Naar aanleiding van de ontwikkelingen is in 2021 het soortgericht onderzoek opnieuw uitgevoerd. In het doortgericht onderzoek (zie Bijlage 3) wordt beschreven welke beschermde soorten zijn aangetroffen, welke effecten er optreden en welke verbodsbepalingen daarmee worden overtreden (toetsing aan de Wnb).

Op basis van het soortgericht onderzoek in 2021 zijn de volgende beschermde functies in het plangebied vastgesteld:

  • Huismus: Binnen het plangebied zijn acht nestplaatsen van de huismus vastgesteld. De bomen en bosschages in het plangebied worden gebruikt als leefgebied en schuilplaatsen.
  • Gewone dwergvleermuis: Binnen het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Tijdens het veldbezoek zijn enkel foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen.
  • Algemene broedvogels: Binnen het plangebied is een nest van een houtduif aangetroffen.

Voor het aantasten van huismusverblijfplaatsen en leefgebied dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Hiervoor wordt een mitigatieplan opgesteld waarin de maatregelen ten behoeve van de huismus nader worden onderbouwd.

4.5.3 Aeriusberekening

In de gebruiksfase van dit project kan mogelijk NOx en NH3 uitgestoten worden vanwege de verkeersaantrekkende werking van het project en het gebruik van de (verwarmings)installaties in de gebouwen. De uitgangspunten en de berekening zijn opgenomen in Bijlage 4.

De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2021). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie).

Er is een verschilberekening gemaakt tussen de beoogde en autonome situatie, op basis van de verkeersintensiteit op de wegdelen van de verschillende routes. Binnen het rekenprogramma zijn de bijbehorende NOx en NH3 emissies berekend, hierbij is rekening gehouden met het rekenjaar 2030.

Conclusie

Er zijn geen toenames is depositieresultaten berekend boven 0,00 mol/ha/jaar. Voor dit project is geen vergunning volgens de Wet natuurbescherming nodig.

4.5.4 Passende beoordeling

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen nabij het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer. De bescherming van dit Natura 2000-gebied is op nationaal niveau vanaf 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming.

Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Voor deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Om dit toetsbaar te maken schrijft de Wet natuurbescherming voor dat plannen die bij uitvoering gevolgen voor soorten en habitats van de betreffende gebieden zouden kunnen hebben, getoetst moeten worden. Een plan mag alleen worden vastgesteld wanneer zeker is dat de instandhoudingsdoelen van het gebied niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken én wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (de zogenaamde ADC-toets: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen).

Het Ketelmeer & Vossemeer is aangewezen als Natura 2000-gebied onder de Vogelrichtlijn. Het Ketelmeer en het Vossemeer vormen een (grotendeels kunstmatig ontstaan) ondiep zoetwatersysteem tussen de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en de IJsselmonding. Het gebied bestaat uit een uitgestrekt zoetwatermeer, zand- en modderbanken en moerasvegetatie. Het gebied bezit kenmerken van zowel meren als rivieren en kent een geschiedenis die gekoppeld is aan bodemverontreiniging. De grootste ecologische diversiteit ligt in het Vossemeer en het naar verhouding beschutte en ondiepe oostelijke deel van het Ketelmeer. Het gebied is van belang voor moerasbroedvogels en voor vis- en mosseletende watervogels.

Passende beoordeling

Doel van de passende beoordeling (zie Bijlage 5) is om aan te geven of er (significant) negatieve effecten te verwachten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer en het Natura 2000-gebied het IJsselmeer, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In de passende beoordeling wordt in kaart gebracht wat de negatieve effecten (kunnen) zijn van het plan op de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied, en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer verplicht is te nemen. Hierbij wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen. De significantie van de gevolgen moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het gebied. Omkeerbare en tijdelijke effecten kunnen ook significant zijn. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met cumulatieve effecten met bestaande en geplande activiteiten.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kunnen effecten optreden als gevolg van verschillende storingsfactoren, te weten: ruimtebeslag, vesnippering, verstoring (geluid, licht, trilling), vermesting en verzuring en overige storingsfactoren als verontreiniging, verzoeting, verzilting, verdroging, dynamiek en overstromingsfrequentie die van invloed kunnen zijn op het onderwaterleefgebied.

De onderzoeksopgave in relatie tot de Natura 2000-gebieden in de omgeving van de Ketelhaven is bepaald op basis van de effectketens en reikwijdte van effecten. Hieruit volgt dat alleen het effect van verstoring mogelijk relevant is voor het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer.

Verstoring van broedvogels is mogelijk tijdens de aanleg, maar ook tijdens de gebruiksfase door aciviteiten op de landtong. Om per vogelrichtlijnsoort het effect van de ontwikkeling te kunnen beoordelen, is inzicht verkregen in de kwetsbaarheid van de vogels in het Natura2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer.

Verstoring aanlegfase

De aanleg gaat gepaard met verschillende vormen van verstoring. Verstoring beperkt zich met name tot de directe omgeving van de landtong. In de huidige situatie is al sprake van autoverkeer op de landtong en bovendien ligt aan beide zijden van de landtong een jachthaven. In de huidige situatie is reeds sprake van een zekere mate van verstoring.

Onderwatergeluid (als gevolg van werkzaamheden) zal met name duikende watervogels kunnen verstoren tijdens het foerageren. Dit zal echter zeer beperkt zijn omdat de vogels zich makkelijk verplaatsen zodra de verstoring zich voordoet. Bovenwatergeluid kan rustende, foeragerende en broedende watervogels verstoren. Optische verstoring door de aanwezigheid machines is uitgesloten, omdat dit wegvalt tegen de op de achtergrond aanwezige bebouwing en bedrijvigheid. Bovendien zullen vogels hier snel aan wennen.

Nabij het plangebied bevinden zich geen belangrijke broedlocaties. Effecten op broedvogels door werkzaamheden zijn daarom uitgesloten.

De werkzaamheden worden overdag uitgevoerd, terwijl de meeste foeragerende watervogels 's nachts actief zijn. Bovendien zijn de effecten tijdelijk van aard. Voor foeragerende/duikende watervogels geldt dat tijdens de werkzaamheden een deel van het foerageergebied in het ergste geval tijdelijk ongeschikt zal zijn. Hierbij gaat het echter om reeds verstoorde delen bij de jachthavens. In het Natura 2000-gebied is echter alternatief rust- en foerageergebied aanwezig. De meeste watervogels zijn aanwezig in de winter, dus als de werkzaamheden in deze periode plaatsvinden, leidt dit mogelijk tot effecten op verschillende soorten watervogels.

Verstoring gebruiksfase

Verstoring op de landtong beperkt zich tot het activiteiten en verkeer rond de woningen en bezoekers van het horecapunt. In de huidige situatie is al sprake van activiteiten op en rond de landtong, met name als gevolg van de recreatievaart (jachthavens). In het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer liggen zeer drukbevaren vaarwegen, enerzijds door de beroepsscheepvaart, anderzijds door de recreatievaart. Grofweg gaat het in de winter om ca. 100 vaarbewegingen per dag, vrijwel uitsluitend door het Ketelmeer en voornamelijk beroepsvaart. In het zomerhalfjaar neemt dit aantal toe door de recreatievaart tot een piek in juli en augustus van ca. 300 vaarbewegingen per dag door het Ketelmeer (100 bewegingen/dag beroepsvaart en additioneel 200 bewegingen/dag recreatievaart), en daarnaast ca. 200 vaarbewegingen/dag in het Vossemeer (voornamelijk recreatievaart). Motor- en zeiljachten uit Ketelhaven blijken voor ca. 80% uit te varen richting IJsselmeer (dus in westelijke richting), en voor 20% in oostelijke richting naar Vossemeer en de overige randmeren (en deels richting Kampen). Gezien deze vormen van verstoring leiden activiteiten in de gebruiksfase op de landtong buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied niet tot effecten.

Verstoring door licht

Op basis van de lichtemissiekaart kan gesteld worden dat het gebied Ketelmeer weinig lichtemissie kent. Rustende watervogels zijn aanwezig aan de ten oosten van de bestaande jachthaven. Deze zijn voornamelijk in grote aantallen aanwezig in de winter, als er weinig recreatieactiviteit is. De zuidelijke Ketelmeerdijk, IJsseloog en het uitgestrekte platengebied in het oosten van het Ketelmeer zorgen voor alternatieve beschutte rustgebieden voor deze soorten. Broedvogels zijn niet aanwezig nabij het plangebied. Realisatie van de woningen zal leiden tot een toename van zowel lichtbronnen als verstrooiing van licht. Alleen nacht-actieve niet-broedvogels ondervinden hier mogelijk hinder van, maar mits het lichtniveau beperkt is, zal er ook gewenning optreden. Van nacht-actieve niet-broedvogels gaat het om vogels die nabij het plangebied foerageren en soorten die trekken tussen foerageergebieden. In de huidige situatie is de Ketelhaven al een plaats met meer verlichting dan in de rest van het Ketelmeer. Nacht-actieve watervogels foerageren echter op tast en niet op zicht, effecten op de foerageersnelheid zijn daarom uitgesloten. Bovendien trekken zij veelal 's nachts van de rustplaatsen langs de havens en dijken weg om te foerageren op open water. Verder zijn er geen belangrijke trekroutes over de Ketelhaven, maar komen de meeste soorten vanuit het noorden en noordoosten het gebied binnen. De uitbreiding van verlichting zorgt dus niet voor een barrière, aangezien er geen trekbaan ligt. Bij verplaatsingen tussen rust- en foerageergebieden kan Ketelhaven verder gemakkelijk omzeild worden. Hierdoor is het effect op nacht- actieve vogels beperkt.

De toename in lichtuitstoot zal geen effecten hebben op broed- en rustgebieden of op de foerageersnelheid of effectiviteit van kwalificerende watervogels. Effecten door verlichting zijn daarom uitgesloten.

Conclusie

Negatieve effecten van de uitbreiding Ketelhaven ten aanzien van instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden in de omgeving zijn voor de gebruiksfase uitgesloten.

Voor de aanlegfase zijn significante effecten niet volledig uitgesloten. Het is nodig om werkzaamheden geluidsarm en/of buiten de voor vogels gevoelige periode uit te voeren. In dat geval zijn significant negatieve effecten uitgesloten. In dat geval is het plan vergunbaar.

4.6 Water

Het doel van de Watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. In de watertoets kijken we naar de volgende aspecten: hemelwater; oppervlaktewater; grondwater en vuilwater en droogweerafvoer waarvan het resultaat wordt vastgelegd in deze waterparagraaf.

Bij dit plan is naast de gemeente Dronten een drietal waterbeheerders betrokken: waterschap Zuiderzeeland, provincie Flevoland en Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is waterbeheerder (kwantiteit, kwaliteit en waterveiligheid) van de buitendijkse gebieden (exclusief de waterkering). Provincie Flevoland is verantwoordelijk voor het aanwijzen en normeren van de waterkeringen in dit gebied. Waterschap Zuiderzeeland is waterbeheerder voor het binnendijkse gebied inclusief de waterkering (kwantiteit, kwaliteit en waterveiligheid). Ook is het waterschap verantwoordelijk voor de vergunningverlening ten aanzien van de waterkering.

Regelgeving en beleidskader

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft tot doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt, waarbij het stroomgebiedbeheerplan een belangrijk instrument is. In 2015 heeft Nederland de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gestuurd: voor de Rijn, de Schelde, de Maas en het Eems-Dollardestuarium. Deze zijn op 22 maart 2022 voor het laatst geactualiseerd. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan (notitie Gevolgen van de KRW voor fysieke projecten in en om het water, ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2006).

Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits schoonhouden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW-normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk doel is het klimaat adaptief en klimaatbestendig maken en wateroverlast zoveel mogelijk te beperken.

Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Wet Milieubeheer (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren). Een Watervergunning is nodig voor het lozen van regenwater van verhard dak- en terreinoppervlak direct of via een retentie of infiltratievoorziening in oppervlaktewater.

Provinciaal Milieu- en Waterplan

Het provinciaal waterbeleid van de provincie Flevoland is vastgelegd in het Omgevingsprogramma Flevoland. Hieruit blijkt dat het watersysteem binnen het plangebied de functie draagt van “water voor het stedelijk gebied”. De Provincie Flevoland is daarnaast bevoegd gezag wat betreft het veiligheidsniveau voor het golfoverslagcriterium.

In aanloop naar de Omgevingswet is ook een Omgevingsvisie en een nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld. Het omgevingsprogramma levert bouwstenen voor de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. 

Een belangrijk onderdeel van het grondwaterbeschermingsbeleid van de provincie is het aanwijzen van beschermingsgebieden. Deze beschermingsgebieden worden vastgelegd in de Omgevingsverordening Flevoland en kunnen bestaan uit waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden of boringsvrije zones.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone.

Waterschap Zuiderzeeland

Waterschap Zuiderzeeland is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:

  • Waterbeheerplan 2016 – 2021 / Waterbeheerprogramma 2022-2027;
  • Keur Waterschap Zuiderzeeland;
  • Het Waterkader.

Waterbeheerplan 2016 – 2021 / Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Flevoland is een uniek stukje Nederland. Vrijwel het gehele beheergebied ligt onder zeeniveau. Het bestaat uit de Flevopolder en de Noordoostpolder, polders die zijn onttrokken aan het water en waar het nu goed wonen, werken en recreëren is met water in vaarten, tochten, sloten en in de randmeren dat het gebied zijn eigen fraaie karakter geeft. Waterschap Zuiderzeeland staat voor veiligheid, voldoende water en schoon water. De wijze waarop het waterschap hier in deze planperiode invulling aan wil geven, is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit waterbeheerplan zal op korte termijn worden opgevolgd door het Waterbeheerprogramma 2022-2027.

Keur Waterschap Zuiderzeeland

De Keur is de verordening (wettelijke regeling) van het waterschap en gaat vooral over het waterkwantiteitaspect. De Keur is van toepassing op het aanbrengen van veranderingen aan het watersysteem (o.a. aanleggen van duikers, dammen en werkzaamheden op of aan de dijken). Ook het onttrekken van water aan de bodem of aan oppervlaktewater is geregeld in de Keur. Voor handelingen in het watersysteem is een watervergunning nodig of kan volstaan worden met een melding.

Overige aandachtspunten

De provincie Flevoland heeft samen met Waterschap Zuiderzeeland, de Flevolandse gemeenten en de Veiligheidsregio Flevoland afspraken gemaakt over het borgen van de veiligheid bij buitendijkse ontwikkelingen. De negen partijen hebben dit vastgelegd in een convenant. Het buitendijkse gebied waar de voorgenomen ontwikkeling is gepland, is beschermd door een regionale waterkering met een overschrijdingskans van eens per 25 jaar.

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in de voorgenomen ontwikkeling, hoe met water in dit planvoornemen wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is niet gelegen in een boringsvrije zone of waterwingebied. Het gebied is evenmin aangeduid als gebied met kans op wateroverlast. Het gedeelte ten westen van het plangebied is aangeduid als een gebied met kwetsbaar water van het middelste ecologische niveau. Het plangebied zelf maakt hier geen deel van uit. Uit de aanmelding bij www.dewatertoets.nl blijkt dat men rekening moet houden met een opbarstrisico.

Hoogteligging

Het plangebied grenst aan een dijk (4.0 m +NAP) en aan het ketelmeer (-0.1 m +NAP). Achter de dijk ligt een lagergelegen gebied (- 4.0 m +NAP vlak bij de dijk tot -4.3 m +NAP verder landinwaarts).

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0035.png"

Hoogteligging in- en rond het plangebied op basis van AHN4

Geohydrologie

Binnen het plangebied zijn geen grondwatermetingen gedaan, in de nabije omgeving is dit wel het geval. De dichtstbijzijnde (langdurige) metingen uit het DINOloket bevindt zich op de locatie van de rode cirkels. Hoewel van deze peilbuizen niet bekend is hoe hoog deze lagen ten opzichte van NAP, kan opgemaakt worden dat de GHG zich ongeveer 0,7m -mv bevindt ter plaatse van de metingen. Aangezien het plangebied “op de dijk” ligt, zal de grondwaterstand hier aanzienlijk dieper liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0036.png"

Grondwatermeting in de omgeving van het plangebied (Dinoloket)

Bodemopbouw

Op de Bodemkaart van Nederland is het gebied gekarteerd als een kalkrijke Drechtvaaggrond van zavel. Er wordt moerig materiaal aangetroffen dieper dan 0,8 m -mv en tot onder 1,2 m-mv. Het gebied is gekarteerd met grondwatertrap VI en V. Dit bevestigd dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand circa 0,25 tot 0,8 m -mv is. De gemiddelde laagste grondwaterstand is dieper dan 1,2 m -mv.

Nabij het plangebied zijn een 3-tal grondboringen uitgevoerd, aangegeven met oranje stippen en bijbehorend nummer (Bron: DINOloket).

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0037.png"

Grondboringen nabij het plangebied

De boringen hiervan zijn weergegeven in de volgende afbeelding en laten een bodemopbouw zien voornamelijk bestaand uit zand (fijn, middel en grove categorie). Hierbij behoort een goede bodemdoorlatendheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0038.png"

Oppervlaktewater en waterkeringen

Ten zuidoosten van het plangebied ligt de Lage Vaart. Deze vaart en het gebied ten westen hiervan heeft een zomer- en winterpeil van – 6,20 m NAP. Ten oosten van de Lage Vaart is het zomer- en winterpeil – 5,20 m NAP. Ten noorden van de Vossemeerdijk ligt het IJsselmeer/Ketelmeer met een zomerpeil van – 0,20 m NAP en een winterpeil van – 0,40 m NAP. Tussen de Lage Vaart en het Ketelmeer staat het gemaal Colijn. Ten oosten van het gemaal zijn een keersluis en een inlaatwerk gelegen.

Het plangebied ligt aan de primaire waterkeringen Ketelmeerdijk en Vossemeerdijk Ketelhaven. De nieuwe parkeerplaats komt deels binnen deze beschermingszone (20 m) van de primaire waterkering te liggen. Dit is ter plaatse van de reeds bestaande bebouwing van Gicom Jachtcentrum.
De minimaal vereiste kruinhoogte van de primaire waterkering is + 3,87 m NAP. De primaire waterkering heeft een veiligheidsnorm van eens per 4000 jaar.

De landtong wordt beschermd door een regionale waterkering. Deze waterkering heeft een veiligheidsnorm van eens per 25 jaar bij een overslagcriterium van 1 l/s/m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0039.png"

Ligging primaire en regionale waterkeringen met veiligheidsnormen

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0040.png"

Toelichting beschermingszones waterkeringen in stedelijk gebied (bron: Waterbeheerplan Zuiderzeeland)

Toekomstige situatie

In het planvoornemen krijgt water een duurzame en afgewogen plek. Het planvoornemen wordt dusdanig ingericht dat het voornemen geen waterproblemen veroorzaakt op andere plaatsen, op andere tijden of in andere compartimenten. Hieronder is beschreven hoe aan de thema's veiligheid, voldoende water en schoon water invulling is gegeven.

Waterveiligheid

Gezien de ligging aan de dijk van het Ketelmeer is waterveiligheid een belangrijk item. Het planvoornemen ligt niet in de kernzone van de dijk, maar wel in de beschermingszone. Het gehele planvoornemen ligt buitendijks. Buitendijkse ontwikkelingen die een stedelijke functie krijgen, dienen conform het beleid van de provincie Flevoland en waterschap Zuiderzeeland een beschermingsniveau van eens per 1000 jaar te krijgen. Dit zijn in dit plan de twee woontorens. Dit veiligheidsniveau komt overeen met 2,4 m +NAP in de huidige situatie (zonder met het meestijgen met de zeespiegel rekening te houden). Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een golfoverslagcriterium, aan te geven door het Waterschap. Voor het realiseren van de beoogde bebouwing op de landtong dient bij het waterschap een ontheffing of vergunning te worden aangevraagd. Deze locatie ligt namelijk deels in de binnenbeschermingszone en deels in de buitenbeschermingszone.

Hoewel mogelijkheden tot bouwen binnen de binnenbeschermingszones en tussenbeschermingszones van waterkeringen beperkt zijn, wordt de mogelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen door het waterschap open gehouden indien zorgvuldig wordt omgegaan met waterveiligheid. Bijvoorbeeld een op hoogte aangelegde ontwikkeling. Om deze reden wordt de bebouwing op de landtong op voldoende hoogte aangelegd. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat het waterkeringsbelang en het beheer en onderhoud niet in het geding komen. Voor bouwactiviteiten in de binnenbeschermingszone en tussenbeschermingszone dient een ontheffing bij het waterschap te worden aangevraagd. Er is geen (keur)beperking voor bouwactiviteiten, in dit geval een deel van het nieuwe parkeerterrein, in de buitenbeschermingszone.

Naast de waterkering speelt het oppervlaktewaterpeil ook een rol in de waterveiligheid. Het vigerend beleid gaat uit van een peilstijging van 1 m (ten opzichte van huidig streefpeil) op het Ketelmeer. Richting het jaar 2100 gaat Rijkswaterstaat (RWS) voor het IJsselmeer (inclusief het Ketelmeer) uit van het meestijgen met de zeespiegel tot NAP + 0,3 m als worst-case scenario als gevolg van de klimaatsontwikkeling. In het planvoornemen wordt rekening gehouden met een stijging van de zeespiegel tot NAP + 0,3 m. Daarnaast dient waarschijnlijk rekening gehouden te worden met een golfoverslagcriterium.

Veiligheid wordt in dit planvoornemen gewaarborgd door de aanleghoogte van de bebouwing op de landtong aan te passen aan de geldende veiligheidsnormen en de waterpeilen op het IJsselmeer. De woontorens worden op een parkeersouterrein in de vorm van een groene terp gerealiseerd. Onder de woontorens komen parkeervoorzieningen en bergingen. De horecagelegenheid wordt in de groene terp ingepast op de bestaande maaiveldhoogte. Daarnaast worden de stabiliteit en het faalmechanisme van de waterkeringen niet aangetast door het planvoornemen.

Voldoende water

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Het planvoornemen is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Met het planvoornemen wordt er netto geen verhard oppervlak aan het gebied ten noorden van de Vossemeerdijk toegevoegd. Omdat het planvoornemen geheel buitendijks ligt, geldt er geen compensatie eis voor eventuele toename van verhard oppervlak.

Het plangebied is gelegen in een gebied met een risico op opbarsten van de grond. Indien grond wordt ontgraven dan is gericht onderzoek naar het opbarstrisico ter plaatse noodzakelijk. Opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket dient zoveel mogelijk voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem of ongewenste kwel of inzijging. Er wordt echter voornamelijk grond aangebracht voor de ophoging van het gebied. Indien toch gegraven dient te worden, dan dient in de nadere uitwerking van het planvoornemen opgenomen te worden hoe de negatieve effecten van het opbarstrisico ondervangen worden.

Schoon water

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren, zonder vergunning. Schoon regenwater mag zonder vergunning direct geloosd worden op het oppervlaktewater. Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) zijn vergunningsplichtig. Het water van het parkeerterrein wordt gezuiverd alvorens het loost op oppervlaktewater, aangezien het gaat om meer dan 50 parkeerplaatsen. Deze zuivering kan bijvoorbeeld door een bodem- of bermpassage worden vormgegeven.

Er zijn geen, voor dit project relevante, KRW-maatregelen op of rond het plangebied.

4.7 Bodem

4.7.1 Verkennend bodemonderzoek

In de periode november/december 2013 is een verkennend milieukundig bodemonderzoek conform NEN 5740 en een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 verricht ter plaatse van de Vossemeerdijk 21 en 25 te Ketelhaven (gemeente Dronten). Voor de bepaling van de onderzoeksstrategie is een vooronderzoek uitgevoerd gebaseerd op het onderzoeksprotocol NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek). Hierbij zijn o.a. de in het verleden op de locatie uitgevoerde activiteiten en de resultaten van in het verleden (in de omgeving) uitgevoerde bodemonderzoeken geïnventariseerd.

Doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie. In het kader van het onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:

  • vooronderzoek conform NEN 5725;
  • veldonderzoek;
  • laboratoriumonderzoek;
  • toetsing en interpretatie van de analyseresultaten.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Hoewel het bodemonderzoek op zorgvuldige wijze is voorbereid en uitgevoerd, kan niet worden uitgesloten dat er in werkelijkheid afwijkingen optreden ten opzichte van de in dit rapport gepresenteerde resultaten. Immers, elk bodemonderzoek is gebaseerd op het nemen van een aantal steekproeven, welke representatief worden geacht voor het onderzochte gebied, maar waarbij (lokale) afwijkingen niet volledig kunnen worden uitgesloten.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeente Dronten beschikt over een bodemkwaliteitskaart (dd. 11-2-2013). De onderzoekslocatie is gelegen in de bodemfunctieklasse Overig (Landbouw/Natuur). De ontgravingskwaliteit van de boven- en ondergrond is 'achtergrondwaarde'. De toepassingskwaliteit voor de boven- en ondergrond is achtergrondwaarde''.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek, veldwerkgegevens en chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

  • Op vrijwel de gehele locatie is de bovengrond licht verontreinigd (>AW) met PCB's. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • Ter plaatste van de voormalige HBO-tank zijn geen verontreinigingen met minerale olie of vluchtige aromaten aangetoond;
  • Aan de noordzijde van de museumloods is de bodem tot minimaal 0,5 m-mv sterk verontreinigd met PCB's (>I). De omvang in het horizontale en verticale vlak, is niet vastgesteld in het kader van onderhavig onderzoek;
  • De bodem is indicatief onderzocht op asbest. Visueel en analytisch is geen asbest aangetoond;
  • Het grondwater nabij het restaurant is licht verontreinigd met zink (>Aw), ter plaatse van het overige terreindeel zijn geen verontreinigingen in het grondwater aangetoond (<Aw);
  • In het kader van onderhavig onderzoek is geen bodemonderzoek uitgevoerd onder de aanwezige bebouwingen. Bij eerder onderzoek in de museumloods werden geen tot licht verhoogde gehalten aangetoond.

Aanbevelingen

  • Aanbevolen wordt nader bodemonderzoek uit te laten voeren naar de omvang van de aangetoonde sterke verontreiniging met PCB's aan de noordzijde van de museumloods (grond en grondwater, vaststellen of sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging).
  • Geadviseerd wordt na sloop van de opstallen verkennend bodemonderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater ter plaatse van de bebouwingen.
  • Bij toekomstige (her)ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige verontreiniging (plaatselijk bodemkwaliteitsklasse "niet toepasbaar").Uit terreininspectie en archiefonderzoek is gebleken dat de daken van de museumloods en het restaurant (gedeeltelijk) zijn voorzien van asbestplaten. Aanbevolen wordt bij een toekomstige sloop na uitvoering van de asbestinventarisatie conform SC 540 de platen op een zorgvuldige manier te laten verwijderen door een erkende en gecertificeerde aannemer (SC 5430) en de platen op een verantwoorde wijze af te laten voeren.

4.7.2 Nader bodemonderzoek naar omvang verontreiniging

In juni 2017 is nader bodemonderzoek (volgens NTA 5755) uitgevoerd aan de noordzijde van de voormalige museumloods (zie Bijlage 7). Doel van het nader bodemonderzoek is het vaststellen van de omvang van de verontreiniging met pcb's>I, en het vaststellen of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Er zijn drie boringen rond de verontreiniging geplaatst en tevens is een peilbuis geplaatst om de kwaliteit van het grondwater ter plaatse vast te stellen. (Maandag 12 juni en monstername grondwater 22 juni 2017).

Conclusie

Middels nader bodemonderzoek is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Alleen bij 013 is sprake van een sterke verontreiniging met pcbs >I , ingeschat 10 m3. De verontreiniging is gerelateerd aan de vroegere bedrijfsactiviteiten op de locatie en vermoedelijk van voor 1987.

De boven- en ondergrond is licht verontreinigd (>Aw). Indicatief getoetst aan het besluit Bodemkwaliteit betreft het klasse industrie-materiaal tot plaatselijk klasse wonen-materiaal.

Het grondwater ter plaatse is heel licht verontreinigd met xylenen. Bij eerder onderzoek is aangetoond dat de bovengrond en het grondwater lichte verontreinigingen bevat (>Aw).

Er is geen verontreiniging met asbest aangetoond.

Geadviseerd wordt na sloop van de opstallen en verwijdering van vloeren een verkennend bodemonderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater ter plaatse van de gebouwen. Er zijn milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen voor het ontwikkelen van de locatie, uitgezonderd bij boring 013 waar plaatselijk sprake is van een verontreiniging met pcbs in de vaste bodem tot boven de interventiewaarde (circa 10 m3). Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wbb. Bij toekomstig grondverzet moet, naast niet toepasbare grond, verder rekening worden gehouden met de aanwezigheid van klasse industriegrond (niet vrij toepasbaar).

Beoordeling bevoegd gezag

De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek heeft beide bodemonderzoek beoordeeld (zie Bijlage 8). De omgevingsdienst adviseert de gemeente om de conclusies van de bodemonderzoeksrapporten over te nemen en de aanvullende voorwaarde in de omgevingsvergunning op te nemen dat het verontreinigde deel van de bodem moet worden afgegraven en afgevoerd moet worden naar een erkende verwerker.

Aanbevolen wordt om bij toekomstige grondwerkzaamheden alert te zijn op zintuiglijke afwijkingen in de grond. Grond van verschillende samenstelling moet zoveel mogelijk gescheiden worden ontgraven en in depot geplaatst. Vrijgekomen grond moet bij voorkeur op het eigen perceel worden hergebruikt. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullende keuring van de af te voeren partij worden gevraagd en zijn mogelijke verwerkingskosten van toepassing. Bij graafwerkzaamheden in sterk verontreinigde grond moet een saneringsplan opgesteld worden. Ook zijn er voor de werkzaamheden extra maatregelen nodig in het kader van de CROW400 "Werken in en met verontreinigde grond".

4.8 Verkeer en parkeren

Het herontwikkelen van een locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). De verkeerstoets is opgenomen in Bijlage 9.

Verkeersgeneratie

Het plangebied is bereikbaar via de Vossemeerdijk, Colijnweg en Ketelmeerdijk. De Colijnweg is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom (snelheidsregime 80 km/uur). De Vossemeerdijk en de Ketelmeerdijk zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom (afwijkend van de richtlijnen voor Duurzaam Veilig hebben ook deze wegen een snelheidsregime van 80 km/uur). Ketelhaven is ontsloten op de Vossemeerdijk, die aansluit op de Colijnweg. De Colijnweg vormt een directe verbinding van Ketelhaven met Dronten. Direct rondom Ketelhaven is een maximumsnelheid van 50 km/uur ingesteld. Dit gebied is het studiegebied van de verkeerstoets.

De Colijnweg vormt als gebiedsontsluitingsweg de verbinding met Dronten voor de bewoners in het gebied. De Ketelmeerdijk en de Vossemeerdijk zijn bedoeld voor verkeer dat een herkomst of bestemming heeft in de directe omgeving. Daarnaast hebben deze wegen ook een recreatieve functie. Alle drie de wegen hebben lage verkeersintensiteiten.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van de kencijfers zoals deze zijn opgenomen in het ASVV 2021. Deze kencijfers verschillen per gemeente en de ligging van een plangebied. Daarom is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • De gemeente Dronten is een weinig stedelijke gemeente (bron: Demografische kerncijfers per gemeente 2021, CBS)
  • Ketelhaven ligt in het buitengebied van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0041.png"

Verkeersgeneratie voorgenomen planontwikkeling

Op basis van voorstaande tabel is te concluderen dat de huidige plannen 433 motorvoertuigbewegingen per weekdag genereren. Voor het beschouwen van de verkeersafwikkeling en de doorstroming wordt echter gerekend met werkdag, omdat deze over het algemeen drukkere dagen zijn. Het algemeen geaccepteerde uitgangspunt voor het berekenen van de verkeersgeneratie per werkdag is om de verkeersgeneratie per weekdag te vermenigvuldigen met factor 1,11. Dit laat zien dat het planvoornemen een verkeersgeneratie per werkdag heeft van 476 mvt/werkdag.

Bezoekers van Ketelhaven zullen uit Dronten, Kampen en vanuit het westen (Lelystad en de A6) komen. De verkeersgeneratie van het plan wordt op basis van de huidige verkeersintensiteiten op de wegvakken verdeeld. Dit betekent dat 44% van het verkeer wordt toebedeeld aan de Colijnweg, 21% aan de Ketelmeerdijk en 35% aan de Vossemeerdijk.

Verkeersafwikkeling

Met behulp van de totale toegenomen verkeersintensiteit door de ontwikkelingen rondom Ketelhaven, de huidige verkeersintensiteiten en de capaciteit van de toegangswegen tot Ketelhaven, wordt getoetst in hoeverre de ontwikkeling van het gebied rond Ketelhaven zorgt voor verkeersproblematiek in de toekomstige situatie. In de huidige situatie zitten alle wegen ruim onder de maximale capaciteit en kunnen het verkeer dus goed verwerken.

Verwacht wordt dat de verkeersintensiteiten op de Colijnweg, de Ketelmeerdijk en de Vossemeerdijk stijgen in de toekomst. Evenals in de huidige situatie blijven de verwachte intensiteiten na planrealisatie ruim onder de capaciteit van de wegen en worden geen doorstromingsproblemen verwacht. De vormgeving van de wegvakken geeft dermate veel ruimte dat deze de toename van de 476 extra verkeersbewegingen ruimschoots moet kunnen opvangen.

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt in de gemeente Dronten uitgegaan van de Nota Parkeernormen Dronten 2016. In de volgende tabel zijn de beoogde functies binnen het plangebied opgenomen alsmede de parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0042.png"

Overzicht beoogde ontwikkelingen en bijbehorende parkeernormering

De initiatiefnemer is voornemens om de bewoners van de appartementen onder de twee appartementengebouwen te laten parkeren in privévoorzieningen. Deze zullen niet openbaar toegankelijk zijn. Parkeerruimte voor de bezoekers van de appartementen en de overige functies is voorzien op een centrale parkeerplaats aan de zuidwestzijde van de landtong.

Privé parkeren

Het gaat hierbij alleen om de parkeerfaciliteiten voor de bewoners van de appartementen. De vrijstaande woning krijgt ook inpandige parkeerplaatsen voor de bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0043.png"

Parkeerbehoefte privéparkeerplaatsen

In de inrichtingsschets van de twee appartementencomplexen is ruimte voor 76 parkeerplaatsen onder de beide complexen. De 2 parkeerplaatsen bij de vrijstaande woning worden op eigen terrein voorzien. De overige 17 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd in de openbare ruimte.

Openbaar parkeren

Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een centrale parkeervoorziening gerealiseerrd. Hier dienen alle bezoekers van de voorgenomen ontwikkeling te parkeren. Deze parkeerfaciliteiten zijn openbaar toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0044.png"

Parkeerbehoefte openbare parkeeplaatsen

Ten behoeve van de bezoekers van het gebied dienen 88 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Gezien het openbare karakter van (een deel van) de voorzieningen is het van belang dat deze parkeerplaatsen openbaar toegankelijk worden gerealiseerd.

De Nota Parkeernormen Dronten 2016 staat dubbelgebruik van parkeerplaatsen toe, op basis van de aanwezigheidspercentages uit de nota. De gemeente Dronten heeft geen aanwezigheidspercentage voor horecagelegenheden, maar uit de aanwezigheidspercentages voor andere functies kan bepaald worden dat de zaterdagmiddag en zondagmiddag de drukste momenten zijn. Daarom is uitgegaan van een 100% aanwezigheid op de zondagmiddag voor de horecagelegenheid.

De toepassing van de aanwezigheidspercentages leidt tot een klein afname van het benodigd aantal parkeerplekken met 12. Dit betekent dat minimaal 76 openbare parkeerplekken gerealiseerd dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen plannen op basis van de zondagmiddag als maatgevend moment.

Fietsparkeren

De Nota Parkeernormen Dronten 2016 kent geen parkeernormen voor fietsen. Het is echter wel van belang om voldoende stallingsmogelijkheden voor fietsers te realiseren bij de planontwikkeling. Om een inzicht te geven in het benodigd aantal stallingsvoorzieningen voor fietsers is in onderstaand overzicht is de berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0045.png"

Behoefte stallingsvoorzieningen voor fietsers

Het advies is om minimaal 193 stallingsvoorzieningen voor fietsers te realiseren in de planontwikkeling.

Electrisch vervoer en deelmobiliteit

In het ASVV 2021 is ook per functie een aanbevolen aandeel opgenomen voor laadpalen t.b.v. elektrische voertuigen. Met het oog op de toekomst waarin de verwachting is dat de hoeveelheid elektrische voertuigen toe zal gaan nemen is het wenselijk om dit ook mee te nemen. Op basis van de genoemde percentages in het ASVV 2021 is uitgekomen op een aandeel van 1% van alle parkeerplaatsen voor de privéplaatsen en 3% voor alle openbare plaatsen. Voor de privéplaatsen betekent dit dat minimaal 1 parkeerplaats geschikt moet zijn voor het laden van elektrische voertuigen. Voor de openbare plaatsen betekent dit dat 3 parkeerplaatsen geschikt dienen te zijn voor het opladen van elektrische voertuigen.

Er is een toenemende trend waar te nemen in het gebruik van deelmobiliteit. Gezien de ligging van de planontwikkeling in het buitengebied is het de verwachting dat het autogebruik en bezit van de bewoners en bezoekers hoog is. De initiatiefnemer kan ervoor kiezen om te voorzien in deelmobiliteit voor bewoners en bezoekers, maar het is niet te adviseren om door toepassing van deelmobiliteit de parkeernorm te reduceren.

Openbaar vervoer

Ketelhaven wordt niet ontsloten middels openbaar vervoer. In de 'Structuurvisie Dronten 2030' geeft gemeente Dronten aan dat ze inzet op het verbeteren van de kwaliteit van de openbaarvervoersverbindingen tussen de kernen Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen. Daarnaast zet de gemeente in op de verbinding vanuit de kernen naar de grote plaatsen in de omgeving (Harderwijk, Lelystad, Emmeloord, Kampen, Zwolle). Ketelhaven vormt momenteel geen logische halte op één van de genoemde verbindingen.

Hulpdiensten

Het plangebied is slechts vanuit één richting te bereiken door hulpdiensten. Dit is een aandachtspunt met betrekking tot deze ontwikkeling. Het is aan te bevelen om naast de reguliere toegang tot het plangebied een extra toegang voor hulpdiensten te realiseren.

Conclusie

De toegangswegen tot Ketelhaven zijn de Colijnweg, de Vossemeerdijk en de Ketelmeerdijk. De Vossemeerdijk en de Ketelmeerdijk zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom. De Colijnweg leidt naar Dronten en is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Op basis van de recente verkeerstellingen kan verwacht worden dat de intensiteiten in 2030 in de autonome situatie onder de 2.000 mvt/etmaal blijven. De vormgeving van de wegvakken geeft dermate veel ruimte dat deze de toename van de 476 extra verkeersbewegingen ruimschoots zou moeten kunnen opvangen.

Omdat het parkeren voor de bewoners van de appartementen voorzien is onder de appartementengebouwen is een onderscheid gemaakt tussen deze privéfaciliteiten en de openbare parkeerfaciliteiten ten behoeve van de overige ontwikkelingen. Rekening houdend met het feit dat 76 parkeerplaatsen worden gerealiseerd onder de appartementencomplexen, die alleen voor bewoners van de appartementen toegankelijk zijn en het feit dat de 2 parkeerplaatsen voor de vrijstaande woning ook op eigen terrein worden gerealiseerd, dienen minimaal 76 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. In totaal dienen minimaal 154 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

4.9 Geluid

4.9.1 Wegverkeerslawaai

Voor de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek (zie Bijlage 10) uitgevoerd, omdat de nieuwe woningen geluidsgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder en geprojecteerd zijn in de geluidzone van Colijnweg en Vossemeerdijk. Dit betekent dat er conform de bepalingen uit de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidbelasting van die wegen. Het doel van het akoestisch onderzoek is het toetsen of ter plaatse van de geprojecteerde woningen voldaan wordt aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder.

Wettelijk kader

De geluidwetgeving vanwege weg- en railverkeerslawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De geluidwetgeving is van toepassing op de aanleg van een nieuwe weg, de wijziging van een bestaande weg of de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zone van een (spoor)weg. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek heeft betrekking op de situatie "realisatie geluidgevoelige bestemmingen in de zone van een bestaande weg".

Dosismaat

De geluidbelasting van een weg wordt uitgedrukt in de dosismaat Lden ('den' staat voor 'day, evening, night'). De eenheid voor Lden is dB. De geluidbelasting in Lden is de naar tijdsduur gemiddelde waarde van het geluidsniveau in:

  • De dagperiode (07:00-19:00).
  • De avondperiode (19:00-23:00) na toepassing van een straffactor van 5 dB.
  • De nachtperiode (23:00-07:00) na toepassing van een straffactor van 10 dB.

Geluidzone

Een weg heeft een wettelijke geluidzone (artikel 74 Wgh) die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot een bepaalde afstand aan weerszijde van de weg. De zone is het gebied waarbinnen akoestisch onderzoek verricht moet worden. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied en het aantal rijstroken. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. Het stedelijk gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, met uitzondering van het gebied binnen de geluidzones van autowegen en autosnelwegen.

Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h hebben geen wettelijke geluidzone, evenals wegen die gelegen zijn binnen een woonerf.

De nieuwe woningen zijn geprojecteerd in de wettelijke geluidzone van de Colijnweg en de Vossemeerdijk. Beide wegen hebben een geluidzone van 250 meter.

Correctie artikel 110g Wet geluidhinder

Het beleid van de Nederlandse overheid en de Europese Unie is erop gericht om de geluidsemissie van het verkeer te verminderen. Dit wordt bereikt door steeds strengere eisen te stellen aan de geluidsemissies van voertuigen en banden en door onderzoek naar stillere wegdekverhardingen te stimuleren. In de Wet geluidhinder is in artikel 110g Wgh de mogelijkheid geboden om hierop te anticiperen in het geluidonderzoek, aangezien in het geluidonderzoek de toekomstige geluidbelastingen maatgevend zijn. In artikel 110g van de Wgh is bepaald dat op het reken- of meetresultaat een aftrek wordt toegepast in verband met het stiller worden van het autoverkeer. De hoogte van deze aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012).

De aftrek bedraagt voor wegen met een representatief te achten snelheid voor lichte motorvoertuigen van 70 km/h of meer:

  • 3 dB indien de geluidbelasting vanwege de weg zonder toepassing van artikel 110g Wgh 56 dB is.
  • 4 dB indien de geluidbelasting vanwege de weg zonder toepassing van artikel 110g Wgh 57 dB is.
  • 2 dB voor alle andere geluidbelastingen;
  • 2 dB bij het bepalen van een verschil in geluidbelasting, tenzij een hogere waarde is vastgesteld waarbij de hierboven genoemde aftrek van 3 of 4 dB is gehanteerd, dan geldt dezelfde aftrek.

Voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder bedraagt dan 70 km/h, is de aftrek 5 dB. Bij het bepalen van de geluidswering van de gevels is de aftrek 0 dB.

Grenswaarden wegverkeerslawaai

De voorkeursgrenswaarde voor een geluidgevoelige bestemming bedraagt 48 dB vanwege wegverkeerslawaai. Indien de geluidbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde, dan zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen onderzocht te worden. Indien maatregelen niet voldoende zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. Voor de maximaal toegestane waarde wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied en tussen de verschillende geluidgevoelige bestemmingen.

Bij het vaststellen van een hogere waarde moet worden aangetoond dat de normen voor het binnenniveau niet worden overschreden. De normen voor het binnenniveau zijn opgenomen in artikel 111 van de Wet geluidhinder en artikel 3.10 van het Besluit geluidhinder. De optredende binnenwaarde wordt bepaald door de berekende geluidbelasting op de gevel (zonder aftrek conform artikel 110g) te verminderen met de karakteristieke gevelwering.

Rekenmethode

Voor de berekeningen is gebruikgemaakt van het softwarepakket Geomilieu (versie 2021.1). De berekeningen met dit computerprogramma zijn in overeenstemming met standaardrekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 voor wegverkeerslawaai. Hierin is voorgeschreven dat met alle factoren die van belang zijn rekening wordt gehouden, zoals de samenstelling van het verkeer, wegdektype, snelheden, afstandsreducties, reflecties, afschermingen, bodem- en luchtdemping, helling- en kruispuntcorrecties, hoogteligging van de weg, enzovoorts. De berekeningen zijn uitgevoerd met één reflectie en een sectorhoek van 2 graden.

Conclusie

Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidbelasting afkomstig van de Colijnweg/Vossemeerdijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt ter plaatse van het plangebied. De geluidbelasting afkomstig van de wegen bedraagt maximaal 44 dB. Verdere maatregelen of procedures zijn op grond van de Wet geluidhinder niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.9.2 Geluid a.g.v. jachthavens

PM

4.10 Luchtkwaliteit

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft een beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsgevonden. Het toetsingskader wordt gevormd door de milieukwaliteitseisen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het plan omvat onder meer de realisatie van nieuwe appartementen.

Deze ontwikkeling leidt tot een (beperkte) toename van het aangetrokken verkeer en heeft daarmee een invloed op de luchtkwaliteit.

Milieukwaliteitseisen luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de Nederlandse luchtkwaliteitseisen opgenomen; deze eisen zijn gebaseerd op Europese regelgeving.

Conform artikel 5.16 van de Wm zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen. In dit artikel is tevens opgenomen dat, zolang normen niet overschreden worden (lid 1 onder a) of plannen “niet in betekenende mate” (nibm) bijdragen (lid 1 onder c), bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen en de planontwikkeling dus doorgang mag vinden.

Om welke bevoegdheden het gaat is expliciet vastgelegd in de Wm. In het kader van het huidige project gaat het om een bestemmingsplanprocedure op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening.

Om de invloed van het huidige plan te beoordelen is gebruik gemaakt van het 'Niet in betekenende mate- criterium' (nibm- criterium).

Niet in betekenende mate

Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 

(Besluit nibm, artikel 2). Indien de invloed van een plan minder dan 3% van de grenswaarde bedraagt, is er sprake van een bijdrage die nibm is.

Indien er sprake is van een nibm bijdrage dan kan een ruimtelijke ontwikkeling op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer respectievelijk het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Nibm tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het voormalig ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan (niet) in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

In de tool dienen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer te worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens wordt in de tool uitgegaan van worst-case uitgangspunten en wordt berekend of op 7,50 meter van de weg sprake is van een invloed die niet in betekenende mate is.

Grenswaarden

Maatgevende stoffen

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De normen (grenswaarden) voor deze maatgevende stoffen zijn als volgt:

Huidige grenswaarden (2022):

  • 1. fijn stof (PM10): jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3.
  • 2. fijn stof (PM2,5): jaargemiddelde concentratie 25 µg/m3.
  • 3. aantal toegestane overschrijdingen van de 50 µg/m3 PM10 grenswaarde voor het 24-uursgemiddelde: 35 dagen per jaar.
  • 4. stikstofdioxide (NO2): jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3.

Overige stoffen

Overige stoffen waarvoor grenswaarden gelden, leiden in Nederland niet tot overschrijding van normen. Dat geldt ook voor de uurgemiddelde concentratie van NO2 die sinds 1 januari 2010 geldt voor drukke wegen (> 40.000 motorvoertuigen per etmaal).

PM2,5

In de Europese richtlijn (2008/50/EG) uit 2008 is de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie en gemiddelde stedelijke achtergrondconcentratie van PM2,5 ingevoerd. Deze grenswaarde geldt vanaf 1 januari 2015 en bedraagt 25 µg/m3, gedefinieerd als jaargemiddelde concentratie.

Beoordelingslocatie

Op grond van artikel 5.19 van de Wm vindt geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats op locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is.

De invloed van de gemotoriseerde pleziervaart strekt zicht alleen uit over het water, omdat hier geen vaste bewoning is, is in de bestemmingsplanprocedure geen toetsing van de pleziervaart op het water noodzakelijk.

Beoordeling plan

Aanpak

Invloed op de luchtkwaliteit ten gevolge van dit bestemmingsplan kan optreden door extra verkeer op de aan- en afvoerwegen. De invloed hiervan is beoordeeld aan de hand van de nibm-tool.

Verkeer

De gebouwen in de haven hebben een verkeersaantrekkende werking. Per etmaal (weekdag) hebben de woningen een verkeersaantrekkende werking van 423 verkeersbewegingen.

Nibm tool

In het volgende schema is de berekening met behulp van de nibm tool opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0046.png"

Hieruit blijkt dat de invloed van het plan minder dan 1,2 mg/m3 bedraagt en daarmee als niet in betekenende mate is te beoordelen. Dat wil zeggen dat geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is aangezien en een beroep gedaan kan worden op de Wm artikel 5.16, lid 1 onder c.

Voor een nibm project moet rekening gehouden worden met de anticumulatieregeling. In dit geval is er geen relevant project in de omgeving dat gebruik maakt van dezelfde ontsluitingsweg. De betreffende bepalingen zijn derhalve niet aan de orde.

Heersende luchtkwaliteit

Achtergrondconcentratie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de heersende luchtkwaliteit ter plekke van het plan beschouwd.

Door het RIVM zijn kaarten gemaakt van de achtergrondconcentratie in Nederland, deze worden aangeduid met Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN). Hieruit blijkt het volgende voor het plangebied in Dronten in 2021 (zonder correctie voor zeezout):

  • Achtergrondconcentratie NO2: < 10 mg/m3 
  • Achtergrondconcentratie PM10: < 14 mg/m3
  • Achtergrondconcentratie PM2,5: 6 – 8 mg/m3

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0047.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0048.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0049.png"

Het blijkt dat de heersende achtergrondconcentratie ruim lager is dan de milieukwaliteitsnorm.

In de jaren na 2021 neemt de achtergrondconcentratie af of neemt in elk geval niet significant toe. De afname wordt met name veroorzaakt door generieke (overheids)maatregelen en door een verdere afname van de emissies van industrie en verkeer. Aangezien de achtergrondconcentratie thans ruim aan de normen voldoet is dat in latere jaren ook het geval.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de invloed van het plan op de omgeving als niet in betekenende mate beoordeeld kan worden. De heersende luchtkwaliteit in en rond het plangebied voldoet ruimschoots aan de geldende en toekomstige normen.

Aldus is er vanuit het milieuaspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.11 Geurhinder

De provincie Flevoland heeft beleidsregels opgesteld voor de beoordeling van geurhinder (2008, PB 2008-30, nr. 696478).

Aan Komeco is op 10 juni 2014 een omgevingsvergunning verleend voor milieuactiviteiten. Volgens het daarbij gestelde geurvergunningsvoorschrift 9.2.1 is de vergunde geurcontour bepaald op de geurnorm van 1.4 ouE/m³ als 98 percentiel.


Bij het bepalen van de geurhindercirkel in het ruimtelijk spoor dient de vergunde geurcontour als uitgangspunt te worden genomen. In relatie met deze vergunde geurcontour dienen bij het bepalen van de borging van een goed woon- en leefklimaat tevens de indicatieve richtafstanden voor geur meegewogen te worden die voortvloeien uit VNG-Handreiking '' Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). Voor Komeco geldt op basis van deze handreiking een richtafstand van 500 meter voor geur.


Door buro Blauw is de vergunde geurcontour in beeld gebracht voor de1.4 ouE/m3 als 99,5 percentiel (1 juni 2021, zie Bijlage 11).

Komeco beschikt over een Wabo-vergunning voor het verwerken van 60.000 ton natte dierlijke mest per jaar tot mestkorrels. In deze vergunning zijn voorschriften opgenomen t.a.v. de maximale toelaatbare geuremissie en geurimmissie van Komeco. Voorschrift 9.2.1. van de vergunning luidt: “ De totale geurimmissie ten gevolge van de activiteiten van de inrichting mag ter plaatse van de woonwijk Ketelhaven de waarde van 1,4 Europese odourunits per kubieke meter als 98 percentiel niet overschrijden, berekend volgens het nieuwe nationale model” .


Het geurimmissievoorschrift 9.2.1. is vastgesteld op basis van het geurbeleid van de provincie Flevoland (2). In beleidsregel 4a wordt het toetsingskader voor geur voor continue bronnen voor bestaande situaties gedefinieerd als de maximale geurconcentratie overeenkomend met H=-1 (uurgemiddeld, 98-percentiel). In het geval van Komeco is voor de hedonische waarde H=-1 een waarde vastgesteld van 1,4 ouE/m³, resulterend in de normstelling van 1,4 ouE/m3 als 98 percentiel.

Voor nieuwe situaties geldt voor Komeco volgens beleidsregel 4a dat voldaan moet worden aan 1,4 ouE/m3 als 99,5 percentiel. Beleidsregel 3 definieert bestaande en nieuwe situatie.

Op grond van beleidsregel 3 moet het woningbouwplan ten noordoosten van Komeco beschouwd worden als een nieuwe situatie, waarbij de geurbelasting bij de nieuw te vestigen woningen niet hoger mag zijn dan 1,4 ouE/m3 als 99,5 percentiel.


Voor de berekening is gebruik gemaakt van het softwarepakket GeoMilieu Stacks-G versie 2022.1 release februari 2022. Dit programma is een implementatie van het NNM.


De geuremissie van Komeco vindt plaats via 1 schoorsteen met een hoogte van 52 meter boven maaiveld. Deze schoorsteen is geplaatst naast het productiegebouw met een maximale hoogte van 23 meter boven maaiveld. Zonder extra maatregelen bij Komeco is woningbouw in het geplande gebied bij het Ketelmeer niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0050.png"

Geurcontour Komeco van 1,4 ouE/m3 als 99,5 percentiel in de huidige situatie met een schoorsteenhoogte van 52 meter


Op verzoek van de initiatiefnemer is de berekening opnieuw uitgevoerd bij een schoorsteenhoogte van Komeco van 60 meter. Hieruit blijkt dat woningbouw op de geplande locatie aan het Ketelmeer wel realiseerbaar is binnen de beleidsregels voor geur van de provincie Flevoland.


afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0051.png"

Geurcontour Komeco van 1,4 ouE/m3 als 99,5 percentiel in de toekomstige situatie met een schoorsteenhoogte van 60 meter


Voor de beoogde ontwikkeling van Lands End wordt de schoorsteen van Komeco verhoogd naar 60 meter. De kosten van de verhoging van de schoorsteen van 52 naar 60 meter worden opgenomen in het algehele project van Zuiderzee Development (ZZD). Daarmee komt de geurcontour niet meer over het plangebied te liggen.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op voorwaarde dat de schoorsteen van Komeco naar 60 meter wordt verhoogd.

4.12 Externe veiligheid

Omdat de Ketelhaven aansluit op een vaarweg waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is externe veiligheid één van de thema's die onderzocht moet worden ten behoeve van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Het transport van gevaarlijke stoffen kan immers externe veiligheidsrisico's opleveren voor de mensen in het plangebied. In het kader hiervan dient de gemeente de verantwoordingsplicht groepsrisico te doorlopen. Hierin wordt onder meer aandacht besteed aan de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De zwaarte van deze verantwoordingsplicht is afhankelijk van de hoogte van externe veiligheidsrisico's en of de geplande ontwikkelingen hierin veranderingen teweeg brengt.

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor stationaire bronnen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), Regeling externe veiligheid transportroutes (Revt) en de hieraan gerelateerde Regeling Basisnet.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Dit risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer, de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie.


De grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan, beperkt kwetsbare objecten zijn alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan.


Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 personen of meer in de omgeving van deze route in één keer (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn.

Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0052.png"

Voorbeeld fN-curve

Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde (rode lijn). Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. In het Besluit externe veiligheid transportroutes is hierover het volgende opgenomen: 'Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het vervoersbesluit of omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening.'


Het bevoegd gezag bepaalt of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan langs een transportroute en nabij stationaire risicobronnen waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen.

De verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen en is zodanig opgebouwd dat deze in een bestemmingsplan opgenomen kan worden:

  • Vaststellen van de risico's in de huidige situatie.
  • Vaststellen van het risico na realisatie van de nieuwe plannen.
  • Ruimtelijke onderbouwing van het plan.
  • Maatregelen ter beperking van de risico's.
  • Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

Bevolkingsinventarisatie

De beoogde ontwikkeling leidt tot een verandering van het aantal mensen in het invloedsgebied van de vaarweg. Het invloedsgebied is het gebied waar veranderingen in de het aantal aanwezige personen van invloed zijn op de hoogte van de externe veiligheidsrisico's. Uitgaande van de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico leidt de ontwikkeling tot de volgende aanwezigheidsdichtheden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0053.png"

Transport gevaarlijke stoffen over de vaarweg

Het transport vervoer van gevaarlijke stoffen over het Ketelmeer levert externe veiligheidsrisico's voor de omgeving. De hoogte van de externe veiligheidsrisico's is afhankelijk van de aard en intensiteit van het transport van gevaarlijke stoffen en het type vaarweg.

Het Ketelmeer is een zwarte vaarweg. Dit betekent dat het een belangrijke binnenvaartweg is die een verbinding vormt tussen de chemische clusters en het achterland. Uit het Basisnet blijkt het om de volgende vervoersaantallen te gaan:

stofcategorie   omschrijving   aantal  
LF1   brandbare vloeistoffen   810  
LF2   zeer brandbare vloeistoffen   347  

Het Ketelmeer heeft volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport de bevaarbaarheidsklasse Va. De bevaarbaarheidsklasse is gebaseerd op het voor de vaarweg maatgevende schip (type, lengte, breedte, geladen diepgang en doorvaarthoogte). Op basis hiervan wordt de ongevalsfrequentie bepaald.

Kwalitatieve beschouwing risico's

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico wordt beïnvloed door de aard en intensiteiten van het transport van gevaarlijke stoffen en de kenmerken van de vaarweg. In het Basisnet staat aangegeven dat het plaatsgebonden risico bij zwarte vaarwegen niet verder reikt dan de oeverlijn. De voorzieningen waar mensen verblijven zullen op de landtong gerealiseerd worden en daarmee buiten de oeverlijn, wat betekent dat het plaatsgebonden risico niet tot deze voorzieningen zal reiken. Zodoende levert het plaatsgebonden risico geen beperkingen op voor de ontwikkeling van de ontwikkeling van LandsEnd.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt naast de hierboven genoemde kenmerken ook beïnvloed door het aantal mensen in het invloedsgebied van de vaarweg. Het plangebied (de landtong) ligt op ongeveer 240 meter van de dichtstbijzijnde zijde van de vaarweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (info afkomstig van de “legger” van RWS). Het vervoer van gevaarlijke stoffen bestaat uit ontvlambare en licht ontvlambare vloeistoffen (Bron CRNVGS). Gegeven de afstand en het vervoer van alleen brandbare vloeistoffen (invloedsgebied tot ongeveer 30 meter) wordt er geen toename van het groepsrisico verwacht.

Verantwoording groepsrisico

Vanwege het feit dat met dit bestemmingsplan sprake is van een omgevingsbesluit dat in een invloedsgebied ligt van een risicobron dient de gemeente de verantwoordingsplicht groepsrisico te doorlopen.

Externe veiligheidsrisico's

Een mogelijk scenario als gevolg van een incident met brandbare vloeistoffen op de vaarweg is een plasbrand, waarbij hittestraling kan vrijkomen. Het kan echter zijn dat er zeer incidenteel schepen langs varen die andere stoffen vervoeren dan brandbare vloeistoffen. De afstand tussen de vaarweg en de landtong is dusdanig groot dat de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen nauwelijks of niet merkbaar zullen zijn voor de mensen in het plangebied. Het groepsrisico verandert niet als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Zodoende leveren de externe veiligheidsrisico's geen beperkingen op aan de geplande ontwikkeling en zijn risicoverlagende maatregelen niet noodzakelijk.

Hulpverlening

Bij hulpverlening gaat het om de bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpverleningsdiensten en de aanwezigheid van voldoende opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied is bereikbaar via de Vossemeerdijk en de Ketelmeerdijk, die beiden aansluiten op de Colijnweg. De dichtstbijzijnde brandweerkazerne ligt in Dronten. De Colijnweg wordt daarom gezien als de meest voordehand liggende aanrijdroute voor de brandweer. Er zijn geen belemmeringen voor de bereikbaarheid van het plangebied geconstateerd.

Of er voldoende voorzieningen zijn om het primaire bluswater op aan te sluiten dient in nader overleg met de brandweer te worden bepaald. Hetzelfde geldt voor de ruimte voor de opstelplaatsen. Hiervoor wordt geadviseerd om bij de verdere planuitwerking een overleg te organiseren tussen de initiatiefnemer, de Dronten en de hulpverleningsdiensten.


Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden waarop mensen zelfstandig kunnen besluiten en in staat zijn het gebied te ontvluchten. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat verminderd zelfredzame personen hiertoe niet of moeilijk in staat zijn. Kinderen, ouderen en mindervaliden (rolstoelers) zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. Gezien de functie van het gebied worden hier weinig verminderd zelfredzame mensen verwacht. Een uitzondering hierop kunnen verminderd zelfredzame personen zijn die incidenteel het horecapunt bezoeken.

Vanwege de afstand van de vaarroute tot het plangebied hebben de mensen in het plangebied bij incidenten met gevaarlijke stoffen voldoende tijd en gelegenheid het gebied te ontvluchten.

4.13 Schaduwwerking

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Van Egmond architecten een zonnestudie uitgevoerd naar de beschaduwing door de nieuwe gebouwen op de omgeving (zie Bijlage 12).

In Nederland zijn er geen wettelijke eisen of publiekrechtelijke normen voor beschaduwing.

Beschaduwing wordt in een stedelijke omgeving veelal niet alleen door een enkel gebouw veroorzaakt, maar vanwege de wisselende zonnestand per jaar en per dag door vrijwel alle omringende gebouwen. Door de realisatie van een nieuw gebouw kan er wel een reductie van de zonbestraling op een gevel van een ander gebouw of een terrein optreden.

Voor de beschaduwing zijn de volgende beoordelingsdatums gehanteerd:

21 maart

21 juni

21 december

Er is gekeken naar de schaduwwerking in de omgeving van het plan, waarbij rekening is gehouden met de beschaduwing van het nieuwe plan maar ook met de beschaduwing van reeds bestaande gebouwen in de omgeving van het plangebied. In de volgende afbeeldingen zijn de resultaten weergegeven.

21 maart

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0054.png"  

21 juni

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0055.png"

21 december

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D5004-VO01_0056.png"

De nieuwe wooncomplexen staan centraal op de landtong om zodoende de schaduwwerking voor de bestaande jachthavens aan zowel de oostzijde als de westzijde te beperken. Daarbij is er bewust voor gekozen om ruimte tussen de gebouwen te houden, zodat er (zon)licht tussendoor kan komen.

Uit de afbeeldingen blijkt dat de jachthavens aan de oost- en westzijde respectievelijk in de middag- en de ochtenduren schaduwwerking ondervinden van de nieuwe gebouwen op de landtong, met uitzondering van de zomerperiode voor de oostelijk gelegen jachthaven. In de zomermaanden reikt de schaduwwerking aan deze zijde niet tot de boten die in de jachthaven zijn gelegen. In de wintermaanden (1 november – 31 maart) wordt weinig tot geen gebruik gemaakt van de watersportfaciliteiten die deze havens bieden.

De schaduwwerking vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. De impact qua schaduwwerking is niet zodanig dat de jachthavens daar onevenredig, nadelige consequenties van ondervinden. Gedurende de dagperiode krijgen beide jachthavens, met name in de zomerperiode, voldoende zonlicht om optimaal gebruik te kunnen maken van de watersportfaciliteiten die beide havens bieden.

4.14 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bedrijven kunnen niet zomaar naast een gevoelige functie, zoals een woning, gerealiseerd worden. Ook andersom moet er zorgvuldig gemotiveerd worden dat een nieuwe woning bij bestaande bedrijven gerealiseerd kan worden.

In dit geval dient de uitwaartse zonering van de al aanwezig bedrijven onderzocht te worden. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie, met als doel milieugevoelige functies in de omgeving te weren. In de zone rondom de belastende functie gelden beperkingen voor milieugevoelige functies en vice versa.

Milieucategorieën worden in de regel bepaald aan de hand van de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. In de jurisprudentie is de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aanvaard als een hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van AbRvS van 17 juni 2020. ECLI:NL:RVS:2020:1408). In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (verder 'Groene boekje' genoemd) zijn algemeen voorkomende bedrijfstypen ondergebracht volgens de SBI van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Elk type bedrijf is op deze wijze voorzien van een SBI-Code. In het Groene boekje worden de bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën worden de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten gebruikt: geur, stof, geluid en gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Voor het bepalen van de richtafstanden is het het verder van belang om te bepalen van wat voor een type gebied sprake is: een rustige woonwijk of een gemengd gebied. De term gemengd gebied moet overigens niet worden verward met de term 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' wordt gehanteerd om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn, terwijl de term 'gemengd gebied' wordt gebruikt om, zoals gezegd, tot richtafstanden te komen. In de jurisprudentie zijn de nodige uitspraken gedaan wanneer een gebied als 'gemengd gebied' mag worden getypeerd (uitspraak AbRvS d.d. 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1181; uitspraak AbRvS d.d. 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:251; uitspraak AbRvS d.d. 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:665 en uitspraak AbRvS d.d. 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2216).

Uit deze jurisprudentie blijkt dat er al snel sprake is van een gemengd gebied wanneer er meerdere functies voorkomen die enige impact hebben op de omgeving. Daarbij kunnen ook functies worden meegenomen die op enige afstand gelegen zijn of functies die planologisch mogelijk zijn en waarvan het in de lijn der verwachtingen ligt dat deze ook gerealiseerd gaan worden. Het is ook niet onjuist om een groter gebied bij de beoordeling te betrekken.

Het plangebied is buitendijks gelegen en omvat de landtong en de Inter Marinahaven en grenst aan de jachthaven van Stichting Jachthaven Ketelhaven. Mede gelet op de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt (zie pragraaf 1.3) en de feitelijke situatie op de locatie en in de directe omgeving kan het plangebied worden aangememerkt als een gemengd gebied in de zin van het Groene boekje.


Binnen het plangebied of in de directe omgeving van het het plangebied bevinden zich de volgende relevante functies in het kader van het Groene boekje:

  • De jachthaven van de Stichting Jachthaven Ketelhaven, deze is gelegen op een afstand van 25 meter terwijl volgens het Groene boekje (categorie 'jachthavens met bijzondere voorzieningen') een richtafstand geldt van 50 meter bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 30 meter bij het omgevingstype 'gemengd gebied';
  • De Inter Marinahaven, dit is eveneens een jachthaven, deze is gelegen op een afstand van 15 meter terwijl volgens het Groene boekje (categorie 'jachthavens met bijzondere voorzieningen') een richtafstand geldt van 50 meter bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 30 meter bij het omgevingstype 'gemengd gebied';
  • De horecagelegenheid Lands End. Deze wordt vervangen door een nieuw horecabedrijf in categorie 1. Dat is aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, zoals een broodjeszaak, croissanterie, lunchroom/ijssalon, koffie-/theehuis en de daarmee gelijk te stellen bedrijven. Dit bedrijf is gelegen op een afstand van 6 meter meter terwijl volgens het Groene boekje (categorie restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.') een richtafstand geldt van 10 meter bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 0 meter bij het omgevingstype 'gemengd gebied';

De afstand tussen de beoogde horecagelegenheid en de geplande woningbouw voldoet aan de richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied'. De voorziene dienstwoning maakt deel uit van de inrichting van het horecagebouw, zodat daarvoor geen afstand ten opzichte van de bijbehorende horecafunctie behoeft te worden aangehouden.

De afstand tussen de geplande woningbouw en de jachthavens draagt minder dan volgens de richtlijnen van het Groene boekje in acht dient te worden genomen. Uitgesplitst gelden voor de verschillende milieuaspecten de volgende richtafstanden:

Aspect   Richtafstand bij 'rustige woonwijk'   Richtafstand bij 'gemengd gebied'  
Geur   10 meter   0 meter  
Stof   10 meter   0 meter  
Geluid   50 meter   30 meter  
Gevaar   30 meter   10 meter  

Voor geur en stof wordt dus bij de jachthavens wel voldaan aan de richtafstanden. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.9.2), waaruit blijkt PM.

Met betrekking tot het aspect gevaar wordt op basis van de categorie 'jachthavens met bijzondere voorzieningen' uitgegaan van een richtafstand van 10 meter. Bij de onderhavige jachthavens is echter geen sprake van bijzondere voorzieningen die raken aan het aspect 'externe veiligheid'; zie ook paragraaf 4.12. Zo vindt er geen opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Daarmee is het aspect gevaar in de onderhavige situatie niet aan de orde, althans verwaarloosbaar.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en levert ook geen beperkingen op voor de aanwezige functies.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het bestemmingsplan Woonontwikkeling Lands End is opgesteld conform de vereisten die de wet daaraan stelt. De opzet van het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Het hoofdstuk over de Inleidende regels omvat de artikelen met betrekking tot de 'begrippen' en de 'wijze van meten'. In artikel 1 'begrippen' worden de begrippen uit de planregels verklaard. In artikel 2 'wijze van meten' wordt beschreven, hoe de maatvoering (bijvoorbeeld de goothoogte en de bouwhoogte) moet worden gemeten.

5.2.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. De op de verbeelding aangegeven bestemmingen worden nader beschreven en er wordt bepaald op welke wijze gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende bestemmingen:

Artikel 3 Groen

Dit betreft het openbare groen in het gebied. Tevens is aan de zuidzijde een havenkantoor voorzien en wordt aan de noordzijde een horecapunt, inclusief bedrijfswoning, mogelijk gemaakt. Voor het horecapunt geldt dat het bedrijfsgebouw een bebouwd oppervlak van maximaal 150 m2 mag hebben. Daarnaast is een regeling opgenomen dat de horecavloeroppervlakte maximaal 150 m2 mag bedragen. Functies zoals toilet-, entree-, keuken- opslag- en administratieruimten e.d. worden niet tot het horecavloeroppervlakte gerekend, maar maken wel deel uit van het horecagebouw. Dat betekent dus dat de omvang van de horecavloeroppervlakte deels buiten het gebouw (maar binnen de aanduiding horeca op de verbeelding) mag plaatsvinden in de vorm van terrassen. Maar het totale horecavloeroppervlak (inclusief terassen) mag dus nooit meer beslaan dan 150 m2. Via binnenplanse afwijkingen wordt, onder voorwaarden, de mogelijkheid geboden om het bebouwd oppervlak en/of het horecaoppervlak met maximaal 25 m2 te vergroten.

De bedrijfswoning dient in hetzelfde gebouw als het horecapunt te worden ondergebracht. Het bebouwd oppervlak van de bedrijfswoning is gemaximeerd op 80 m2.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

Deze bestemming is van toepassing op de ontsluitingsweg van Lands End alsmede de parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming is ruimte voor kunstobjecten, parkeer- en groenvoorzieningen. Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegelaten, behoudens een zonnepanelendak. Verder zijn de gebruikelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 5 Water - Meren

Deze bestemming is gericht op instandhouding, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van het Ketelmeer. Binnen deze bestemming is de jachthaven geregeld. In totaal zijn 70 ligplaatsen toegelaten. Permanente ligplaatsen voor woonschepen zijn verboden evenals het gebruik van vaartuigen voor bewoning. Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegelaten, behoudens een botenhuis. Verder zijn de binnen een bestemming Water - Meren gebruikelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 6 Woongebied

Deze bestemming regelt de nieuwe woningen in het plangebied. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Het gaat om 2 woongebouwen met een bouwhoogte van 25 meter en 1 zelfstandig woning met een bouwhoogte van 19 meter. Er is een regeling opgenomen om de hoeveelheid (half)verharding in het plangebied te beperken tot maximaal 30%. Daarmee wordt zorg gedragen dat het gebied een groene uitstraling heeft.

Verder voorziet het plan in een voorwaardelijke verplichting die erop neerkomt dat de schoorsteen van de mestdrogerij aan de Colijnweg (Komeco) moet worden verhoogd naar ten minste 60 meter alvorens de 54 appartementen in gebruik mogen worden genomen. Dit met het oog op de geurcontour van dit bedrijf. Deze voorwaardelijke verplichting geldt dus niet voor de zelfstandige woning en de bedrijfswoning die in het noordelijk deel van het plangebied gesitueerd zijn omdat hier de geurcontour niet aan de orde is.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen. De regeling ten aanzien van de bescherming in deze bestemming is afgestemd op het gemeentelijk archeologiebeleid.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Via deze dubbelbestemming is de bestaande waterkering beschermd.

5.2.3 Algemene regels

In het hoofdstuk Algemene regels is onder meer de anti-dubbeltelbepaling opgenomen. Deze is verplicht gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn algemene aanduidingsregels opgenomen die betrekking hebben op de geluidzone van de aanliggende weg.

Bovendien zijn er algemene aanduidingsregels opgenomen Om de stabiliteit van de primaire waterkering te garanderen geldt aan weerszijden van de dijk een terughoudend bouwbeleid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in een binnenbeschermingszone en een buitenbeschermingszone. De aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk 1', heeft betrekking op de binnenbeschermingszone en reikt 20 meter vanaf de teen van de dijk. Bouwplannen binnen deze zone moeten worden afgestemd met het waterschap. De aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk 2' is van toepassing op de buitenbeschermingszone. Binnendijks heeft deze zone een omvang van 80 meter. Buitendijks gaat het om een zone van 155 meter. In de buitenbeschermingszone geldt geen beperking voor bouwactiviteiten. Wel geldt er een verbod op diepe ontgrondingen. Voor deze vrijwaringszones geldt tevens de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland.

Ten slotte zijn algemene gebruiksregels opgenomen, die het strijdig gebruik regelen en algemene afwijkingsregels. die regelen dat kan worden afgeweken van de regels voor bijvoorbeeld het overschrijden van bebouwingsgrenzen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Tot slot zijn in het hoofdstuk Overgangs- en slotregels het verplichte overgangsrecht, conform het Besluit ruimtelijke ordening, en de slotregel opgenomen.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden. In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien. In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen. Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht. Daartoe dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen als er gronden in het bestemmingsplan worden betrokken waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro is voorzien.

In afwijking hierop kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Momenteel wordt een anterieure overeenkomst voorbereid, waarbij tevens een planschadeovereenkomst zal worden getekend, waardoor de ontwikkeling voor de gemeente Dronten geen negatieve financiële gevolgen zal hebben. Het bestemmingsplan zal daarmee financieel uitvoerbaar zijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Gesprekken omgeving en betrokken partijen

In maart 2021 is ZuiderZeeDevelopment BV (ZZD BV) gestart met gesprekken met Stichting Jachthaven Ketelmeer (2x) , Komeco BV (1x), Rijkswaterstaat (3x) en Waterschap Zuiderzeeland (2x) over de voorgenomen woonontwikkeling op LandsEnd. Ook met de gemeente Dronten vindt op reguliere basis overleg plaats over de beoogde ontwikkeling en het te doorlopen planologisch proces. Met de wensen van Stichting Jachthaven Ketelhaven en de adviezen en uitgangspunten van Rijkswaterstaat, het waterschap en de gemeente Dronten is rekening gehouden bij de afweging om te komen tot voorliggende herontwikkeling.

Op 7 april 2022 heeft ZZD BV een informatieavond georganiseerd in Lands End voor de omgeving. Op deze avond zijn circa 200 personen aanwezig geweest. Tijdens deze avond zijn de eerste plannen gepresenteerd voor de beoogde herontwikkeling van Lands End en was er voor de aanwezigen gelegenheid voor het stellen van vragen en werd de mogelijkheid geboden om ideeën achter te laten. De ideeën worden bekeken en onderzocht op haalbaarheid. Tijdens de volgende bijeenkomst met de omgeving worden de resultaten hiervan toegelicht.

Op 9 mei 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de bewoners van de 'pionierswoningen' en met de Stichting Jachthaven Ketelhaven, waarbij het vooral ging over de nieuwe woongebouwen in relatie tot hun omgeving.

Inloopbijeenkomst voorontwerp bestemmingsplan

Op 9 juni 2022 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden over het voorontwerp bestemmingsplan. Tevens was de architect aanwezig die informatie verstrekte over de verdere planontwikkeling van Lands End.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de betrokken instanties.

De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in de Nota vooroverleg en inspraak (zie bijlage @@) van deze toelichting. De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.3 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan Ketelhaven - Woonontwikkeling Lands End (D5004) heeft in de periode van @@ tot en met @@ voor eenieder ter inzage gelegen, met de mogelijkheid schriftelijke reacties in te dienen tot en met @@.

In de Nota vooroverleg en inspraak (zie bijlage @@) zijn de reacties inhoudelijk weergegeven en is een reactie terzake gegeven. Daarnaast komen ook de ambtshalve wijzigingen aan bod.

6.2.4 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in de periode van @@ tot en met @@ ter inzage gelegen, met de mogelijkheid (schriftelijke) zienswijzen in te dienen tot en met @@.

In een separate zienswijzennota zijn de ingekomen zienswijzen inhoudelijk weergegeven en is een reactie terzake gegeven. Daarnaast komen ook de ambtshalve wijzigingen aan bod. De zienswijzennota is opgenomen in bijlage @@.